| |
| |
| |
Hoofdstuk VIII.
De dag begon aan te breken, en de lichten, zoowel van den trein als op de baan, deden nog dienst in dien toestand van overgang, waarin men er reeds aan denkt ze te kunnen ontberen. Het landschap links en rechts onthulde zich flauw en onduidelijk voor de doffe blikken der half ontwaakte reizigers; die nog sliepen hadden geen last van de lichte huivering, die de eersten overviel in het vroege morgenuur tot zelfs in de behaaglijke coupés der eerste klasse, in spijt van plaid of overjas. - Ook Greta ondervond dat van Arichem haar geen ondienst had gedaan door zijn reisdeken mede over hare knieën te spreiden, terwijl ze nu zwijgend naast elkander zaten, ieder in zijne eigene overpeinzingen verdiept. Hij is thans zoo gelukkig te weten wat hij met haar aanvangen zal, waarheen hij haar brengen zal in het groote Parijs: hij heeft op de grenzen zijn maatregelen genomen en een telegram vooruit gezonden. Het heeft haar kalmte gegeven toen zij aan zijn bemoedigende woorden is gaan gelooven: dat hij haar helpen zou en haar in staat zou stellen ginds haar brood te verdienen. Hij heeft haar hand onder de reisdeken nog altijd gevat gehouden, haar in de mooie vochtige oogen gezien, haar in zijn armen gesloten en een kus op hare lippen gedrukt, hij heeft verzekerd dat hij haar zoo treurig
| |
| |
niet kon zien; en zij heeft hem ook toen niet afgeweerd, en zelfs hoe langer hoe meer een willig oor geleend terwijl hij haar gezegd heeft dat hij reeds gelukkig was in hare nabijheid, en dat hare schoonheid alles overtrof, nu zoowel als straks, toen ze zegevierend was doorgedrongen, door hare tranen heen. - Snel zijn ze Parijs nu genaderd, en ze heeft zich verwonderd dat die grauwe massa, die ze daar in de verte zag, de plaats hunner bestemming reeds was. Ze zijn uitgestapt: om de drukte aan het station heeft ze van Arichems arm gevat: na de visitatie van zijn koffer zijn ze de groote deuren weer doorgegaan, in een rijtuig gestapt en voortgereden door de in haar oog in dit vroege morgenuur reeds zoo levendige stad. Eindelijk heeft het rijtuig stilgehouden in eene straat, vóór een groot huis: in het voorportaal brandde een flauw licht, terwijl alleen de voordeur geopend was. Toon ze binnengetreden waren, trok van Arichem aan een schel; een luikje in een venster ging open, zij hoorde dat van Arichem zijn naam noemde, en in het Fransch nog eenige woorden sprak. - Als zij hem niet zoo zonder voorbehoud haar vertrouwen had geschonken, het had' Greta toegeschenen of zij verraden en verkocht werd, zoo akelig scheen haar dat spreken van van Arichem tot iemand dien niemand zag, in een taal die zij niet verstond, en dat geheimzinnige opengaan van dat luikje in die half nachtelijke omgeving om - dit bevroedde zij terstond - over haar te onderhandelen. Weder klonk een schel, een glazen deur in de gang ging open en een jongmensch kwam tot hen, die hen beleefd scheen te noodigen hem te volgen. Zij traden een zaal binnen, waar eene kleine levendige vrouw van een veertig jaren ongeveer naar hen toekwam, van Arichem welkom heette en hen verzocht plaats te nemen. - Ga toch zitten Mijnheer en.... Mejuffrouw; en laat mij u een kop bouillon mogen geven, wat u niet onwelkom zal wezen, hoop ik, na de reis.
| |
| |
Een lang en levendig gesprek tusschen van Arichem en de Française volgde. Verwonderd keek Greta op toen de laatste haar blik niet zonder welgevallen naar het scheen op haar latende rusten, haar in eens in tamelijk goed Hollandsch aansprak: - ja, ja, ik ben eigenlijk ook een Hollandsche, al woon ik reeds meer dan twintig jaren te Parijs. Mijnheer Lisson, mijn man, heeft mij toen ik zeventien jaren was al mee naar Frankrijk genomen. Ik heb, sedert wij eigenaren van dit hôtel zijn, al heel dikwijls de eer gehad dat Mijnheer van Arichem hier zijn intrek nam. Daarom wil ik Mijnheer ook gaarne een genoegen doen en u voor een paar dagen herbergen. Wij zullen daarna wel spoedig eene betrekking voor Mejuffrouw vinden.... daar sta ik voor in! Ja, ja, voegde zij er met meer zelfvoldoening dan vrucht van de Fransche lessen van haar echtgenoot bij, - ik ben eene Lissonne, en wat ik wil dat kan ik ook!
Van Arichem kon nu heengaan. Hij wist Greta veilig bij Madame Lisson, en zijn oom wachtte hem naar hij wel vermoeden kon, met ongeduld: zoodra diens toestand het toeliet, beloofde hij, zou hij haar weer komen bezoeken. De vriendelijke Madame Lisson deed hem uitgeleide, Greta hoorde het portier dichtwerpen terwijl zij door de reten der zonneschermen keek om een laatsten blik op den vertrekkende te slaan, en een onbeschrijfelijk gevoel van verlatenheid haar overviel. Maar Madame Lisson keerde terug; hare corpulentie en de snelheid waarmee zij zich bewogen had deden haar eenigszins naar adem hijgen terwijl zij Greta aanzag, gelukkig met een blik waarin niets van het aanmatigende en brutale dat de Hollandsche landaard in dit geval licht meegebracht had. - Ik heb diep medelijden met je, begon zij nu op gemeenzamer toon - de menschen schijnen gek geworden in Holland sedert ik er niet meer ben.... Je moogt je wèl gelukkig rekenen dat je in handen van Mijnheer van Arichem gevallen bent, kind. O, een coeur d'or, die Mijnheer
| |
| |
van Arichem! Wees nu maar heel tevreden.... ik zal je een allerliefst kamertje aanwijzen... volg mij maar. Zij nam een der blakertjes, die op een soort van toonbank bij het venster in de gang stonden, stak de kaars aan, en besteeg eindeloos vele trappen, naar het Greta, die achter haar aankwam, toescheen.
Eindelijk waren ze boven. Het was een eenvoudig vertrekje, met een ledikant en toebehooren, en niets verder dan een spiegeltje tegen den muur en een kastje met een penduletje er op; een blik door het venster deed Greta duizelen door de hoogte waarop zij zich bevond.
- Zie zoo, zei Madame Lisson. - Strek hier je vermoeide leden nu maar wat uit, en denk over niets, want alles zal wel terechtkomen. - Tegen den middag kom ik je wekken.
Greta was alleen. Het was haar zoo vreemd te moede dat het bij een onwillekeurigen blik in den spiegel zelfs was alsof daar een ander gelaat weerkaatst werd; zij viel op een stoel neer en iets dat op vrees geleek overviel haar. Hoe? 't was zoo doodelijk stil in dat groote huis, en Madame Lisson had toch gezegd dat het nagenoeg geheel bewoond was! - Maar de menschen sliepen op dit uur.... hoor, daar vernam zij een geluid.... het scheen wel het snorken van een buurman aan gene zijde van het dunne beschot. Behoedzaam sloot zij hare deur: zij trachtte hare gedachten te verzamelen en hare vrees te overwinnen: nu was zij hier, in Parijs!.... het was haar ook onmogelijk geweest anders te handelen of naar huis terug te keeren.... daaromtrent was zij het met van Arichem eens geweest.... nu moest er van den nood een deugd gemaakt worden, en zij moest trachten te rusten om hare krachten te verzamelen, gelijk Madame Lisson had gezegd. - O, verstooten en verlaten, gedwongen tot iets waarvoor zij zich niettemin schaamde al trachtte zij die schaamte door allerlei redeneeringen te verbannen, diep, diep ongelukkig hoe meer zij nadacht: de roes slechts van het eindeloos vele
| |
| |
ongewone en nieuwe had hare tranen in de laatste uren weerhouden.... het was of alles wat zij doorleefd had haar nòg eens voorbijtrok en zich daarna in rook oploste, of het op nieuw terugkeerde en wederom verdween totdat hare oogleden eindelijk zwaar werden en de vermoeidheid haar geheel overmande. Haastig ontdeed zij zich van eenige bovenkleederen, en wierp zich daarna op het ledikant dat daartoe scheen uit te noodigen. Zij verloor weldra het bewustzijn; in een wezenlijken droom kwamen al die beelden nogmaals tot haar, en ze dreigden hare sluimering telkens af te breken; maar tal slotte overwon toch de natuur. Zij wist niet hoelang zij geslapen had, maar 't moest veel later zijn toen zij de stem van Madame Lisson weer hoorde, nu buiten de deur, en de zon helder in het vertrekje scheen. Zij haastte zich het slot om te draaien terwijl ze nog half slapend den blik naar het venster wierp, als om te onderzoeken of al dat gedruisch in werkelijkheid tot haar kwam en of het, zooals zij vermoedde, op de straat ontstond. Madame Lisson was weer vriendelijk en deelnemend, vroeg of zij niet wat gebruiken wilde, en er stond koffie met een paar eigenaardig gevormde broodjes als halve maantjes op de tafel. Madame Lisson scheen haar bedoeling met dien blik naar buiten te raden: - ja, ja, je bent hier in Parijs, zei ze, - en daar is het druk op de straat. Zie maar - en zij nam Greta mede naar het venster - wat een leven en beweging! Wat een rijtuigen, hè?.... En mooie huizen ook! Ja, je hebt er het honderdste en het duizendste part nog niet van gezien van ons mooie Parijs!.... Maar dat zal óók wel komen!
Madame Lisson had intusschen een blik op Greta's toilet geworpen, en de opmerking op de lippen gehad dat zij zich zóó nergens presenteeren kon. Maar zij hield het als beleefde Française terug, en zei alleen dat ze gehoord had dat zij geen bagage bij zich had, en dat ze dus hier zeker wel een en ander aanknopen zou. Ze zei er niet bij dat ze hierdoor
| |
| |
een begin van uitvoering gaf aan van Arichems opdracht om zijne beschermelinge in een ander toilet te steken. - Een hooge blos had intusschen Greta's gelaat overdekt. - Koopen.... en ze had geen geld?.... geen stuiver.... o, wat was ze toch diep ongelukkig!... - 't Is niets, kind, zei de vriendelijke Madame Lisson, - wij zullen voor alles zorgen. Wie kan er nu ook aan bagage denken als een reisplan zoo plotseling opkomt? - Je zult genoeg geld verdienen als je maar eerst een betrekking hebt; maar zóó kan ik je immers nergens presenteeren: je bent geheel verreisd!
Madame Lisson verliet haar. Nòg ongelukkiger zette Greta zich aan het venster: o hoe afhankelijk, hoe diep vernederd voelde zij zich nu! - Maar 't was waar: Madame Lisson had immers van geld verdienen gesproken: juist wat zij tot van Arichem gezegd had dat zij wilde: dan zou zij immers niet meer afhankelijk zijn!.... 't Geval lag er nu eenmaal toe: zij moest dit niet vergeten: in de gegeven omstandigheden ging alles immers zooals zij het wenschte?.... en hiervoor moest zij dankbaar zijn. Toch liet zij allerlei sombere gedachten nog altijd den vrijen loop, af en toe een blik naar buiten werpend naar zooveel vreemds en nieuws, totdat een zacht tikken op de deur haar het hoofd deed wenden. Werktuiglijk riep zij ‘binnen!’ en een allerbevalligst meisje werd zichtbaar, gevolgd door een man in livrei met een zilveren band om zijn pet, die een groote doos neerzette en daarna de kamer verliet. Met een vriendelijk lachje trad het meisje, haar elegant figuurtje coquet draaiend en wendend, nader, en sprak een paar woorden. - Maar wat ben ik dom! klonk het opeens met een Vlaamsen accent, - ik begin in het Fransch, en ik ben juist door Madame Lisson, mijne nicht, gestuurd omdat ik Hollandsch ken. Zoé Lacroix, essayeuse bij de groote Magazijnen du Printemps, stelde zij zichzelve voor. Mijne nicht heeft mij verteld dat Mejuffrouw haar toilet een weinig wil arrangeeren, en daarom ben ik
| |
| |
hier gekomen. En nu twijfel ik niet of deze doos zal wel het een en ander bevatten dat Mejuffrouw aanstaat. - Schielijk had zij een en ander op de tafel geëtaleerd; zij hielp Greta in het aanpassen van allerlei lingeries, alles met haar liefste lachje en de grootste handigheid, tegelijk een blik op Greta's vormen werpend, terwijl deze ondanks hare beschroomdheid niet nalaten kon haar oog op al die schatten op de tafel te laten rusten, en ook zich zelve met welgevallen bekeek. Het was haar zoo vreemd te moede: zij geleek wel eene dame in Madame Dupuy's paskamer en Zoé eene harer voormalige kameraadjes!.... - Maar.... maar?.... Op eens werd de indruk, dien al dat moois maakte, zoo overweldigend dat zij niet kon nalaten uit te roepen: - Maar wat moet dit alles een geld kosten!.... Het is waarlijk veel te mooi voor mij!.... Ik zal nooit zooveel verdienen dat ik dit alles kan betalen; geloof mij! Helderder dan ooit klonk nu Zoé's lach: - en ik dan?.... denkt ge dan dat ik een rijke dame ben?.... En ik ben evenzoo gekleed!.... Ik leef óók van week tot week. - Maar ik ben er niet ongelukkiger om!
C'est Po-Paul qui domoure à l'entresol!....
neuriede zij, hare handjes coquet in de zijden plaatsend, en Greta aanziende. - Maar één ding wensch ik utoe: dat ge, als ge óók moet werken evenals ik, even gelukkig zult zijn bij 't verdienen van uw brood!
Een gevoel van naijver kwam bij Greta op. - Daar stond dat vreemde meisje, dat hetzelfde werk deed dat zij in Holland had gedaan, zoo tevreden, zoo gelukkig, zoo blij, en zij.... het scheen te veel om te dragen. Tranen van spijt drongen zich in hare oogen; en hoe 't zoo kwam, of 't was om haar hart uit te storten, om vertrouwelijkheid van de zijde van dat meisje uit te lokken misschien en te hooren dat 't voor háár ook niet alles goud was wat er blonk, Greta wist 't zelve niet toen zij plotseling Zoé's hand vatte en hare geschiedenis met
| |
| |
enkele woorden vertelde. - Wat?.... Altijd hard gewerkt en nooit een uitspanning gehad?.... verdacht en uitgekreten voor slecht?.... Weggejaagd eindelijk?.... - Geen wonder, zei Zoé, - dat je heengegaan bent! - Er ontstond van hetzelfde oogenblik af eene toenadering tusschen de beide meisjes. De goedhartige Zoé kon haar ooren nauwelijks gelooven: zij had wel eens gehoord dat de Hollanders bêtes en inbéciles waren, maar zóó.... neen dat kwam haar ongelooflijk voor, en zij had oprecht medelijden met de arme Greta, die zij trachtte te troosten zooveel zij maar kon. Zij werden vriendinnen van hetzelfde oogenblik af. - Als mij zooiets overkomen was, riep Zoé uit, - ik was al veel eerder weggeloopen! ik had.... ik weet zelve niet wat ik had' gedaan!.... Maar hoe ben je naar Parijs gekomen?.... Je bent waarlijk nog gelukkig geweest dat je hebt kunnen ontvluchten! Je zult ongetwijfeld hier brood kunnen verdienen: je bent bekwaam, daar ben ik zeker van; en wat er nog aan moge ontbreken zul je je wel spoedig eigen maken.
Het was gelukkig voor Greta dat Zoé maar doordraafde, zonder bij voorbeeld het antwoord op de vraag hoe Greta naar Parijs gekomen was af te wachten: zij zou niet geweten hebben welk antwoord zij daarop had moeten geven, en een leugen hadde zij niet zoo spoedig bedacht, al was die tegenover Zoé volstrekt niet noodig geweest om haar in de achting van deze niet te doen dalen. Zij was geheel onder den indruk van Zoé's lieftalligheid en troostredenen; zij zou haar alles nog eens verteld hebben als zij het niet reeds had' gedaan. Zoé voer voort: zij wist een atelier: het hare, en zij had veel invloed bij de Première. Welk een geluk dat zij eene Vlaamsche was! Zij zou haar nu omtrent alles onderrichten, en ze zouden het wel samen vinden ook!
Zoé durfde zich nu niet langer ophouden. Zij nam een hartelijk en zooals zij verzekerde slechts tijdelijk afscheid, ging naar beneden, maar tikte, zooals zij beloofd had, even
| |
| |
aan het bureau van Madame Lisson aan om te zeggen dat zij zich sterk maakte bij haar terugkeer de toestemming van de Première om Greta aan haar voor te stellen, mede te brengen. Het beviel Madame Lisson bovenmate. Zij had, toen zij Zoé ontboden had, reeds met een enkel woord met een der Directeuren van het Magazijn, dien zij kende, gesproken over de moeielijkheid waarin zij verkeerde. Toen de heer van Arichem haar gevraagd had het meisje eenige dagen bij zich te houden had zij geen weigerend antwoord willen geven, maar hoe korter die vreemdelinge bij haar bleef, hoe liever, - natuurlijk, en om meer dan één reden - het haar was. Nu bemerkte zij uit Zoé's woorden dat men haar aanvankelijk reeds ter wille was geweest. - Gij zult, zei zij tot Greta, - wonderen zien in die groote ateliers, want ik twijfel niet of men zal je spoedig plaatsen. - Het viel Madame Lisson tegen dat hare beschermelinge de opgewektheid niet deelde, met welke zij naar boven gegaan was.
Na het vertrek van Zoé was Greta weer over alles na gaan denken, en in hare oude droefgeestigheid vervallen. - Hoe goed allen ook hier voor haar waren, welk een tegenstelling met t'huis, het was of de vrijheid haar bijwijlen de keel dichtneep, die vrijheid waarnaar zij zoo lang en zoo reikhalzend had verlangd.
Van Arichem had het adres van zijnen oom aan den koetsier opgegeven, en spoedig was de woning van dezen bereikt. Hij vond den zieke in spijt van het vroege uur in het salon, voor een open vuur van groote blokken, dat een aangename warmte verspreidde, op een lagen divan, met allerlei benoodigdheden op een klein tafeltje naast zich, en zijn trouwen dienaar Lucien staande aan zijne voeten. Van Arichem schrikte in spijt van het telegram dat hem had voorbereid, en vreesde dat het wel iets heel ernstigs moest
| |
| |
zijn dat zijn oom aldus in zijn salon overvallen moest hebben, en hem dit tot slaapkamer had doen gebruiken naar het scheen. De zieke kreunde zacht terwijl hij het hoofd omwendde, maar bleef verder roerloos liggen. De woorden, die van Arichem zeiden hoe welkom hij was, kwamen er afgebroken en met een ai! of een vloek vermengd uit, en Lucien vertelde met een beleefde buiging en na van Arichem eenen stoel naast zijn oom aangeboden te hebben, hoe Mijnheer, naar het scheen, een zware koude had gevat, zoodat hij niet op of neer kon door een rheumatische aandoening, die hem de hevigste pijn veroorzaakte. - Noem jij het een kou, barstte de zieke los, - ik geloof dat de duivel er hier mee speelt! Ik heb in mijn leven meer kou gevat, al was 't niet dikwijls, want ik ben heel sterk! - maar dit is er het effect niet van. Sacré.... nom de nom! de minste beweging doet 't me uitschreeuwen!.... Neen, Neefje, 't is gedaan met je Oom, en de donder hale mij als ik begrijp hoe 't mogelijk is! Ai!.... Lucien, geef mij nog een glaasje cognac, dan slaap ik misschien straks nog wat.... 't Is lief jongen, dat je zoo gauw gekomen bent; nu zie je je Oom nog eer hij uitstapt.... Sacrebleu.... die kussens liggen allen even beroerd.... Lucien! waar ben je? Kom dan toch als ik je roep!.... (tot van Arichem) 't Was eergisteren.... neen, een dag langer.... of neen.... maar wat doet 't er ook toe?.... ik zat dáár voor de tafel. Bij een snelle beweging - sacré - nom! kon ik mij niet meer oprichten, en daar lag ik, hoor! En die duivelsche Lucien was naar zijn restaurant, 'n Mooie boel!.... Eindelijk hebben ze me hier op den divan gesleept, de doctor en Lucien.... maar pijn dat ze me gedaan hebben.... pijn!.... Die duivelsche doctor zegt dat ik beter zal worden.... hij weet er niets van! Wat zeg jij?
Van Arichem had nog niet aan het woord kunnen komen. Hij zag zijn oom nog eens aan, scheen een oogenblik na te denken, en zei toen, hoe gewaagd het ook scheen
| |
| |
dezen tegen te spreken, dat zijn toestand hem toch nu hij alles wist meeviel, want dat hij na dat telegram iets nog ergers had verwacht. - Hm, zoo? - Wou jij het misschien nòg erger hebben, en tel je het niet? - 't Is wat moois.... niemand telt het! - Ze moesten het ook maar eens ondervinden, dan zouden ze wel anders praten!.... Je blijft nu natuurlijk hier, hè? - want daarvoor heb ik je laten overkomen. Ai!.... Sacré.... Hoe gaat het in Holland, en hoe maak je het zelf?.... Is er wat nieuws? - Ai!.... Ik wou dat de duivel die pijn haalde! -
Oom veronderstelde natuurlijk dat van Arichem den nacht in een coupé-lit had doorgebracht: hij bemerkte niet hoe Neefs oogleden vermoeid en zwaar waren, en hoe ongeveinsd zijne vreugde was een kwartier later ongeveer toen Oom, die inderdaad door de pijn verzwakt mocht heeten, door het praten vermoeid zelf insluimerde. Na een paar fluisterende woorden met Lucien gewisseld te hebben, en toen de voorjaarszon reeds helder in het vertrek scheen, begaf hij zich naar zijn kamer en zoo spoedig mogelijk ter ruste.
Het was midden op den dag toen hij ontwaakte. - De ongedurige zieke had al bij herhaling Lucien gezonden om te zien of zijn neef nog niet wakker was, en gunde hem nu zelfs nog nauwelijks den tijd om zijn toilet behoorlijk te voltooien. De pijn was thans weer allerhevigst. Wat de arme van Arichem ook deed, het mocht hem niet gelukken zijn oom ook maar voor eenige oogenblikken aan iets anders te doen denken; niets van hetgeen hij beproefde was zelfs goed; hij gaf zich met de inschikkelijkheid die hij overhad voor menschen van wie hij hield, hij voegde zich met het grootste geduld dien dag niet alleen, maar ook volgende dagen en nachten: 's morgens als hij zich na een met zijn oom doorwaakten nacht ter ruste begaf hoorde hij geregeld het stereotype gekakel, zooals hij het noemde, der verschillende dienstmeisjes in de cour; na zijn ontwaken gebruikte hij zijn déjeuner in den
| |
| |
naastbijgelegen restaurant en las in der haast een paar kranten; daarna beproefde hij of hij door voorlezen zijnen oom wat afleiding kon schenken; in het late namiddaguur kwam er soms als eenige afwisseling een bezoek van den eenen of anderen Amerikaan, een vriend van Oom, die wel zoo goed had willen zijn een oogenblik van zijn kostbaren tijd bij Cuvillier in de rue de la Paix en zijn cocktails te nemen, om naar zijn kranken borrelgenoot te informeeren. - Eens, het was in den nacht en de pijn werd er dan nooit beter op, waren ze weer bij elkander, en het scheen nu waarlijk of een crisis van ongeduld over den zieke gekomen was. Hij lag daar; de divan was met hoeveel kussens wist Lucien zelf niet meer omringd, die allen in het oog van den zieke tot zijn gemak moesten bijdragen, maar het niet deden; op het tafeltje stond het zoo vol met alles dat tot lafenis was aangebracht maar terstond weer als onbruikbaar was weggezet, dat het scheen als zou het onder het wicht bezwijken; oom vloekte zoo verschrikkelijk als hij misschien nog nooit gedaan had; Lucien liep af en aan met het grootste flegma; het licht werd nu eens neer - dan weder hoog opgedraaid al naar mate het den zieke hinderde of deze dacht dat het hem afleiding zou geven als het helder brandde; van Arichem zat daar in een gemakkelijken stoel en geeuwde nu bijna luide, ten einde raad als hij was, omdat hij honderd dingen geprobeerd had om zijn oom, door hem aan 't praten te krijgen, eenige afleiding te bezorgen, maar op alles een ‘wat kan 't mij schelen?’ of ‘zwijg maar, ik heb er al genoeg van’ gevolgd was. - Hij dacht aan Greta. Zeker, zij zou het heel goed hebben bij Madame Lisson, maar hoe gaarne had' hij haar eens bezocht, hoe gaarne had' hij eens vernomen hoe zij zich in haren nieuwen toestand voegde, of haar gezien in hare nieuwe kleederen, die hij voor haar besteld had omdat zij daaraan bij haar overhaast vertrek wel groote behoefte hebben moest. - Wat
| |
| |
zou zij wel gedacht hebben eer zij zijn brietje ontvangen had, waarin hij haar meldde dat hij nog niet komen kon?.... Hoe verlaten zou zij zich voelen in dat groote hôtel!.... Och, dat hij zelfs geen oogenblik had om haar even op te zoeken; maar daarvan zou vooreerst nog wel niets komen: een blik op zijn oom zei hem dat hij dat verlangen vooreerst nog maar uit het hoofd zotten moest. Of zij nog even mooi zou zijn?.... of zij misschien nog mooier geworden was door de goede zorgen van de vriendelijke Madame Lisson?.... O, dol, dol graag had hij haar ten minste een oogenblik gezien! Maar zijn oom gaf hem geen minuut, den heelen langen dag! - Heb je mij nu niets te vertellen? brak de zieke eene lange pauze ongeduldig af. - Heb ik je daarvoor uit Holland laten komen, om hier stom als een visch tegenover mij te zitten? - Met opzet had van Arichem tot nog toe niet over Greta gesproken; niet dat zijn verhouding tot zijnen oom in dit opzicht een bezwaar was, integendeel hij vreesde wel eens dat zijne avonturen zijn oom te veel belang inboezemden; enfin, nu zou een beschrijving van zijn reis met de mooie Greta misschien eenige afleiding geven. - In het eerst scheen het dat zijn oom geen belang in het verhaal stelde. Maar Oom had niet moeten zijn die hij was, om niet weldra zijn ooren te spitsen, zijn neef ondeugend aan te zien en zijn pijn bijna te vergeten:
- Zoo?.... kwaje jongen, en kom je daar nù eerst mee aan?.... Ach, wat een onschuldig Hollandsen duifje, dat maar zóó met je naar Parijs is gegaan! - Nu, ons kent ons! - En waar heb je haar nu verstopt, die blanke onschuld? - Wat heb ik een boel van je gevergd door je al dien tijd hier te houden! - Ik geef je morgen een paar uren vrij-af om naar haar toe te gaan. 't Kind zal 't besterven van ongerustheid omdat ze je in het geheel niet ziet! - En zoodra ik zelf maar even beter ben, rijd ik naar haar toe om kennis met haar te maken, in spijt van de
| |
| |
mogelijke jaloerschheid van tante Emma, die ik afwacht over mijn schuldig hoofd. Ik heb 't er waarachtig voor over om honderd trappen te beklimmen, als het noodig is, om te weten of het bekje die moeite waard is! - Natuurlijk, in Parijs zijn geen vrouwen genoeg, en daarom gaat Mijnheer eene Hollandsche schoone importeeren!.... 't Is prachtig!
Van Arichem merkte met genoegen dat het humeur van zijnen oom er ten minste iets beter op was geworden. Maar van groote uitgestrektheid was deze oase in de woestijn niet; de zieke werd weldra weder onrustig en een allerakeligste dag volgde, waarop de doctor zelfs drie malen ontboden werd om de bitterste verwijten omtrent zichzelven en zijne kunst te hooren, en geen enkel woord tot van Arichem er ook maar op zinspeelde dat Oom nog aan het verlof, dat hij toch gegeven had, dacht.
Gelukkig! Het bleek toch ten slotte dat de voorspelling van den doctor niet heelemaal klinkklare nonsens was geweest, zooals de patient bij herhaling had verzekerd: de aanvallen hadden eindelijk hun toppunt bereikt: er kwam ontspanning en daarna langzame beterschap. - 't Eerste oogenblik dat hem gunstig scheen nam van Arichem te baat om zich een verlof van enkele uren te permitteeren, en Oom zei niets, maar zag hem meesmuilend gaan. Hij richtte zijn schreden naar het hôtel van Madame Lisson, en na een onderhoud in haar bureau, waarbij hij niets dan gunstige berichten ontving - alleen was de mooie Hollandsche wat moedeloos af en toe, maar dat was ook geen leven zoo dag aan dag daar te zitten zonder eenige afleiding, beweerde Madame - naar boven, naar Greta. - Hij stond verbaasd toen hij haar aanschouwde. Was dat hetzelfde meisje? Het was een parel, uit het meest primitieve, onmogelijke hulsel overgebracht door bekwame Fransche handen in een toilet, hoe eenvoudig ook, dat harer schoonheid
| |
| |
paste, en die recht deed wedervaren. 't Was of de glans harer oogen en die van hare raafzwarte haren nu eerst recht uitkwam, of dat gelaat thans eerst in harmonie was met de gratie, die zij in zoo hooge mate bezat! Een los toilet, door de Françaises in huis gedragen, bedekte hare rijzige gestalte, maar zonder de vormen onrecht aan te doen; aan de polsen en aan den hals trad een sneeuwwit kantje even te voorschijn en stak af tegen de warme tint der huid; bevallige muiltjes hielden het voetje omsloten en werden even zichtbaar bij een paar stappen die zij deed op van Arichem toe. Zij had wel blind moeten zijn als zij van Arichems bewondering niet terstond op zijn gelaat gelezen had'; hoe menigmaal had zij zich over haar onbeholpen kleeding geschaamd als hij haar in Holland aangezien had, hoe dankbaar was zij haren nichtjes geweest toen zij haar den dag van die partij eenigszins ten minste in passender kleeren hadden gestoken: nu stond zij daar tegenover van Arichem zoo mooi als zij zich nog nooit had durven droomen, en 't moèst hem als haar opvallen dat harer schoonheid nog nooit zùlk een recht was geschied. Zij had wel geen vrouw moeten zijn als dit geen streelende gedachte ware geweest, geen greintje ijdelheid moeten bezitten als haar blos er niet door gestegen ware. - Maar op eens hield ze hare schreden in, met iets verlegens sloeg zij de mooie lange wimpers neder, en zij boog het hoofd terwijl van Arichems oog viel op die prachtige opgestoken vlecht, die daar zoo zacht scheen te rusten op dien donkeren bevalligen nek. - Wat hadde Oom wel gezegd als hij haar zóó had gezien! - Eindelijk! riep hij uit, - misschien heb je wel gedacht dat ik je voor goed aan je lot overliet?.... Maar dit wist je wel beter! Mijn oom hield mij gevangen. - Hoe heb je het gemaakt al dien tijd? - Ik hoor van Madame Lisson dat je kans hebt een betrekking te krijgen, maar dat je die niet aan wilt nemen zonder mij geraadpleegd
| |
| |
te hebben. Als je er bij blijft in een betrekking te gaan, accepteer haar dan, zij is goed. Je moogt zelfs blij zijn dat je zoo goed geslaagd bent. -
Hij had plaats genomen op eenen van de eenvoudige stoelen; zij stond daar met de oogen nog altijd neergeslagen, met verhoogden blos, nu door verlegenheid haar naar 't aangezicht gejaagd, en met een kloppend hart. Haar oogen werden vochtig, en eindelijk, nadat zij gevoeld had dat hij haar aanzag, baanden zich twee heldere tranen een weg langs hare wangen. - Ge zijt veel te goed voor mij, snikte zij, - veel te goed voor zulk eene als ik ben. - Ik heb naar Holland geschreven, naar nicht; want naar huis durfde ik niet. - Alles, zooals het gebeurd is, heb ik meegedeeld: ik heb gevraagd of zij een goed woord voor mij wilde doen, verzekeren dat ik onschuldig was, en vragen of ik terug mocht komen en zij mij gelooven wilden. Ik heb geschreven dat ze, als zij mij t'huis lieten komen, alles met mij doen konden wat zij goed vonden, alles.... alleen niet naar dat akelige gesticht. - Wat denk je wel dat ze geantwoord hebben? - Dien heeft geantwoord. -
Zij hield plotseling op, en verborg haar gelaat met hare beide handen. Het hinderde haar, want zij schaamde zich, dat zij van dien brief gesproken had, vooral toen hetgeen zij was gaan vreezen volgde: dat van Arichem vroeg om den brief te zien. - Neen, o neen!.... Maar hij hield aan: had zij dan voor hèm geheimen?.... wees die brief den weg niet waarschijnlijk aan, dien zij volgen moest? - Komaan, wees niet kinderachtig! overreedde hij; en met neergeslagen oogen reikte zij hem den brief eindelijk over. - Van Arichem las:
Ondeugd!
Het is waarachtig een fortuintje dat je Parijs eens ziet onder zulk goed geleide. Jongens, jongens, wie had
| |
| |
dàt van jou gedacht.... je bent ons allemaal de baas af! - Maar ik zou mij nu maar zoo onnoozel niet houden, want er is hier niemand die er niet alles van snapt. Mijn moeder laat je zeggen dat ze zich slap gelachen heeft toen je brief kwam, en toen ze om 't gezicht van de jouwe dacht als ze 'r de verrassing zou meedeelen. Maar ze wist er alles al van, zooals we later merkten. Nou, je kunt gerust zijn: ze willen je niet weerom hebben, hoor! Je vader niet, en je moeder niet, en niemand niet; als je t'huis komt staat de roei klaar! Frits is razend, je vader woedend, en je moeder en Dora huilen maar den heelen dag. - Maar dat zal wel overgaan. - Je bent toch een leuke meid, hoor, je moet maar durven in de wereld! - Daar zit je nou in pracht en weelde, en hebt een lui en makkelijk leventje met van Arichem, terwijl, wij moeten zwoegen en tobben van den morgen tot den avond. Misschien rijd je wel in een landauer terwijl ik hier aan je zit te pennen!.... 't Is mooi, maar toch zou ik niet met je willen ruilen, en Lien ook niet. Maar wat we wèl willen, zeit Moeder, is dat je ons, als je in Parijs heelemaal goed t'huis bent, eens een veertien dagen te logeeren vraagt. Maar van dàt vooruit zenden, hoor! want zóó zit 't er bij ons niet aan. Enfin, dat weet je nog wel, en voor jòu zal 't nou geen bezwaar meer zijn. 't Zou een mooie gelegenheid zijn om Parijs eens te zien, en we hoeven hier natuurlijk niet te vertellen waar we heen gaan. Atjuus hoor!
Van Arichem vouwde den brief langzaam dicht, en gaf hem Greta terug met een glimlach, die onder het lezen van Diens karakteristieke letteren op zijn gelaat gekomen was. Greta, die in het eerst niet naar hem had durven opzien, maar daarna den indruk, dien hij ontvangen moest, angstig op zijn gelaat had trachten te raden, zag hem nu met iets
| |
| |
dat op een verwijt geleek aan, en barstte los: - ze willen me niet weerom hebben.... zie je nu wel hoe ze in Holland over me denken?.... Ik heb door mijn vlucht mijn terugkeer voor goed onmogelijk gemaakt! Ik heb mijzelve de schande op den hals gehaald, welke niet uit te wisschen is! - Zie, vervolgde zij na eene pauze en kalmer, - ik heb zooveel nagedacht terwijl ik hier al die dagen alleen zat, dat ik nu pas begrijp wat ik eigenlijk gedaan heb. Hoe dikwijls heb ik die woorden overgelezen: ze willen je niet weerom hebben; het is of mij nu pas een licht opgegaan is en ik nu alles duidelijk zie en weet! - Zij kon het niet onder woorden brengen, maar zij voelde het: er was een lijn, nauwelijks zichtbaar, zoo dun en fijn was zij, nauw opgemerkt wanneer men haar overschreed; maar die dunne ragfijne streep, zij werd eene breede, in het oog vallende, scherp afgebakende grens, zoodra men haar had overgestapt, eene klove vervolgens, peilloos diep en wijd, zoodra men maar ééne schrede wilde doen om den anderen kant weder te bereiken. Ja, dit was de grens tusschen goed en kwaad, dit waren die twee uiteenloopende wegen, waarvan zij de richtingen thans kende, die zij beiden vóór zich zag, al had men maar één er van voor haar afgebakend, en van den tweeden nauwelijks gerept, al had die afgebakende haar doornig geschenen omdat zij van de veel scherper doornen, die op den anderen meedoogenloos wondden, zelfs bij name niet had gehoord. - Die klove en die lijn was zij nu overschreden, en de terugkeer was haar voor altijd ontzegd! - O, mijn moeder zal het besterven van verdriet! riep zij uit, - maar waarom, moeder, hebt gij dan niet naar mij geluisterd toen ik u bezwoer dat ik onschuldig was?...
Van Arichem deed al zijn best om haar te troosten, maar zijn pogen bleef vooralsnog vruchteloos. - Wil je dan misschien nòg naar huis terugkeeren? vroeg hij, - het station is wel weer te vinden; maar bedenk wat je t'huis wacht.
| |
| |
De toestand, waar je vroeger weinig tevreden mee waart, is nu nog wat erger geworden.... Maar je moet toch het een of het ander willen! voer hij voort toen zij nog altijd besluiteloos bleef. - Wat zou zijn oom wel gezegd hebben, bedacht hij, als hij hem zóó had gezien? - Hij had nu waarlijk meer dan ooit genoeg van zijn avontuur; hij had niet gedacht dat Greta zóó lang in dien toestand zou blijven. Zijn ondervinding bij de vrouwen had hem altijd het tegendeel geleerd. Hij had gehoopt dat Greta nu langzamerhand aan haar nieuwe omgeving gewend zou zijn, dat de betrek. king, die haar was aangeboden, haar toelachen zou, en dat zij, gelijk dat in Parijs wel moest volgens zijn meening, nu al die zwartgallige gedachten zou hebben vaarwel gezegd in die aan afleiding zoo rijke stad. - Maar 't was waar: 't arme kind had eigenlijk nog in het geheel geen afleiding gehad; en daarom zou hij haar eens meenemen, in de hoop dat dit haar wat opbeuren zou. Hij stelde het haar voor: al pratende gelukte het hem zooals weleer in den trein, haar wat meer tot kalmte te brengen; zoodra de toestand van zijn oom het maar gedoogde zou zij eens zien hoe mooi Parijs wel was. Ze moest van den nood een deugd maken. - Hij ried haar aan de aangeboden betrekking zoo gauw mogelijk aan te nemen; en toen hij eindelijk afscheid nam, vond hij toch dat het in spijt van al de onaangenaamheid en moeite, die hij ondervonden had, zonde zou zijn als hij van zulk een deern voor goed afscheid moest nemen omdat ze zich weer in Holland ging begraven.
|
|