| |
| |
| |
Hoofdstuk IX.
De eerste dagen in dat groote atelier waren natuurlijk vreemd voor Greta: alles was er zoo geheel anders als bij Madame Dupuy. - Al die meisjes rondom haar; dat eindeloos vele dat er in hare schatting omging; die taal waarvan ze geen woord verstond; dat werk dat om hare verlegenheid bij zoovele oogen op haar gevestigd nog niet al te best vlotte.... maar toch, dit viel althans mee: 't bleef bij nieuwsgierig aanstaren den eersten dag, maar van al die plagerijen, die aardigheden ten haren koste, die haar het aankomen bij Madame Dupuy zoo onaangenaam hadden gemaakt, ondervond zij hier niets. Het was of de zooveel beleefder Françaises, die natuurlijk hare onbeholpenheid moesten opmerken, daar met opzet geen acht op sloegen, haar voorkwamen zelfs als zij met iets verlegen zat, terwijl de première der Afdeeling, zooals zij later vernam op Zoé's verzoek, eene andere Vlaamsche in hare nabijheid had geplaatst, die de welwillendheid in eigen persoon scheen. Gelukkig waren de lessen van Madame Dupuy door Greta niet vergeten: zij bracht ze spoedig in praktijk evenals het onderricht van de handige nicht Daals: de meisjes deden het overige om haar de gewoonten van het Huis te loeren kennen; zij op hare beurt toonde
| |
| |
zich voorkomend en erkentelijk voor wat men voor haar deed, en trachtte zooveel haar mogelijk was eene vriendelijke en opgewekte gezelle te zijn. Wij zeggen: trachtte, want nog altijd kwam haar, zoodra zij maar aan zich zelve overgelaten was, een zeker heimwee overvallen, en maar al te vaak had zij moeite hare tranen te bedwingen. - Toen Greta bekwaam genoeg gebleken was om voor vast als ouvrière aangenomen te worden, had hare nieuwe vriendin Zoé haar voorgesteld om samen te gaan wonen. Zij was alleen; vroeger hadden ze met haar beiden gewoond, maar Carola, hare vriendin, was vertrokken. Greta had de kamertjes op de vierde verdieping in oogenschouw genomen: de ruimere voorkamer met het dakvenster en de bloemen er vóór in de goot; het eenvoudige maar in hare schatting keurige ameublement; zij was met bijzondere aandacht bij het wijwaterbakje met het kruis en het in het vertrek opgehangen palmtakje blijven stilstaan; zij had vervolgens het keukentje en het achterkamertje bezocht; een en ander had haar aangestaan en zij had het aanbod van Zoé aangenomen. - Wat een verschil in vergelijking met vroeger! Toch was zij spoedig aan haar nieuwe leven gewend. Toen Zoé eens wat langer geslapen had, en de goedhartige Madame Lisson door een boodschap vroeg ter deure uitgedreven, haar eens verrast had bij het klaarmaken van haar pot au feu, had zij haar een echte Française genoemd! - Den heelen dag waren de meisjes aan haar werk, 's avonds in den regel samen thuis en vroegtijdig ter ruste, om den volgenden morgen weer present te zijn. Zoo vlogen de dagen om. Wist Greta niet hoe ze Zoé genoeg dankbaarheid zou toonen omdat zij haar in alles had voortgeholpen, zij was maar niet tevredener dan als ze 's avonds gezellig samen waren en babbelden; veel vreemds en nieuws hoorde zij dan als Zoé haar van alles vertelde, waarvan zij het bestaan zelfs niet had gedroomd, bij voorbeeld van Carola, Zoé's
vroegere mede- | |
| |
bewoonster, die met haar amant naar een badplaats was vertrokken en dáár zeker nog geruimen tijd doorbrengen zou, zoodat zij, Zoé, zich nu op hare beurt gelukkig rekende dat ze in Greta eene plaatsvervangster gevonden had. - En zijn ze dus nu getrouwd? had Greta gevraagd. Zoé was in een schaterlach uitgebarsten, en had gezegd dat 't zóóver wel nooit komen zou. - Maar dat begrijp je toch wel, had zij gevraagd toen Greta haar verbaasd had aangezien, - dat ze den armen jongen niet alleen kon laten gaan toen hij voor zijn gezondheid op reis moest?.... Dat zou jij toch óók niet doen! Je zoudt je mooien Hollander, aan wien je zooveel verplicht bent, die je uit dat akelige land, waar je het zoo slecht hadt, ontvoerde, toch óók niet alleen laten gaan? - O neen, dat zou je niet: daarvoor ben je te goed! - Een donkere blos had Greta's gelaat overdekt: zij had weer dezelfde gewaarwording, die na het lezen van dien brief van Dien bij haar was opgekomen: dus - ook Zoé dacht eveneens van haar?.... En dat al had zij haar toch wel degelijk beduid dat van Arichem zich harer slechts aangetrokken had omdat zij hem toevallig op dat oogenblik ontmoet had; dat hij haar slechts naar Parijs meegenomen had om haar daar eene betrekking te bezorgen, toen zij geen uitweg meer had gezien, en haar land als uitgejaagd was! Zij had Zoé's vroolijken, niets achterdochtigs spellenden lach opgemerkt: - en jijzelve dan?.... - Ik? had Zoé luchtig hernomen, - als mijn Loulou morgen vertrok, en hij ook maar zie zóóveel toonde dat hij graag had dat ik meeging, ik zou me niet lang bedenken! Ik zou waarlijk niet waard zijn dat iemand mij nog aankeek als ik anders van plan was. - En Nichette bij voorbeeld, en Rosa? had Greta vervolgd, op een paar van de meisjes die zij reeds beter kende, doelend, - wat zouden die? Nog luider had Zoé gelachen: - Nichette is verleden
jaar pas drie maanden weg geweest, en Rosa - nu, laat men 't haar maar eens presenteeren!
| |
| |
Het was duidelijk geweest dut Zoé in hare schatting de meest natuurlijke zaak der wereld voorgehad had. Weer was dat beeld van die lijn, die overschreden was, en die klove, die zij zich gegraven had, voor Greta opgedoemd, en was het als tastte zij de plaats, waar zij zich bevond. Nicht Daals en Dien en Lien, dit meisje, dat haar zoozeer genegen was, allen, allen stelden haar dáár waar zij toch inderdaad niet was, maar waar zij niettemin in aller oogen aangeland scheen. Zij bezwoer Zoé toch niet te denken dat zij in eenigerlei betrekking tot van Arichem stond, zij zag haren woorden ook volgaarne geloof geschonken, maar toch, dat zij hem aan zijn lot zou overlaten als hij haren bijstand behoefde, dit kon de Française maar niet gelooven.
Soms was Greta den ganschen avond alleen. Het was als Loulou met Zoé afgesproken had dat hij haar zou afhalen, en zij in het atelier wat vroeger vrij had gevraagd, om met hem naar het eene of andere café-concert te gaan. Dan was Zoé dien ganschen dag bijzonder opgewekt en vroolijk, zij vormde een scherpe tegenstelling met de stillere Greta, en keerde eerst zeer laat, en nooit vóór middernacht terug.
Greta was dan altijd nog wakker; zij plaagde zich moedwillig, zooals Zoé zei terwijl zij haar van het genoegen dat ze gehad had vertelde, en voor den zooveelsten keer verklaarde dat ze maar niet begrijpen kon dat zij en haar Hollander ook niet wat meer samen uitgingen, want dan zou zij wel vroolijker worden. Nu werd ze hoe langer hoe verdrietiger, nu ze zoo altijd alleen zat. Rosa - hoe dikwijls had Zoé haar al niet als voorbeeld aangehaald - was óók haar ouders ontvlucht omdat ze zulk een boosaardige stiefmoeder had, en nu woonde ze samen met haar gros chien, en ze had een leventje - hij adoreerde haar! - En dit zou men zelfs merken als men blind was: van Arichem was ook doodelijk van haar.
Greta wist dan inderdaad niet wat te antwoorden. Waren
| |
| |
al die meisjes dan slecht, die Zoé en die Nichette en die Rosa, die zij allen kende, en bij wie zij overigens niets dat haar daarvoor kon doen houden, opgemerkt had? Die zoo braaf en eerlijk en degelijk in honderd andere opzichten waren, die zoo opgewekt en zorgeloos haar werk deden, dat 't niet scheen of ze zich iets hadden te verwijten, - die haar met zooveel voorkomendheid en goedheid hadden behandeld als iemand ooit in Holland had gedaan. - Zij kon het niet gelooven!
Van Arichem bezocht haar dikwijls. Met de grootste belangstelling informeerde hij naar al haar wedervaren, en vroeg gestadig of hij haar ook in 't een of ander van dienst kon zijn. Als zij het hoofd liet hangen, had hij zijn troostredenen gereed, voor de honderdste maal had hij haar al gesmeekt bijna toch niet zoo treurig uit de mooie oogen te zien: kon het gevolg van dit alles uitblijven, en moest Greta's genegenheid voor haar eenigen beschermer niet toenemen naar mate hare verlatenheid haar meer drukte? - vroeger was het in de eerste plaats haar ijdelheid, die gestreeld werd als van Arichem haar aanzag en Dien en Lien dit niet onopgemerkt lieten; nu kon zij zich haar aanzijn nauw meer denken zonder die telkens en telkens wederkeerende deelneming, zij kon huiveren bij de gedachte dat van Arichem toch eens weer naar Holland zou wederkeeren, - maar gelukkig! in plaats van het voor eenige dagen gezelschap houden van een zieken oom was het voor hem, gelijk hij gezegd had, een zijner gewone bezoeken aan Parijs geworden, waar thans iemand, en zij wist wel wie - zij had toch gebloosd toen hij dit zoo gezegd had - hem gebonden hield. Hij had haar nu en dan iets van Parijs laten zien: zij liet zich thans als hij dit vroeg, afhalen zooals Zoé, en het vele nieuwe en ongewone, dat haar dan voorbijging als in een droom, leidde althans op het oogenblik zelf hare gedachten af, en gaf haar later andere dan de gewone steeds droevige herinneringen.
| |
| |
Onbewust voelde zij den invloed van de toovermacht, die van Arichem, als hij wilde, op iedere vrouw uitoefende. De tijd ging voorbij; en al bracht hij voor Greta geen rozen, hij stompte ten minste iets van de doornen af, die haar zoo lang en zoo dikwijls hadden gewond.
T'huis, bij haar ouders, had die goede tijd dit echter nog niet gedaan. - Toen Harders - wie wist met welk een moeite! - alles aan zijn vrouw verteld had wat hij van Frits had gehoord, toen het hem gebleken was bij dat bezoek aan nicht Daals - dat had hem schier nog meer moeite gekost om in dàt huis in te gaan! - dat Greta er in het geheel niet was geweest, was hij eindelijk - ook die gang was hem opgelegd! - naar Frits' ouders gegaan. - Het was avond geweest en al laat; hij had hen op moeten kloppen; met moeite had hij den dronkaard kunnen beduiden dat hij hem spreken moest, en hem bezworen nu ten minste een oogenblik zijne gedachten te verzamelen en hem te zeggen wat hij wist. - Maar bleek als een doode was de vrouw hem in de rede gevallen: - hoe lang ben je al t'huis?.... En als jij niet meer op de machine bent, waar is dan Frits? - Het had haar man niet gedeerd, want hij was weer ingedommeld toen zij er aan toegevoegd had: - daar hebben we 't al, o zeker! Nu is hij óók naar de kroeg gegaan, daar ik altijd zoo bang voor was, nu wordt hij ook als die dáár, en eerstdaags heb ik er twee zóó aan huis!.... O, mijn kind, mijn kind! - Waarom heeft je dochter ook òns ongelukkig gemaakt? - Wat had mijn jongen gedaan dat ze hem aan den praat moest houden en bedriegen? dat nuf, die dame, die immers toch niet uitkeek naar een jongen als mijn Frits!.... O, ik had het moeten weten!.... ja, dat had ik!.... Hij had nooit een voet bij je aan huis gezet!
Harders had het hoofd gebogen en de vrouw met een onuitsprekelijk droeven blik aangezien: - ik neem het je
| |
| |
niet kwalijk; ik begrijp je vrees. - Maar ik heb toch recht, zou ik zeggen, dat je me aanhoort, dat je man mij zegt wat hij zag en weet! - De vrouw had medelijden gekregen: haren man aanstootend had zij hem wakker geschud en herhaald dat Harders er was en hem spreken moest. Daarop was zij in allerijl de deur uitgegaan: of haar jongen ook wellicht op de straat was en zij hem daar vinden zou!....
Harders was met den dronkaard achter gebleven. Zich de oogen wrijvend en met wezenloozen blik voor zich heen starend, was hij begonnen te spreken: - ja, je dochter.... je mooie dochter.... ze is weg, hoor!.... Ik heb haar zelf weg zien gaan met 'n heer.... 'n rijken heer.... 'n knappen heer!.... Eerste klasse.... mooie zachte kussens.... Nou, ze heeft nòg gelijk!....
Onzacht had Harders hem bij den arm gegrepen. - Ongelukkige.... wie heb ik gevraagd.... wiè heeft mijn kind ontvoerd?.... O Heere God, is er dan geen recht meer in het land waarin wij leven, dat zooiets gebeuren kan in eene christelijke maatschappij?.... Wie dan toch?.... Wie?!....
De slaperige man was voor een oogenblik iets helderder geworden, naar het scheen. Hij was vóór Harders gaan staan, had zich aan een stoel vastgeklemd om in evenwicht te blijven, en had hernomen: - Ontvoerd?.... Neen man, dat is heelemaal mis: 't lijkt er niets op! Wat denk je wel?.... 't Is iedereen niet gegeven op zoo'n makkelijke manier naar Parijs te gaan.... lang niet! Want dáár gingen ze heen: ik hoorde het hem tegen den conducteur zeggen.... Maar dat zou jij niet weten!.... Je dochter met zoo'n rijken mijnheer op reis, en er zou voor jou niet wat overschieten?.... Neen vriend!.... Nou zeg ereis! Al schudt je me nou nog zoo hard, den naam schudt je er toch niet uit, want dien weet ik niet!
Het was al wat hij vermocht had: hij was weer in zijn verdooving teruggevallen. Harders had gemerkt dat alle ver- | |
| |
der vragen nutteloos zou zijn, en zonder groet, want ook dien hadde de dronkaard niet meer beantwoord, had hij de woning verlaten. Hij was bij zijn vrouw teruggekeerd. Op ijskouden toon had hij gezegd dat Frits' vader hun kind uit eigen beweging weg had zien gaan, ver weg: meer had hij niet uit hem kunnen krijgen. - Hij had zich op zijn gewone plaats neergezet: geen woord was meer over zijn lippen gekomen, geen zucht zijn mond ontvloden: akelig strak hadden die wijdgeopende oogen gestaard. Zijn vrouw was bang geworden. - Wat spelde die blik? Zou hij zijn verstand verloren hebben?.... Waarom zweeg hij?.... Wist hij dan niet dat ieder woord, al ware 't nog zoo hard geweest om te hooren, toch minder pijnlijk was op dit oogenblik dan die stilte die niet te dragen scheen?.... Schoorvoetend had zij het gewaagd die af te breken, fluisterend had zij Greta's naam genoemd, maar heftig bijna had Harders haar den mond gesloten en gevraagd of zij dan de zonde vergoelijkte en heulde met het kwaad. - Wie de zonde niet haatte was als hij die haar bedreef. Het kwaad moest uitgeroeid worden, en alle smaadheid uitgedaan. Dat was hun plicht: dat was de wil van Hem, die te rein van oogen was dan dat Hij het kwaad kon zien.
Dominee Stinstra was gekomen, en hij was het geheel met Harders eens geweest. - Werpt haar uit! had zijn bevel geklonken toen de moeder nog van barmhartigheid en vergeving gesproken had, - en weent zelfs niet over haar! - Weent veeleer over uzelven en over uwe zonden daar de hand des Heeren Heeren kennelijk zwaar op u was om u te kastijden. Bedenkt dat de paden des verderfs aanlokkende zijn en breed, en dat zelfs de uitverkorenen daarop kunnen verdwalen, als de Heer het niet in zijne genade wil verhoeden. Waakt en bidt opdat gij niet in verzoeking komt!
De dominee was nog nu en dan wedergekeerd om te zien of zijn bevel opgevolgd werd. - Vrouw Harders had het
| |
| |
hoofd onder het nameloos wee gebogen en alleen kracht gevonden in het gebed; Harders had zijn werk gedaan zonder dat or een klacht over zijn lippen was gekomen; der kleine Dora was opgelegd nooit meer naar hare zuster te vragen: zij was dood, had moeder gezegd. Toch had zij begrepen dat ze dit niet in de gewone beteekenis moest opnemen. Eens, op een avond toen de wind loeide en gierde om de woning, en de regen bij stroomen neerviel - o hoe bang was het dan de arme vrouw te moede als zij bij zulk een weer hare deur dicht moest doen en haar kind buiten sluiten! - eens had de kleine Dora heel zacht gevraagd waar de arme Greta nù wel dwalen zou.... Och, of zij maar weer t'huis kwame! Vader zou haar toch wel vergeven - denkt ge dat ook niet moeder, als hij haar in zulk een weer buiten zag? - Vrouw Harders had het hoofd geschud: zij had niet mogen antwoorden: op uitdrukkelijk bevel van haren man werd Greta's naam immers nooit meer genoemd.
De moeder van Frits had haar jongen eindelijk gevonden. - Met knikkende knieën, naar adem hijgend hoemeer zij die naderde, had zij hare schreden naar eene plaats gewend, waar ze vroeger haar man zoo dikwijls van had weggetroond, of met de kracht, die toen nog in haar was, van daan gesleept, toen ze nog hoop koesterde dat hij terecht te brengen zou zijn. Hoe had ze den moed nog gehad die plaats te betreden, waar het licht als van ouds door de ook in den avond neergelaten zonneschermen scheen, het rumoer van binnen naar buiten doorklonk en een akelige atmosfeer haar tegenwoei zoodra zij de deur op een kier had geopend. Hoe lang was het al geleden dat zij er het laatst geweest was: hoe had zij die plaats sedert geschuwd, en den naam er van zelfs niet gaarne uitgesproken! - Haar vermoeden was maar al te juist gebleken; zij had er haar jongen gezien. Zij had hem mede naar huis getroond: hij was gewillig opgestaan en haar gevolgd. Samen waren ze de deur uitgegaan, onder
| |
| |
het gelach van enkele bezoekers, onder het dreigen van een paar anderen die met Frits hadden zitten drinken: och, ze was daaraan nog wel gewoon en ze had er nauwelijks op gelet. Ze waren op de straat gekomen: zij had haar jongen moeten ondersteunen, onsamenhangende woorden had hij uitgestooten, maar waaruit zij toch begrepen had dat hij Greta's ontvoerder zocht, dat hij hem te lijf had gewild, en dat hij eenige borrels had gedronken om zijn verdriet te verzetten toen al zijn pogen ijdel was geweest. Spoedig daarop hadden zijn beenen hem den dienst geheel geweigerd, hij was neergezegen met een ruwe verwensching, en daar lag hij nu: wat zij ook aanwendde, het gelukte haar niet hem weer overeind te krijgen. Toevallig was daar een buurman voorbijgekomen, die nog laat had gewerkt en nu huiswaarts keerde, hij had haar tobben gezien, en stond nu naast haar en herkende haar. O, hoe had zij gewenscht, in spijt van zijn hulp die zoo welkom was, dat hij daar niet ware geweest, dat hij geen bekende ware ten minste: wat moest hij nu wel denken toen ze den ongelukkigen Frits op de been hadden geholpen en hij daar voortstrompelde meer gedragen dan loopend, tusschen hen in, den weg op naar huis! Ach, hij zou wel gelooven dat Frits óók al in de school van zijn vader volleerd was, die buurman, die de aanleiding van het verdriet van den armen jongen nog niet kende.
Men had dien buurman echter waarlijk niet noodig gehad om het praatje dat Greta Harders naar Parijs gevlucht was, en dat Frits de stoker van verdriet daarover nog aan den drank zou raken, eerlang te doen gaan van mond tot mond. - De meisjes van Madame Dupuy waren al terstond t'huis gekomen met de tijding dat er iets heel bijzonders bij Madame was gebeurd: dat Greta Harders was weggejaagd, en dat Madame van streek was geweest zooals men haar haar leven lang nog nooit had gezien. Spoedig daarop had men verteld
| |
| |
dat Greta stilletjes weggeloopen was, dat zij haar betrekking en alles er aan gegeven had, en ook een enkele maal was een andere naam fluisterend met den haren genoemd. Madame en juffrouw Line hadden zoo min mogelijk over dat verdwijnen van Greta gesproken. - Stilletjes weggeloopen?.... Weggezonden! hadden Madame en de juffrouw bij iedere voorkomende gelegenheid verbeterd, zonder echter aan iemand iets te vertellen van de vreeselijke dingen, die Madame in de kamer van den heer van Arichem had aanschouwd. - Weggezonden nog eens; en zou het huis Dupuy niet metterdaad gecompromitteerd zijn geweest, had juffrouw Line gevraagd, - als Madame niet met haar scherpen blik nog in tijds gezien had dat het hier zaak was geweest te handelen, en eene te verwijderen die niet paste in Madames, terecht zoo als hoogst fatsoenlijk, gerenommeerde ateliers!
Ook Dien en Lien waren met het nieuwtje, het wegzenden van Greta, t'huisgekomen. Den volgenden dag was Harders de woning van hare moeder binnengestoven, hij had gevraagd of Greta dien nacht daar geweest was en of nicht iets van haar afwist, en na haar ontkennend antwoord had zij getracht iets uit hem te krijgen, maar het was haar niet gelukt. Zij was niet zeker geweest of hij zelf niets meer geweten had. Toen hadden ze gepraat, gesnuffeld, onderzocht. Nicht zelve had uren zoek gemaakt, en zo had er geld voor over gehad, had ze gezegd, als ze nicht Harders eens gesproken had, maar ze had er niet heen durven gaan. Ze had de handen ineengeslagen toen ze gehoord had dat mijnheer van Arichem ook plotseling de stad uit was gegaan, en ze had Mijnheer boven veelbeteekenend aangezien, die daarop gelachen had. Zoo waren eenige dagen voorbijgegaan onder den verschen indruk van het nieuwtje, totdat eensklaps op een morgen een brief gekomen was uit Parijs. Hij werd opengescheurd. Nicht had gelezen, Dien had gelezen, Lien had gelezen, en nòg had niemand haar oogen
| |
| |
vertrouwd. Nicht had de stilte, door de grootste verbazing teweeggebracht, verbroken. - Wat heb ik altijd gedacht? Wat heb ik wel eens gezegd? Hoe zal nu 't schijnheilige gezicht van nicht Harders er wel uitzien?! Blijft meisjes, blijft zoolang hier al zou je ook te laat op 't atelier komen, dáár moet je meer van weten! Ik kan 't nu niet langer laten, ik moet nu wel naar nicht: ik moet immers een goed woord gaan doen: ze vraagt het in haar brief! - Maar eigenlijk wil ik nicht wel eens nader spreken en eens vragen wie het nu met haar kinderen wel het verst gebracht heeft, fluisterde eene ondeugende stem juffrouw Daals toe, - dat heeft zij met hare voorname vroomheid wel aan mij verdiend!
- Geen grooter kwajongen, had van Arichem's oom al dikwijls gezegd en bij kris en bij kras bezworen, - dan die neef van mij dáár, die maar niet zeggen wil waar hij die mooie Hollandsche deern gelaten heeft! - Op alle manieren had hij getracht de bevallige - ja, hoe heette zij ook weer? dat wist hij waarachtig óók al niet! - aan te treffen, hare kennis te maken en haar eenige beleefdheid te bewijzen, maar het was hem niet gelukt. Hij had, toen 't weer zoo mooi was geworden dat 't laatste spoor van rheumatiek wel uit zijn levenslustige leden moest verdwijnen, uitstapjes voorgesteld naar Asnières, Bougival, St. Cloud, St. Germain - wist hij waar al heen? - maar die drommelsche jongen had hem die allen ontraden, zeggende dat zij nog zoo verlegen was en er geen pleizier in zoude hebben; hij had met de mooie Hollandsche willen dineeren zonder eind, maar hij had slechts tot antwoord gekregen dat zij nog geen Fransch genoeg verstond.... nota bene alsof hij zelf geen Hollander was en nog genoeg van de taal kende om een knappe meid bezig te houden! Zoo'n ondeugd van een jongen! Hij had het ook nog gewaagd er de jaloerschheid van Tante Emma
| |
| |
bij te halen, alsof hij - zijn Oom - daar bang voor was als 't er op aankwam! - Eindelijk was Oom heelemaal uit zijn humeur geraakt: het diner met primeurs, dat hem 25 francs gekost had, had niet gedeugd, en hij had zijn troost gezocht bij zijn vrienden de Amerikanen. Maar ook dàt had niet gebaat. Van Arichem had Greta's verblijf verborgen gehouden; hij had alleen gezegd dat zij aan het werk was en het goed maakte, behalve dat zij nog nu en dan over Holland tobde. Toen had Oom Lucien in den arm genomen, Lucien die op dat gebied juist zijne sporen zoo glansrijk had verdiend. Lucien had eene pose aangenomen, die ieder schilder opgevallen zou zijn: zooals hij daar vóór zijnen heer had gestaan in zijne onberispelijke zwarte kleederen, den rok met al de knoopen, het uiterlijke teeken zijner waardigheid, de opvallend heldere witte das en het fijnste linnen, met den duim en de beide voorste vingers der rechterhand aan zijn gladde kin, met zijn slimme oogen op zijn meester gevestigd, zijn allergesoigneerdste coiffure en de zeer bevallige buiging van hoofd en bovenlijf, had zijn voorkomen veilig interessant kunnen heeten. Toen hij zijn heer verstaan had, had hij bescheiden gelachen, geknipoogd, en beloofd dat hij al wat in zijn vermogen was zou doen om de mooie Hollandsche te vinden: Parijs was wel groot, maar zij zou de eerste niet zijn wier spoor hij ontdekte, - als zijn heer hem eenigen tijd gaf, geloofde hij wel dat deze tevreden zou zijn. - Toen was hij zijn onderzoek begonnen, en reeds na een paar dagen had hij zijn heer verrast met een volledig renseignement. Zijn dunk van zijn slimheid en bruikbaarheid was ten top gestegen toen zijn meester een paar goudstukken in zijn hand had doen glijden; hij had de schoonheid van het meisje met een eigenaardige beweging en een gracieuse geste geroemd, en gelispeld: une merveille! Toen had hij zich na een blik in den spiegel en met den stap van een pauw verwijderd. - Hij hield na dien tijd zijn
| |
| |
heer op de hoogte. Had van Arichem een café-concert met Greta bezocht, Oom wist het; had zij een nieuwen hoed, Oom droeg er kennis van; had zij om Holland geschreid, Oom maakte zich ongerust over haar teint en mooie oogen, en wat dies meer zij. De cocktails schenen dien onaangenamen invloed op Ooms humeur niet meer te hebben, maar zich alleen tot het bederven soms van zijn eetlust te bepalen; Oom knikte zijn neef weer ondeugend-lachend toe; Tante Emma zelfs was tevreden, dewijl hij zijn hoofd niet meer met die mooie Hollandaise scheen te breken, en zei niet meer knorrig: laisse les donc faire, pourvu qu'ils s'amusent.
Het patroonsfeest werd gevierd door het groote magazijn, tot hetwelk Greta behoorde. - 's Morgens vroeg was men al, door het heerlijkst weder begunstigd, chacun met sa chacune naar Montmerency gegaan; men had er gewandeld of op ezels gereden; men had er gestoeid, gedanst, geschommeld, en aan een welvoorzien déjeuner aangezeten. - Op eens, het was in het namiddaguur geworden, had daar van Arichem, die Greta niets van het voornemen hiertoe gezegd had, tegenover haar gestaan. Zij had hem verwonderd aangezien; zij was verlegen geworden; maar hij had haar aan het verstand gebracht dat hierin niets bijzonders was, en dat niemand hier dus iets in vinden zou. Hij had verder gedaan als behoorde hij bij de feestgenooten: met toestemming van den Directeur, met wien hij kennis had weten te maken, had hij deel daarvan uitgemaakt; ze hadden weer gewandeld, en hij keerde juist arm in arm met Greta terug, toen ze - kon hij zijn oogen gelooven? - in den restaurant waar ze dineeren zouden.... zijnen Oom ontwaarden! Daar zat hij, en jeune homme, in een splinternieuw zomertoilet, met zijn hoed om de warmte naast zich, en een glaasje Vermouth vóór zich, krullen en cirkels met zijn stok beschrijvend in het zand. - Hij had opgezien
| |
| |
toen het vroolijke troepje naderbij kwam; hij tuurde nu door zijn pince-nez; en zoodra kreeg hij zijn neef met Greta niet in 't oog, of hij knikte goedkeurend en een glimlach kwam op zijn gelaat terwijl hij hot meisje nauwkeurig scheen op te nemen. Van Arichem kon in het eerst een minder liefelijke ontboezeming aan het adres van Lucien (want hij begreep terstond wie Oom ingelicht had) niet weerhouden, toen echter scheen het lachje van Oom aanstekelijk, althans hij voelde dat zijn lippen zich plooiden toen hij Greta op het feit opmerkzaam maakte. Niet zonder trots zag hij haar aan terwijl hij zei dat nu Oom er eenmaal was, zij hem moesten aanspreken. Maar zij durfde niet in het eerst; zijn oom echter stond op en kwam halverwegen naar hen toe, en was zoo vriendelijk en aardig, en maakte haar zulke allervleiendste complimentjes in goed Hollandsch, dat zij zich het bloed naar het aangezicht voelde stijgen, maar toch tegelijkertijd weer op haar gemak kwam. Hij was de alleraardigste ‘oude heer’, vond zij, dien zij ooit had gezien, vriendelijk tegen iedereen en niet het minst tegen haar, en 't speet haar waarlijk toen ze eindelijk aan tafel moesten en hij met een ‘en nu, kinderen, amuseert je zoo goed mogelijk’ en een tikje op haar wang en een handdruk afscheid nam. Zij voelde zich zoo opgewekt als zij den heelen dag nog niet was geweest.
En nu klonk de noodiging: aan tafel, aan tafel! - Het diner was gezellig, nog veel gezelliger dan het déjeuner: ze aten en dronken en waren vroolijk, en toen de duisternis ten laatste inviel zaten ze daar nog aan het dessert onder de fantastisch tusschen de boomen opgehangen lampions. Neen, zulk een feest had Greta nog nooit bijgewoond; zij voelde zich nu t'huis in die nieuwe omgeving, die zij zich nooit had gedroomd. Zij dacht aan de partij van nicht Daals, toen ze stil was meegegaan en zich óók geamuseerd had, maar niet zóó, o neen - en altijd maar zoolang de partij duurde, want zij had zich toen immers gekweld met de
| |
| |
vraag: hoe zal 't morgen zijn? - Nu zou zij morgen ten minste niets behoeven stil te houden, nu was zij vrij, vrij gelijk al de anderen in dit heerlijke land. De wijn had alle sombere gedachten bij haar verdreven. Daar ginds al hare nieuwe kennissen met hare amoureux, hier de gezellige kout van wie nog aan tafel zaten, het onderhoud met van Arichem, dat nu eerst recht vertrouwelijk was. Reeds sprak ze wat Fransen, maar ze maakte nog flaters natuurlijk, en dit gaf tot de allergrappigste en alleraardigste en soms niet te noemen vergissingen aanleiding, die haar wangen purper kleurden en haar nog slechts onwederstaanbaarder maakten in van Arichems oog. Hij had het haar weer gezegd hoe machtig de indruk was geweest, dien zij van het eerste oogenblik af waarop hij haar had gezien, op hem had gemaakt, hoe gelukkig hij zich had geacht toen hij haar van dienst had kunnen zijn, en hoe onuitsprekelijk lief hij haar had. Ieder woord diende om de genegenheid, die zij ook voor hem voelde, meer aan te wakkeren, hare ijdelheid te prikkelen en die te koesteren zooals zij nog nooit gekoesterd was. Was zij schoon, was zij jong, dan moest zij immers ook het leven genieten, het leven hier, zoo geheel anders als dat in Holland, zoo geheel ingericht naar het scheen naar haren nu eerst recht ontwaakten smaak. Zij gaf zich over aan den indruk van het oogenblik zonder nu langer nog naar iets anders te vragen. - Dit oogenblik bakende haar pad af; het besliste voor heel haar volgend leven.
|
|