| |
| |
| |
Hoofdstuk XI.
Amy heeft Marguérite verlaten om nog bij eene andere vriendin raad en daad te nemen. - De blikken der jeunesse dorée zijn haar op straat gevolgd, allerwegen beeft men haar gegroet, en na een korte wandeling heeft ze op nieuw de sterkste overtuiging dat ze toch een aardige verschijning moet zijn. Ze heeft aan een andere woning aangescheld, die beter dan het bovenhuisje van Marguérite met die harer ouders wedijveren kan. Het is die van den heer Frederik Reijnbergh, den deftigen, grooten bankier, den chef der firma Hooft en Reijnbergh, wiens dochter Eva haar komst geldt. - Als ze echter geweten had wie ze er aantreffen zou, ze hadde zich die moeite bespaard.
Een halfuur geleden toch was Mevrouw van Arichem insgelijks uitgegaan. - Deze in haar coupeetje, met den vurigen Engelschen volbloed, en naar dezelfde persoon, die haar dochter thans met een bezoek vereeren wil. - Meer dan gewoonlijk in gedachten verdiept, heeft ze achter het half opgehaalde portierraampje hare handschoenen vastgeknoopt, en den blik niet als anders om zich heen en naar buiten geslagen. Het fijn besneden aristocratische gelaat is eenigszins voorover gebogen geweest, de oogen waren gericht
| |
| |
op de kleine hand, waarvan de blankheid thans door de étiquette werd bedekt: uit den ernst van die trekken had’ men eer afgeleid dat Mevrouw op het oogenblik met eenige diplomatieke zending ware belast, dan dat zij, gelijk de bedienden op den bok vermoedden, eene eenvoudige visite ging doen. - Van dit eerste was inderdaad ook wel iets aan. Mevrouw van Arichem dacht al voortrijdend aan den goeden ouden tijd, toen hare beste vriendin, Eva's moeder, nog leefde; hoe de beide familiën altijd zoo intiem gebleven waren, en hoe het steeds haar ideaal geweest was dat.... Frank en Eva nog eens een paar zouden worden. Al was er verschil in leeftijd, 't zou voor beiden toch een uitstekende partij zijn, had zij altijd gedacht. - Frank, die ondeugd, had echter volstrekt geen trouwplannen, naar het scheen. Hij sprak maar van zijn vrijheid, en zijn positie, waar hij zoo ingenomen mee was; t'huis kon hij het zich zoo gezellig maken als hij wilde, en zijn Oom te Parijs was altijd zoo'n attractie voor hem geweest: Mevrouw was in den laatsten tijd meer en meer gaan vreezen dat haar ideaal onverwezenlijkt blijven zou. Maar zij gaf de hoop niettemin niet op, en hield nog altijd een oog in 't ziel. - Was het niet wenschelijk dat er toch eens een eind kwame aan dat leven van haar jongen, aan dat voortdurende reizen en trekken, aan dat altijd jongmensch blijven nu hij al vijf en dertig was?.... Nu hij niets meer te reizen of te zien had, daar hij de gansche beschaafde wereld reeds kende?.... Mevrouw had zich als verstandige vrouw altijd gewacht iets anders dan wat in algemeene uitdrukkingen vervat was, tot haar zoon te zeggen, maar daarentegen was zij met Eva Reijnbergh steeds in nauwe betrekking gebleven, terwijl zij haar werkelijk eene moederlijke genegenheid toedroeg. - Thans heeft zij bovendien eene bijzondere reden om haar te bezoeken, een reden die haar op 't oogenblik zelfs een weinig ongerust maakt. Eergisteren was er een groot feest bij
ge- | |
| |
legenheid van het huwelijk van de oudste dochter der van Winsens on dáár, had zij gehoord, had de jonge van Meerwijk van den Lichtenberg in het oog vallend het hof aan Eva gemaakt. En dat nù, terwijl Frank hoog en droog bij zijnen oom zat! Zij zal toch eens even gaan kijken, zij zal eens poolshoogte nemen.... 't zou toch verschrikkelijk jammer zijn als dàt zoo was!....
Mevrouw van Arichem moest hare gedachten geen langzamen loop geven om die gelijken tred te doen houden met dien van haar paard, dat haar in fermen draf naar de plaats harer bestemming voerde. - Weldra is zij tegenover Eva gezeten en haar oog rust op de lieve en zoo interessante verschijning, terwijl zij over dagelijksche zaken praten, en zij bedenkt hoe dat toch nog zoo jonge ding aan het hoofd van dit kleine maar niettemin zoo omvangrijke huishouden staat, dikwijls gansch alleen als haar vader voor zaken of wegens zijn uitgebreide relaties afwezig moet zijn. En als hij dat niet is - hoeveel uren is hij dan niet in zijn kantoor, of in conferentie, of in vergaderingen van allerlei commissies, waarvan hij de ziel en de voorzitter is. Hoe weinig gebeurde het dat hij iets van zijn kostbaren tijd af kon nemen om zich aan de gezelligheid te wijden, terwijl hij toch ter nauwernood kon goedvinden dat zijne dochter zich in den regel alleen bevond. Overreedde hij haar niet zooveel mogelijk uit te gaan, maar eindigde hij toch niet met er zich bij neer te leggen als zij verklaarde dat ze met haar huishouden, haar boeken, haar piano, en haar vele kennissen nooit alleen was? - Mevrouw van Arichem vond dat dit ranke figuurtje niets verloor al zat het voor een oogenblik ietwat ineengedoken op een lager stoeltje als aan hare voeten, de heldere en verstandige kijkers op haar gericht, met ieder woord bijna de blijken gevend van doorzicht en gezond verstand, van goeden smaak en belezenheid, de schier volmaakte type in één woord van jonkvrouwelijk schoon in
| |
| |
harmonie met een geest, die in zulk een lichaam moest wonen. Eene meer dan ooit begeerde partij scheen in dit oogenblik de laatste telg van het huis Reijnbergh Mevrouw van Arichem voor haar zoon. De diplomate zelfs scheen op den achtergrond gedrongen bij het aanschouwen van zulk een trésor, die haar Frank zóó kon negligeeren! - Mevrouw herneemt het woord, brengt het gesprek op het bewuste feest, informeert naar alle bijzonderheden, en houdt Eva scherp in het oog. Zij noemt den naam van van Meerwijk van den Lichtenberg, maar ziet tot hare blijdschap geen verandering op Eva's kalm gelaat; zij vertelt vervolgens van haar zoon, die zoo onverwachts naar Parijs werd geroepen, en hoezeer het hem gespeten heeft nu niet van die invitatie der van Winsens te kunnen profiteeren. Zij moet speciaal die mededeeling aan háár overbrengen. - Een ongeloovig lachje, zoo in strijd met een vluchtig blosje, is Mevrouws aandacht niet ontgaan: Eva schijnt Frank ten minste niet vergeten! Maar dadelijk daarop heeft Eva 't eensklaps weer zoo druk over die partij, want er is zulke goede muziek gemaakt, vertelt zij, en er was eene Duitsche dame, die zoo voortreffelijk declameerde: daarom alleen was 't reeds jammer dat Frank er niet was geweest.
- Maar je hebt je bij het dansen toch ook niet onbetuigd gelaten, zegt Mevrouw van Arichem.
- Zeker! Ik houd veel van dansen. Maar het begin van den avond was toch interessanter.... o veel!
- Interessant is toch niet altijd wat men het liefst verlangt, dat 't langst souvenirs nalaat, herneemt Mevrouw. - Iets anders kan wel eens dieperen indruk nalaten....
Op het gelaat van Eva vertrekt geen spiertje. - De familie van Winsen heeft alles aangewend om den ganschen avond zoo aangenaam mogelijk te maken, zegt zij, - en het feest kan als volmaakt geslaagd worden beschouwd. - De rollen schijnen nu verwisseld. Mevrouw, die straks trachtte
| |
| |
Eva te doorgronden, wordt nu op hare beurt doorzien, zoodat het slimme meisje thans ieder harer woorden met een ondeugend glimlachje wikt en weegt. Maar Mevrouw plaagt toch nog: - ongetwijfeld! En van al de gasten was ik het liefst van Meerwijk van den Lichtenberg geweest, als ik een jongen was; en ik geloof dat menigeen jaloersche blikken zal geworpen hebben op een zeker tweetal....
Dàt wilde Eva nu toch niet dat Mevrouw zoo iets dacht! 't Was niet waar, en wat niet waar was.... Om der liefde tot de waarheid natuurlijk alleen brengt zij Mevrouw duidelijker nog dan noodig schijnt - of Mevrouw 't ook met pleizier hoort! - aan het verstand dat er ‘niets’ bestaat tusschen haar en van Meerwijk. - Ik zou wel eens willen weten, gaat zij voort haar flink in de oogen ziende, - of er één geanimeerde partij is, die dergelijke opmerkingen niet uitlokt, althans binnen acht dagen totdat de laatste digestievisite achter den rug is!
Er is een pak van Mevrouws hart gevallen als haar Amy binnentreedt. - Amy's gezicht betrekt bijna, voor een ommezientje natuurlijk, als zij Mama daar ontwaart, Mama, die juist niet weten mag wat zij komt doen! En omdat het woord gegeven is om zijne gedachten te verbergen, neemt zij het terstond. - Is Papa op het oogenblik in het land, of daarbuiten? vraagt zij, en Eva antwoordt met een lachje dat hij zich in zijn kantoor bevindt. Zij heeft die vraag al zoo dikwijls gehoord, dat ze even kalm kan zeggen dat hij dáár is als bij voorbeeld ‘even’ naar Berlijn. Maar op het oogenblik bevindt hij zich toch in het kantoor. - Ja, de laatste dagen wordt hij letterlijk overstelpt met bezigheden: er is weer een nieuwe leening op handen in Rusland, - en dan al die vergaderingen hier in de stad! Eva lacht er om als zij er bijvoegt hoe Papa den naam heeft dat hij veeltijds in eene vergadering komt om te zeggen dat hij eigenlijk niet kàn komen, maar intusscheen een kwartier lang alles heheerscht,
| |
| |
of vergadert, zooals hij zelf zegt, - foei hoe akelig! - totdat hij vergaderd wordt. - Maar zij heeft dit nauwelijks gezegd, of hij treedt binnen. Wonder boven wonder, Papa die in den laatsten tijd al wat op gezelligheid geleek, vergeten scheen! - Maar hij heeft behoefte aan afleiding, een oogenblikje, zegt hij, waardoor hij ons de gelegenheid geeft om hem even voor te stellen. - De heer Frederik Carel Reijnberg is een man van twee en vijftig jaren, niet groot van postuur, met iets levendigs in zijne oogen dat zijn bewegingen en geheel zijn gestalte schijnt te beheerschen, met dien donkeren, ernstigen blik bij wijlen, die zijne dochter van hem heeft, die snelle opflikkering in dat oog, die kan aantoonen dat plotseling eene gedachte bij hem is opgekomen, waaraan hij dadelijk het woord en de daad toevoegt; zijn gelaat is verder innemend; de krullende haren en de bakkebaarden beginnen te grijzen, en om den mond speelt een trek, lachend of ernstig, maar vriendelijk altijd, die het zoo gemakkelijk maakt hem te naderen, maar ook oorzaak was dat er wel eens waren die dit deden, die niet waardig waren dit te doen. Want Frederik Reijnbergh's hart en beurs waren nimmer gesloten; een gebrek dat hem wel eens parten gespeeld had, was dat hij moeielijk iets weigeren kon. - Maar beter dat ze mij bedriegen, was altijd zijn wachtwoord, - dan dat ik dit anderen doe. - Toch, het kan samengaan, was hij in zaken een rots, onwrikbaar waar hij zich geplaatst had, handelend met doorzicht en koel berekenend verstand, en regelrecht op zijn doel af. Hij had den moed van zijn overtuiging, en durfde handelen. Daardoor had hij het bankiershuis niet alleen doen blijven wat het was: zijn handteekening was overal bekend en geaccrediteerd; maar hij had het zelfs in macht en aanzien doen toenemen, en de relaties er van nog uitgebreid. Was hij aldus in zaken, op ieder ander terrein waar hij zich bewoog en waar zijne medewerking gevraagd werd - en waar was
| |
| |
dit niet? - was hij eveneens de rechte man op de rechte plaats. Van hem heeft zijne dochter dien alles omvattenden blik, die hem in een oogwenk op de hoogte doet zijn; die handigheid die niemand ooit op zijn advies doet wachten; die helderheid en door en door prachtischen zin. Van hem die gevatheid in de conversatie, dat aaneenschakelen soms met tact zelfs van petit riens, dat stalen geheugen, die den omgang met die twee zoo gezocht maken.
- Ja, totdat ik vergaderd word, valt de heer Reijnhergh in, de deur achter zich dichtdoende, want hij heeft nog een enkel woord van Eva verstaan en begrijpt wat zij zeide, - maar tijd kom ik altijd te kort. Hoe gaat het, Lucy? vraagt hij dan, op Mevrouw van Arichem toetredend en haar even de hand toestekend om die terstond Amy aan te bieden, - daar doe je goed aan dat je Eva eens komt opzoeken! - 't Gaat nog al: 't blijft over het algemeen toch nog een flauwe markt, herneemt hij met een gewichtig gezicht op een vraag van Mevrouw van Arichem, misschien uit beleefdheid gedaan, omdat die meebrengt dat men iemand bij voorkeur over zijn vak spreekt, - de malaise is nog niet geheel voorbij. - Achtereenvolgens worden nu de voornaamste quaestiën van den dag besproken; Mevrouw van Arichem heeft Amy reeds een wenk gegeven want het wordt tijd voor opstappen, als er op den drempel eene reeds niet meer jonge vrouw zichtbaar wordt; ze ziet bleek en is mager: ze maakt een eigenaardigen indruk vooral als men merkt hoe haar nader komen eer glijden mag heeten dan loopen, en melodieus zelfs is het geluid nog dier stem als zij, bezoek ziende, zich met een ‘o, neem me niet kwalijk’ weer verwijderen wil. - Want één ding weet Toontje heel goed, al is Juffrouw Eva nog zoo lief voor haar, al vraagt ze haar wel eens een dagje, bij voorbeeld om behulpzaam te zijn aan de wasch of iets van dien aard: er zijn dingen die passen en niet passen. Ze heeft lang genoeg bij Mijnheer en
| |
| |
Mevrouw Reijnbergh zaliger gediend, en al waren Mijnheer en de Juffrouw nòg zoo vriendelijk voor haar, en spraken ze als om strijd nog altijd van hare trouw en toewijding gedurende Mevrouws laatste ziekte, hare plaats is zij niet vergeten. - Mevrouw van Arichem echter heeft het oude familiestuk herkend, en maakt gebruik van hare familariteit ten huize van de Reijnbergh's om te zeggen: - wel neen, Toontje, wìj zijn 't maar: oude kennissen. Kom gerust binnen. Hoe gaat het?....
- Ze was daar juist begonnen me een heele geschiedenis te vertellen, zegt Eva tot Amy, - die nog niet uit was toen je Mama werd aangediend: van een buurmeisje dat weggeloopen was: de zuster van dat aardige kind dat ik Toontje voor hulp heb gegeven.... misschien herinner je 't je wel?
Maar Amy schijnt zich niets te herinneren. - Het is een eigenaardigheid van dat kleine geëxalteerde ding dat ze op eens een denkbeeld, dat haar treft, als een stokpaardje kan opnemen, en er op doordraven. - Eva weet dit wel, maar dat wegloogen ook al onder die denkbeelden behoort, merkt ze nu toch voor het eerst. Amy heeft met twee groote oogen opgezien: - zeker geschaakt?!.... ja, zooals in een roman - o, dat is prachtig!.... Dáár moet je me eens meer van vertellen! zegt zij met twee gloeiende wangen tot Toontje. - Ik heb nog altijd hoop dat ik in mijn leven óók eens geschaakt worden zal!
- Foei kind! valt Mevrouw van Arichem in, - je weet niet wat je zegt!
Mijnheer Reijnbergh zit intusschen op zijn stoel heen en weer te schuiven en tracht het gesprek op iets anders te brengen, maar zonder dat hem dit gelukt. Amy is te nieuwsgierig. Terwijl hij haar bijna angstig aanziet, moet Toontje vertellen. Zij begint de geschiedenis van Greta Harders. - Maar als zij aan den gang is, is het of een geheimzinnige
| |
| |
macht haar verbiedt verder te gaan; de heer Reijnberg behoeft zich niet bang te maken: al weet Toontje niet waarom, het eind van het verhaal is heel anders dan de werkelijkheid, en 't klopt daardoor in het geheel niet met het begin.
Amy is onbevredigd. - Een storm in een glas water, waar die oude vrouw zoo hoog van opgaf! - De heer Reijnbergh herademt; hij toch had gehoord welke naam er genoemd werd met dat verdwijnen van dat meisje, en hij had ernstig gevreesd dat Toontje te veel zeggen zou.
En nu de dag van het feest, waarvan Amy zich zoo veel voorgesteld had! - De getrouwde kinderen uit Brussel waren het eerst aangekomen, ze waren onmiddellijk gevolgd door ooms en tantes en allerlei andere familieleden; het laatst van allen - op den morgen van den dag zelf - kwamen Frank en Oom uit Parijs aan: een allergrootste teleurstelling voor de bijna ontstemde Amy, die haar broer nog over duizend dingen had willen spreken. - Maar nu was hij er ten minste! - Er waren heel wat invitaties rondgezonden, in den oud-hollandschen trant gedrukt met roode letters op onafgesneden papier, waarop de Heer en Mevrouw van Arichem in het Fransch hadden gebeden om de eer, en wat er verder volgde; er was bijna niemand die geen gehoor aan die uitnoodiging had gegeven; en toen het zesde uur in den namiddag naderde (met het oog op de vele feestelijkheden was het diner niet te laat gesteld) kwamen de in sierlijke kleeding of in deftig zwart gedoste gasten van alle kanten aanrijden; zij werden ontvangen door den huisknecht in gala, in de vestibule eerst en later verderop in de gang, overgedaan (als wij dat woord mogen gebruiken) aan andere zwartgerokte bedienden, en maakten hun compliment in het vertrek waar bruidegom en bruid, die er nog zoo goed uitzagen voor hunne jaren, en daar zoo levenslustig stonden te midden van hun kinderen, hen har- | |
| |
telijk welkom heetten. - Welriekend geurden hier reeds de bloemen en het kwistig aangebrachte groen; ze wedijverden in stoffeering van het vertrek met de fraaie toiletten; en het gegons der stemmen bewees hoe men als altijd op zijn gemak was in deze gastvrije woning. - Er ontstaat eene kleine opschudding nadat de groote vleugeldeuren op den achtergrond geopend zijn, eer iedere dame haar geleider naar den disch heeft, en onder een enkel woord treedt men de eetzaal binnen. - Maar uitroepen van ingenomenheid ontlokt in de eerste plaats de aanblik van de schoone zaal, als 't kan nog smaakvoller versierd dan het salon waar
gerecipieerd werd: zij gelden de lange gedekte tafel met haar sneeuwwit en fijn damast, haar holder glaswerk, haar keurig oud-blauw, haar zilver en bloemen en vruchten, alles gehuld in het door de serre op den achtergrond met haar gekleurde glasbedekking zacht getemperde licht. Een tooverachtig aanzien geven de talrijke zacht schitterende stralen der op den eersten aanblik niet te tellen ontstoken bougies. - Die opmerkingen gelden verder zoodra men gezeten is, den uitgelezen menu, de keur der spijzen en wijnen, de gezelligheid en aangenamen toon, die zich spoedig verheft. In het midden hunner gasten zijn bruid en bruidegom gezeten. - Naast de eerste merken wij den huisvriend der familie op, den ouden heer van Witsenburg, wiens mooie mannelijke kop den besten portretschilder waardig is, wiens figuur, houding en gedistingeerde manieren daarbij even volmaakt passen als die ridderorde in het knoopsgat: hij was de bruidsjonker nu veertig jaren geleden en is altijd een trouwe bewonderaar van Mevrouw van Arichem gebleven; naast Mijnheer - aardig spel van het gunstige toeval - bevindt zich eene der toenmalige bruidsmeisjes; eene bonte rij verder links en rechts, vroolijke, opgewekte gezichten, en menige schoonheid van den eersten rang. Wij merken ook Frank op, die op verzoek zijner moeder Eva Reijnbergh naar de eetzaal geleid
| |
| |
heeft, en naast haar zit, met een oude doove nicht aan zijne andere zijde; den jongen van Meerwijk van den Lichtenberg verder, door Mevrouws goede zorgen aan het andere einde der tafel, maar mede met een beeldschoon meisje naast zich; en Amy, die er, als 't kan, nog nooit zoo opgewekt en lief heeft uitgezien, tusschen hare beide officieele aanbidders, van Meerwijk en Otto van Witsenburg, in. - Ze zijn trotsch hierop, zeggen zij, - want wie anders dan zij heeft de plaatsen geschikt? - Wie zouden we verder noemen als we niemand onvermeld wilden laten?.... Genoeg, dat het diner uitstekend van stapel liep, en dat men eindelijk niet dan noode en alleen hierom opstond, omdat er eerst gefluisterd, later hardop aangekondigd werd: de tooneelvoorstelling begint.
Wie weet wat het zegt eene tooneelvoorstelling met liefhebbers voor te bereiden, vooral in de oogenblikken die het opgaan van het gordijn onmiddellijk voorafgaan, zal zich kunnen voorstellen wat daar omging achter de schermen in die ruime zaal, thans tot schouwburg ingericht. Een oogenblik scheen het dan ook alsof er niets van de geheele voorstelling terecht zou komen. 't Liep alles dooreen, zonder orde of tucht, terwijl ieder om strijd het eerst geholpen wilde worden door den zenuwachtigen kapper, of, voorzoover de dames betrof, door Amy's kamenier en de habilleuse, die Marguérite van Duin uit voorzorg voor zich zelve had laten komen, en in wie wij nu tevens hare meergemelde nicht: Anna Blaak, voorstellen. Zij komt, hoe handig ook, in dit oogenblik rappe vingeren te kort; zij loopt van de eene naar de andere, hier om een speld vast te steken, daar om een rok over het fraai gekapte kopje te doen heenglijden zonder iets te raken, ginds om nog spoedig iets te herstellen, en om allerlei kleine diensten te bewijzen. - Zij is niet mooi, maar heeft een lief, vriendelijk gezichtje, wat juist past bij hare eenvoudige kleeding, eene groote tegenstelling met al die toiletten om haar heen. Zij moet dan ook zoodra hare taak hier afgeloo- | |
| |
pen is, weer naar de kinderen van Marguérite terug. Gelukkig aan den eenen kant, denkt het altijd tevreden schepseltje, want hare garderobe zou toch niets hebben bevat dat mooi genoeg was voor dit feest, en zij zou hier ook niemand gekend hebben, want zelfs Marguérite, die haar nu niet meer noodig had, sloeg ook geen acht meer op haar. Niemand?.... Neen toch.... Misschien.... Het was alsof die jonge man dáár, die zijn tooneelkleeren al aanhad, en wiens oog op haar rustte, haar toch niet geheel onbekend voorkwam. Er verliepen een paar minuten: het was of hij haar deelnemend aanzag: haar gezichtje verhelderde en in hetzelfde oogenblik had zij reeds een paar schreden op hem toe gedaan. Verheugd
nam zij zijn hand aan: Jo Arenberg? vroeg zij en fluisterde tevens: als ik mij niet verges.... Maar neen; zij had thans den speelmakker harer jeugd en vriend van haar broer voldoende herkend. - Waar hij gebleven was sedert ze afscheid genomen hadden, toen hij door zijn examen gekomen was, ja, het was een te lange geschiedenis om nu te vertellen, maar hij was overal geweest, het halve land door, hij had gereden (en hij noemde twee groote steden uit ons land) vice-versa, zooals elken eerstbeginnende Commies der Posterijen betaamt, toen was hij op een kantoor gekomen in een land waar geen land achter was, hij was bevorderd, in een betere stad aangeland en nu eindelijk - nu was hij hier en hij woonde op een bovenhnis bij een zekere juffrouw Daals. O, hij had zich niet te beklagen! 't Was waar, zijn financiën lieten hem niet toe veel uit te gaan, maar de dienst bond hem ook en liet hem daartoe niet veel gelegenheid: nu echter had hij de invitatie hier - de van Arichems waren nog ver familie - niet kunnen afslaan, en zóó stond hij vóór haar. Hij haastte zich belangstellend naar haar te vragen en te informeeren waarom zij niet meespeelde, maar veel wijzer werd hij niet. Het geroep om haar werd eensklaps weer zoo luide dat het er
| |
| |
veel van had alsof zij in eene heusche betrekking als kleedster aan een heusch tooneel was verbonden. Zij stak hem de hand toe, en ging om te zien wat er van haar gevergd werd. Hij staarde haar na, en door de verf heen werd er een half wrevelige, half meewarige trek op zijn gelaat zichtbaar: te midden van al die feestvreugde was ééne buitengesloten, eene die nog altijd als vroeger aan iedereen behalve aan zichzelve dacht.
Men zal begrijpen dat alles ten laatste achter de schermen toch terecht kwam. - Den ouderen heeren was het zelfs niet onwelkom geweest dat door die toebereidselen de tijd voor hun koffie en hun sigaar nog wat gerekt werd; niemand dacht er ten slotte aan, toen men de schouwburgzaal binnentrad en de fraai gelithografeerde programma's werden uitgereikt, dat er stond ‘rideau à dix heures’, en dat het veel later was. Men las slechts met groote belangstelling de titels der stukjes: ‘le bonheur conjugal’ en ‘les deux célibataires’. - Van het laatste mocht onze auteur zich alleen het vaderschap toeëigenen. - Toen hem de opdracht door Amy kenbaar was gemaakt, had hij in het eerst zoo verbaasd gestaan, hij was begonnen met zoo pertinent te verklaren dat hij daaraan niet voldoen kon, dat Amy later op straat de moed toch een oogenblik in de schoenen gezonken was. - Maar Marguérite had er op de wandeling raad op geweten: - hoe?.... en je bent auteur!.... ben je dan niet blij dat er eindelijk eens een bestelling komt?.... De arme auteur had zijn vrouw aangezien, en niet geweten wat hij daarop zeggen moest. Een bestelling! - alsof er in dat vak maar zoo te bestellen viel! - Maar dat gebeurt toch wel meer, was Marguérite ingevallen, - weet je dan niet hoe Beethoven, geloof ik, een bestelling kreeg om 't eene of andere gebouw met een ouverture in te wijden, en hoe er auteurs zijn geweest die een schouwburg hebben ingewijd? - Van Duin was na gaan denken: - ja, heelemaal
| |
| |
ongelijk had Marguérite toch niet. Hij had zich den volgenden namiddag opgesloten: nu had zij er niet tegen gehad. Zij was stil geweest, de kinderen waren zoet gehouden: daar was op eens een schitterend denkbeeld in het brein van onzen auteur gevaren, en hij had zijn deux célibataires als uit de pen gegooid. Daarna had hij Marguérite het stukje voorgelezen, en zij had in de mooie handjes geklapt van pleizier. Maar nu was het ook plotseling geweest alsof zijne Muze hem in den steek had gelaten; hij had zich weer opgesloten, Marguérite was weer als een muisje geweest, de kinderen weer zoo zoet als suiker, doch helaas! hij had niets gedaan dan zich het hoofd breken. Marguérite had toen eensklaps bedacht dat zij óók wel een deel aan den roem hebben kon. Zij was naar den boekverkooper gegaan, en zij had zooveel ‘tooneelstukken van goede Fransche schrijvers in één bedrijf’ besteld, dat 't bijna een karrevracht mocht heeten, die van Duin voor de rekening sidderen deed toen ze Marguérite t'huis gebracht werd. Daarop had Marguérite de rollen omgekeerd: zij had zich opgesloten en van Duin had de kinderen stil moeten houden, en 't wachtwoord was geweest: lezen, lezen, lezen. Gelukkig! Na eenigen tijd had haar fijne smaak - het was niet te zeggen hoe gewichtig zij zich dien dag gevoeld had - het zeer goede ‘bonheur conjugal’ gevonden, en ze had de opvoering er van dadelijk aan Amy voorgesteld. Ze was bijna even trotsch of ze er de schrijfster van ware geweest toen Amy het onmiddellijk had aangenomen, en toen ze het affiche in handen kreeg kort vóór de opvoering zou beginnen. - Het gordijn ging in de hoogte. De ‘deux célibataires’ van van Duin bleken het onderwerp van een klucht te zijn, die al dadelijk succes had, los en bevallig als ze gespeeld werd door Marguérite, Amy en hare twee vrienden Otto van Witsenburg en
van Meerwijk, in de karakters van twee jonge jolige dienstmeisjes en twee oude brommige heeren, die vreeselijk door hun
| |
| |
dienstboden voor den mal werden gehouden, en wien deze ten slotte twee coupletten toezongen om hen te bestraffen voor hun eenzaam leven, en hen te wijzen op zeker bruidspaar onder de toeschouwers, dat hun leven zoo oneindig veel beter had besteed. Het daverend applaus gold de twee schalksche dienstmeisjes in de eerste plaats, die zich dit gaarne lieten welgevallen en nog een couplet (waarop van Duin had gerekend) als toegift zongen. Het ijs was nu gebroken: men had zich tot luisteren gezet; de verwachting was nog hooger gespannen door de eersteling. Een korte pauze volgde en het gordijn ging weder omhoog. Daar werd de stilte ademloos, de verwachting meer nog dan overtroffen, toen het stukje van den Franschman, zoo vol gevoel, zoo bij uitnemendheid geschikt voor de scène, met zulk een rol voor Eva Reijnbergh - en hoe vertolkte zij die! - voor het voetlicht kwam. Zij was de lieve, huiselijke, verstandige vrouw; Marguérite de wufte coquette; een tegenstelling die zoo uitnemend door den schrijver geteekend was. - Een luide en lange toejuiching, en de kreten, die haar bij haar tooneelnaam terugriepen, beloonden Eva. Van Duin stond getroffen. Wat had zijn Marguérite gedaan, dat zij zulk een stuk had gekozen dat in beeld gebracht zóó sprekend een tegenstelling deed uitkomen, die ook een ander zoo goed als hem in het oog vallen kon! Moest zij zelve niet het onderscheid hebben gevoeld dat er bestond tusschen haar eigen huwelijksleven en dat wat Eva zoo uitstekend vertolkt had? - 't Scheen een allertrouwste afschaduwing van wat het had moeten zijn met wat het was er lijnrecht tegenover! - Maar neen, Marguérite hoorde met van vreugde stralenden blik naar al die bijvalsbetuigingen, waarvan een goed deel natuurlijk ook aan haar toekwam, en zag zegevierend in het rond. - Mevrouw van Arichem naderde Eva, drukte een hartelijken kus op haar voorhoofd, en zei dat dàt eerst 't ware huwelijksgeluk was, weggelegd voor wie
een
| |
| |
vrouwtje als de dochter harer lieve overleden vriendin kreeg. - Was dàt Eva Reijnbergh? had Frank gevraagd na eerst het spel met iets onverschilligs te hebben aangezien: hij had nooit gedacht dat er zooveel gloed en hartstocht in dat meisje school! Maar zoo'n genre als die vrouw van van Duin viel toch meer in zijn smaak.... Zijn oom scheen zijn meening te raden, getuige zijn lachje waarmee hij hem op den schouder tikte en hem toefluisterde: een piquant, aardig vrouwtje, hè?.... Maar hoort! daar laat 't verborgen orchest zijn eerste tonen hooren: de introductie en uitnoodiging tot den dans. De ongeduldige voetjes trippelen reeds, de cavaliers bieden hun danseuses den arm; de tooneelzaal wordt ontruimd voor de door groen en bloemen en luchters in een schitterend tooverpaleis herschapen balzaal. Spiegels weerkaatsen er de mooie als voorbijzwevende kopjes, de van verlangen tintelende schalksche oogjes, de in deftig zwart godoste dansers, de toeschouwers nog tusschen hen in, maar die reeds vluchten naar hunne zitplaatsen - een bonte, wemelende mengeling inderdaad! Hoort, daar klinkt de vroolijke, opwekkende dansmuziek!.... Wij nemen plaats op eene der achter groen verscholen sofa's, van waar wij alles kunnen overzien; wij hooren alle gesprekken, zelfs tot die in 't verst verwijderd gedeelte der zaal; wij lezen aller gedachten. - Is 't niet zoo, Mevrouw van Arichem, zegt ge daar niet tot uwen zwager dat Frank er zoo opgewekt en goed uitziet, en beweert ge niet dat zijn oom hem bederft te Parijs?.... Vraagt ge hem niet dat hij hem ook nu en dan eens aan Holland afsta?.... Ge zoudt graag zien dat die zwerver zich een vrouw koos, niet waar? en uw zwager antwoordt met een fijn lachje dat ge hem daarvan dan niet te veel moet spreken als u dat waarlijk ernst is. - Eva Reijnbergh.... wel zeker - héél aardig.... zoo'n eenvoudig meisje, en de rijkste partij ongetwijfeld uit de heele stad!.... Ge zijt benieuwd, niet waar Mijnheer de
Parijzenaar, of uw schoonzuster
| |
| |
dien jongen nog tot het huwelijk zal bekeeren.... hij loopt wèl gevaar, denkt gij, want als Lucy iets wil, drijft ze 't in 't eind toch door.
Wij maken nog meer gebruik van onzen alzienden blik. Ge keert tot uwe andere gasten terug, Mevrouw van Arichem, en uw zwager neemt Eva door zijn pince-nez op, met een blik niet ongelijk aan dien welken hij in den omtrek van Parijs op Greta liet rusten. - Gelukkige jeugd, denkt hij, - daar laat die jongen zulk een knappe deern, die verzot op hem is, in Parijs achter, en hier vindt hij er eene van een ander genre, schoon niet minder mooi, terug. Als ik mij niet hard vergis, heeft hij deze maar voor het vragen. Goedkeurend knikkend volgt hij door het fijn geslepen glas geholpen de bevallige bewegingen van het dansende paar. - Hm.... echtgenoot van Freule Reijnbergh, en de mooie Greta soms eens opzoeken te Parijs, zooals die Franschman die drie maanden van het jaar garçon was.... St.... Mijnheer!.... ge schrijft toch geen Fransch blijspel; wel?....
Wij zien Frank Eva met een buiging aan de hoede van een anderen danser toevertrouwen, en hem tot zijnen oom terugkeeren. Inderdaad Oom, gij hebt er den slag van uw neef een vleiend complimentje te maken: wij gelooven met u dat gij u niet bedriegt als gij uw verwachting uitspreekt dat die freule Reijnbergh van al de meisjes, die ge zoo opgenomen hebt, wellicht de knapste vrouw zal worden. De ontluikende roos gluurt reeds door de mooie knop.... En dan uw nichtje Amy.... zeker! die mag óók genoemd worden; daarin hebt gij volkomen gelijk! Wat een coquetterie, ja! Een permanent gevolg van twee heeren, cavaliers sans peur et sans reproche.... misschien nog een duel mettertijd.... ja, wie weet?.... want gij hebt goed gezien: die twee betwisten elkander den voorrang. 't Zijn van Witsenburg en van Meerwijk van den Lichtenberg - met alle bescheidenheid merken we u op dat 't nù toch niet die van Witsen- | |
| |
burg is dien gij bedoelt: 't is Rein, de oudste, de ingenieur; maar uwe vergissing is te begrijpen, want ze gelijken zóó op elkaar dat iemand zonder onze helderziendheid er op zoo'n grooten afstand de dupe van moet zijn. Rein is bijna tien jaar ouder. - Houden we intusschen ‘un oeil en campagne’, want wij begrijpen dat uw kleine nichtje u interesseert. Zie, nù is de eigenlijke staf om haar heen weer compleet; de twee officieele aanbidders zijn weer bij haar. Dàt is dan de jongste van Witsenburg.... herkent ge hem nu?....
Wij zien niet zonder een licht hoofdschudden over zooveel coquetterie, hoe drie cavaliers nu een kring vormen om Amy, die het kopje tot Otto, den jongsten van Witsenburg, wendt, en lachend vraagt of hij nu niet ziet dat zij gelijk had, terwijl ze den oudsten toevoegt dat ze er een voorgevoel van had dat hij haar voor den quadrille zou vragen: daarom wilde zij dien niet aan zijn broer Otto afstaan. Wij hooren van Meerwijk beweren dat hij dan in ieder geval meer recht op dien quadrille gehad had, want zij heeft nog maar ééns met hem gedanst. - Ik zou wel opgepast hebben, plaagt Amy, - als 't tusschen Mijnheer Otto en Mijnheer van Meerwijk gestaan had; dan zouden de heeren misschien nog om mij gaan vechten.... maar de serieuze Mijnheer Rein, niet waar? die vindt geen enkele vrouw een duel waard!.... Kom, Mijnheer Rein, ga met mij mee, eer de heeren met het pistool in de hand tegenover elkander staan. - En reeds heeft zij den arm van Rein gegrepen, en zich met hem onder de dansende paren gemengd. - Niet lang dansen zij den quadrille mede, terwijl zijn donker oog op haar rust. Hij geleidt haar naar de plaatsen der toeschouwers: het is of hij haar iets heeft te zeggen, maar niet weet hoe hij zal beginnen. Terwijl hij een paar alledaagsche opmerkingen maakt, ziet zij hem vlak in de oogen: - wat is er?.... Want om me dàt te vertellen, heb je me hier niet naar dit stille hoekje heengetroond.
| |
| |
Hij wil graag gelooven dat het aan hem ligt. Hij is in de laatste jaren bijna niet in de bewoonde wereld geweest. Hij heeft bruggen gebouwd en kanalen gegraven.... altijd ver van de wereld af. Hij vreest dat hij een knorrige oude heer geworden is....
- Zeg het maar ronduit dat je mij eene coquette vindt, valt Amy in, - ik weet toch dat je dat bedoelt.
Rein komt dadelijk meer op zijn gemak nu hij recht op zijn doel af kan gaan. Het weifelende in hem is verdwenen; hij zoekt niet meer naar zijn woorden; hij legt er nu een eigenaardigen nadruk in: - we hebben elkaar zoo lang gekend: denk je er nooit eens over na dat misschien één van die twee aanbidders, die je altijd volgen naar het schijnt, wellicht voor heel zijn volgend leven ongelukkig wordt?
Amy schatert. - Van Meerwijk en je broer?.... Kom, maak je maar niet ongerust! - Ik voorspel je dat van Meerwijk binnen het jaar met Eva geëngageerd is, òf met Annie van Winsen.... wie hij maar krijgen kan. - En je broer?.... Die neemt het evenmin ernstig met mij op als ik met hem. Je hecht veel te veel waarde aan die dingen!
Van Duin komt ze storen. Hij reclameert den dans, dien Amy hem voor zijn mooie rol toegezegd heeft; zij staat op, neemt zijn arm aan, en ziet Rein nog eens in 't gelaat: - Geloof mij, het is zooals ik zeg. - En Rein ziet hoe alles warrelt en dwarrelt, hoe alles geniet, hoe niemand zich het hoofd schijnt te breken gelijk hij, totdat het daglicht eindelijk een nòg niet gewenscht einde maakt aan het feest.
Wij zijn de gastvrouw op zijde gekomen. Zij geeft Frank met haar waaier een tikje op den arm, en vraagt, verwachtend dat hij hare verrukking zal deelen, wat hij nu wel van hare actrices zegt.
Men zal zich hare teleurstelling kunnen begrijpen als hij nonchalant antwoordt: - nu, Amy en Annie van Winsen zijn een paar alleraardigste wildzangen, en Eva zag er goed
| |
| |
uit in het laatste stukje: crême staat haar goed.... Maar die vrouw van van Duin, dat is hors ligne: dat is een geboren soubrette, zooals ik er niet veel heb gezien! -
De zon scheen reeds helder toen Mijnheer Reijnbergh en Eva huiswaarts reden. Zij waren weldra vóór de deur van hun woning gekomen, Mijnheer opende die snel, kuste zijn dochter als naar gewoonte goeden nacht, er bijvoegend dat hij haar nog een paar uren een zachte rust wenschte, en verdween daarna in zijn eigen kamer, grenzend aan het kantoor. Hij was voor zijn doen een geruimen tijd afwezig geweest, en het lag dus op zijn tafel vol met telegrammen, brieven en stukken die hij te teekenen had. De laatsten kregen het eerst een beurt. Zij werden vluchtig schijnbaar, maar toch zorgvuldig ingezien; van sommigen was de inhoud reeds bekend en de naam der firma gleed na weinige oogenblikken over het papier; anderen vorderden iets langeren tijd eer de heer Reijnbergh er de handteekening onder plaatste. De telegrammen werden vervolgens geopend: ze riepen de tegenstrijdigste uitdrukkingen op het beweeglijk gelaat van die eigenaardige figuur te voorschijn: soms iets dat ongeduld of ergernis mocht heeten, dan iets triomfeerends, alsof de lezer zeggen wilde: dat heb ik wel voorspeld! dan weer een medelijdend schouderophalen. Op enkele was een antwoord noodig. Papier werd snel ter hand genomen en beschreven. Nu en dan scheen eenig nadenken vereischt, terwijl van die oogenblikken gebruik werd gemaakt om alles te sorteeren, hier de afgedane stukken opéén te stapelen, dáár wat nog ter hand moest genomen worden gereed te leggen. Iets was de blos van den bedrijvigen heer Reijnbergh gestegen toen de hoofdzaken afgedaan waren, en de naam der firma nog slechts over dit of dat papier, onleesbaar bijna maar toch zoo duidelijk voor wie de handteekening kenden, gleed, en alles wat weg moest zorgvuldig-snel werd gereedgelegd voor
| |
| |
den looper, die vroegtijdig een en ander aan de adressen bezorgen moest. - Toen draaide de heer Reijnbergh het gaslicht uit en verliet de kamer. Zacht, om zijn dochter niet in haren slaap te storen, gleed de chef der firma langs de marmeren trap en door het ruime portaal, en kort was de tijd die hem restte om zich ter ruste te begeven.
Wij maken van eene bijzondere vergunning gebruik om Eva's vertrekken binnen te treden. - In haar baltoilet is zij op een der breede vensters toegeloopen, zij heeft de gordijnen met een snelle beweging opengetrokken, terwijl het rijzende morgenlicht naar binnen gedrongen is. De groote spiegelruiten zijn beslagen en belemmeren het uitzicht in den ruimen tuin; in gedachten verdiept staart zij op het waas.... zie, daar heeft zich in dien ondoordringbaren sluier een droppel gevormd: hij schijnt grooter te worden en trilt zachtjes: hij komt in beweging en loopt naar beneden, mengt zich met een tweeden droppel en hun val neemt in snelheid toe.... Ho!... daar schijnt een beletsel te wezen: het kleine riviertje verdeelt zich in tweeën.... maar het wordt weer één, en nn gaat het recht van boven naar beneden, totdat het achter de houten sponning verdwijnt. Zie, daar laat weer een droppel los, en nog een en nòg een.... de kunstig geweven glasgordijn schijnt van alle kanten te scheuren onder de koesterende stralen der morgenzon: de droppels teekenen de grilligste figuren, gaan hun eigen weg of ontmoeten elkander, scheiden zich weer en loopen naast elkander voort op allerlei wijzen, in allerhande bochten.... het beeld van het leven, denkt Eva: zóó ontmoeten ook de menschen elkander, gaan samen of ieder zijn eigen weg, treffen elkander weder aan of komen nooit met een ander samen.... zie, als die droppel dáár, die met groote vaart in eens van boven naar beneden rolt.
Het beeld van het leven! Zij herinnert zich hoe ze in haar
| |
| |
jeugd dikwijls met Frank van Arichem samen is geweest, hoe ze met hem gespeeld en luchtkasteelen gebouwd heeft, en hoe hun wegen na dien tijd ver uit elkander geloopen zijn. Dezen avond hebben zij elkander weer ontmoet voor eenige uren, zie, evenals die droppels, maar ze zullen nu weer alleen voortgaan, ieder op zijn eigen weg. Hij denkt nauwelijks meer aan haar! Hoe is 't mogelijk?.... Hoe komt ze toch aan zulk een dwaze vergelijking!.... Zij wendt haar oog van het kunstige glasgordijn af en laat het rusten op een sierlijk pluchen tafeltje, waarop onder meer het affiche van de tooneelvoorstelling van dezen avond ligt. - Wat is die toch goed gelukt!.... Wat was het een eigenaardige gewaarwording zóó te worden toegejuicht!.... Hoe had Mevrouw van Arichem haar geprezen, en welk een allerliefst compliment had zij haar gemaakt!.... En Frank dan, die zooveel gezien had!.... Hij had niets dan lof voor haar gehad. Nu, dat was van hem, die zoo beleefd was, wel niet anders te verwachten.... Maar neen, zij was er zeker van dat hij het gemeend had, en dat zij hem ten minste meegevallen was.... Het was dan ook een aardige, prettige rol geweest.... wat moest het een geluk zijn zich in de werkelijkheid zóó'n vrouwtje te kunnen noemen.... maar niet van van Witsenburg, wiens wederhelft zij op de planken geweest was.... Mevrouw van Arichem had Frank ongezellig genoemd: na de halve wereld te hebben doorgereisd had hij van al dat uithuizig zijn nu nog niet genoeg.... hij had haar gezegd dat hij weer met zijn oom naar Parijs ging.... Hij scheen zich bijzonder goed met Marguérite van Duin geamuseerd te hebben.... Frank.... alweer Frank!.... Laat ze liever aan wat anders denken, en de genezing van zijn reismanie aan zijn moeder overlaten, die er meer belang bij heeft dan zij! Foei, zij moet om zichzelve lachen dat ze daar nog altijd zoo in gepeins verzonken zit! Straks zal Papa weer aan het ontbijt zijn, zijn zaken zullen hem weer
| |
| |
wachten, en zij zal zich nog verslapen! - Snel rijst zij overeind: de blanke handjes glijden langs de bloemen in het mooie haar, om die alvast los te maken; zij wenkt ons, zij wijst naar de deur....
- Wij gaan al, Eva; wij gaan!....
|
|