| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
Een knappe vrouw was juffrouw Daals, eene nicht van vrouw Harders, ongeveer vijftig jaren oud, weduwe met twee dochters. Hare verkorte voornamen waren Dien en Lien, en ze waren respectievelijk achttien en zeventien jaren oud. Juffrouw Daals' man was onderofficier geweest; door een ongeluk werd hij in den bloei zijner jaren weggerukt; hij diende bij Zijner Majesteits keurkorps te 's Gravenhage. Na zijnen dood was voor juffrouw Daals goede raad duur. Maar na eenige overweging, en in het bezit van een weinig geld, besloot zij de Residentie te verlaten, en zich te vestigen in de stad waar nicht Harders woonde, en daar eene zaak te beginnen die zij te 's Hage niet opzetten wilde omdat zij daar betere tijden had gekend. Zij huurde een huis, dat eigenlijk grooter was dan hare middelen gedoogden, maar dat zulk een aanzien moest hebben om de zaak, evenals het op een goeden stand moest zijn; en zij besloot een gedeelte daarvan te verhuren en hoopte dat zij aldus wel genoeg verdienen zou. Wat zij gewenscht had werd gelukkig werkelijkheid. Er was eene goede dosis Haagsche voornaamheid in de wijze waarop zij de zaak opzette en exploiteerde; hare bovenwoningen werden goed verhuurd: die op de eerste verdieping
| |
| |
aan een schatrijken jongen mijnheer, die de vertrekken terstond voor zijne rekening nog meer liet opknappen en meubileeren, zijner hospita natuurlijk de leverantie gunde van alles wat hij noodig had, in één woord een beste bewoner was; die op de tweede aan een veel minder bedeelden, maar tevens niets eischenden commies der Posterijen, die bijna nimmer t'huis was, allesbehalve lastig en, als ware hij rijk als Mijnheer beneden, even prompt als deze zijn huurpenningen voldeed. En ten slotte: ook de zaak marcheerde vrij wel, al was het niet zóó dat juffrouw Daals er - de tijden waren duur - zonder het verhuren van die appartementen zou gekomen zijn. Zij had bijvoorbeeld Mijnheer van de eerste verdieping voor geen f 1000 's jaars gemist. Het was dan ook haar grootste wensch de zijnen te voorkomen, niets stemde haar aangenamer dan een ‘opperbest juffrouw’ uit zijnen mond, en als hij, wat nogal eens gebeuren kon, beneden in de achterkamer een praatje kwam maken, - hij was ook zoo alleen! - schaarden moeder en dochters zich vertrouwelijk om hem heen, terwijl de aangeboren slimheid der eerste met voldoening zag hoe goed hij het dan naar zijnen zin had. Dat er dan wel eens een woordje gesproken werd, waarvan juffrouw Daals nu niet gaarne rekenschap zou gegeven hebben, lag voor de hand: een levenslustige jonge mijnheer en twee knappe meiden, al zei ze 't zelve, konden niet altijd als kluizenaars en nonnen bij elkander zitten; maar wat hinderde 't ook? - Juffrouw Daals zei dikwijls: beter gek gepraat dan gek gedaan; en al gaven die gekke praatjes soms aanleiding aan dezen of genen om achter juffrouws rug haar verleden te herdenken, of daarop soms in haar bijzijn zelfs te zinspelen, háár hinderde dit niet. Zij zei maar: die praten zooals ze willen, hebben daarom nog niet wat zij willen; en er school jaloerschheid onder: daar kon men zeker van zijn. Ja, 't wàs zelfs niet anders, want
haar positie was nog zoo slecht niet en hare dochters zagen er
| |
| |
goed uit, en.... men kon nooit weten. Als Mijnheer boven eens zin in eene van beiden gekregen had, zij zou gezegd hebben: neem haar, 't is een knappe meid. Er zijn wel gekker dingen gebeurd. 't Was immers heelemaal niets gedaan in haar stand, met meisjes zonder geld? - Als ze geen oude vrijsters werden, wachtte haar nog iets ergers: een huwelijk met een ambachtsman, die van den morgen tot den avond hard zwoegen moest, en wiens aanstaande vrouw en massa kinderen natuurlijk, hetzelfde te wachten stond. - Haar Dien en Lien zou dit lot niet beschoren zijn, hoopte zij. Haar viertal mooie oogen zou haar wel door de wereld helpen: nu ja, met de manier waarop kon men het soms zoo heel nauw niet nemen, had juffrouw Daals u, als gij er naar gevraagd hadt, toegevoegd. Ook zou zij het niet bepaald tegengesproken hebben als iemand beweerd had dat de meisjes in dit opzicht wel iets van hare moeder hadden geprofiteerd, maar het was toch niet kwaad gemeend in elk geval, zou zij er bijgevoegd hebben. - 't Kon der juffrouw ook nooit te druk worden als er met Mijnheer, of, als deze uit was en ze op hem moesten wachten, zonder hem, vrienden of kennissen beneden in de achterkamer vertoefden. Was zij zelve een enkelen keer uit, dan wisten Dien en Lien, die Mijnheer altijd bedienden, en zijn vrienden bijna even goed kenden als hem zelf, ze wel te ontvangen en bezig te houden. 't Was de vroolijke inval in die achterkamer, gezellig als het vertrek zelf, waar juffrouw Daals het zich zoo gemakkelijk en huiselijk mogelijk had weten te maken, waar zelfs eenige sporen van bescheiden weelde aanwezig waren, waar de juffrouw bij voorkomende gelegenheden op alles raad wist, en Dien en Lien geen grap of woord of attentie onbeantwoord lieten. - Wèl hadde juffrouw Daals zich gewacht, als men daar zoo gemoedelijk om den haard zat, nicht Harders binnen te noodigen, in de stemmigste plooi als zij haar gezicht altijd trok als zij haar ontmoette, en inbinden als zij dan
| |
| |
deed wat haar luchtige manier van spreken aanging, zooveel zij maar kon. En toch hinderden haar die aanmatigende toon, die vrome voornaamheid, dat heilige gezicht van nicht als deze den mond vol had van wereldschgezindheid en ijdelheid, meer dan zij zeggen kon. Ha, hoe zou zij lachen, dacht zij wel eens, hoe zou nichts gezicht er wel uitzien als deze haar dochter eens tegenkwam, terwijl zij 's avonds uit den bedestond naar huis ging, in een donkere straat aan den arm van een heer! - Maar alweer meende zij het zoo kwaad niet: 't zou meer zijn om nicht die aanmatigende manier eens af te leeren en haar een toontje lager te stemmen, want toen Madame Dupuy vrouw Harders gezegd had dat Margaretha beter bij haar vooruit zou komen als juffrouw Daals - zelve zeer bekwaam in het vak - haar tegelijk met hare eigene meisjes 's avonds nog eens nader onderrichtte, had juffrouw Daals dit met alle bereidwilligheid op zich genomen. Zij had immers ook verplichting aan nicht Harders en aan Greta, die laatst in een tijd van groote drukte, de twee Haagsche modistetjes bij Madame hadden gerecommandeerd, waar ze nòg waren en goed haar brood hadden. Want al had Madames scherpe blik terstond gemerkt dat het haar gewoon soort zedige meisjes niet was, zij had ze gehouden ook na den drukken tijd om hare buitengewone handigheid en goeden smaak. Hadde Madame alles voorzien.... maar wiens blik is zóó dat hij ten allen tijde in de toekomst ziet en daardoor alle mogelijke onheilen afweert? - Onder de vrienden van den rijken huurder van juffrouw Daals - Otto van Witsenburg was zijn naam - behoorde ook de heer Frank van Arichem. Hij was wel de eerste die erkende dat van Witsenburg het uitstekend getroffen had: het kon niet beter; en als hij het boven bij Madame Dupuy - Papa en Mama waren van het systeem uitgegaan dat een jongmensch vrijheid toekwam en daarom had Frank indertijd kamers gezocht - niet zoo bijzonder naar zijnen
| |
| |
zin had gehad, hij zou zijn vriend van Witsenburg misschien nòg een voorstel tot samenwonen hebben gedaan. - Het behoeft haast geen vermelding dat van Arichem mede tot de habitués ook van juffrouw Daals' achterkamer behoorde; het ligt voor de hand dat hij daar later, toen vrouw Harders het aanbod aan hare dochter gedaan had aangenomen, ook Greta dikwijls in gezelschap van hare nichtjes vond. Hare ontluikende schoonheid trof hem; zijn aandacht werd nog meer geboeid toen hij vernam dat zij eene der modistetjes van zijne hospita was. Dat hij dat niet geweten had!.... Alweer een gevolg van de strenge afzondering, waaronder Madame de meisjes hield, die een aparten toegang tot de ateliers had gebouwd, en van de aanwezigheid van die mooie breede trap naar zijne kamers, waarop hij nog nooit iemand van het personeel van de ateliers had ontmoet. Enfin. - Dat aardige zwarte ding - Dien en Lien schenen tijdelijk op den achtergrond geraakt - was niet geheel ongevoelig voor zijn attenties en bewondering naar het scheen, al school er nog een groote mate naïveteit in, die echter wellicht later, als de hekken eens verhangen werden, voor iets anders plaats zou maken. - In het eerst begreep Greta van de gesprekken, die in nichts achterkamer gevoerd werden, niet veel; een tot haar gericht woord kon haar dikwijls een blos naar het aangezicht jagen of haar in verlegenheid brengen; maar men gewent aan alles op den duur, en de omgeving bij nicht was overigens zoo gezellig en prettig, dat men er zich toch wel op zijn gemak gevoelen moest. Nicht leefde en liet leven: dit was hare leus; het leven was zoo kort dat men trachten moest het zoo aangenaam mogelijk door te rollen; zij had, behalve dit, medelijden met het meisje, dat het t'huis waarlijk zoo pleizierig niet had, en zij had ook wel wat voor haar over, onder beding, natuurlijk, dat hare eigene meisjes niet op den achtergrond geraakten. - Greta wachtte zich wel iets van dit alles t'huis te vertellen,
| |
| |
of te toonen dat zij zoo gaarne naar nicht ging, want die praatjes en hoe het in de achterkamer toeging.... och, daar stak immers zooveel kwaad niet in?.... Langzamerhand was voor Greta, die nooit iets anders dan het strenge en eentonige leven t'huis had gekend, eene nieuwe wereld geopend. Het vertoeven bij nicht Daals had haar hoe langer hoe ontevredener gemaakt, en tegen haar ouders en haar lot hoe langer hoe meer in opstand gebracht. Nicht Daals had dit wel eens bedoeld, als haar dat schijnheilige gezicht en die toon van Greta's moeder in de gedachten waren gekomen. - Zou die dan nooit lager worden? - Dan wakkerde zij van Arichems bewondering voor Greta zelfs aan, en werd zoodoende oorzaak dat zijne aandacht langer op het meisje bleef gevestigd dan hij die anders aan eenige voorbijgaande verschijning placht te schenken.
- Wel, ga je nu mee? vroegen Dien en Lien als om strijd, toen ze met Greta van Madame terugkeerden en hare schreden richtten naar de woning van juffrouw Daals, - wel, ga je nu mee.... heb je eindelijk een besluit genomen?.... En waarom zou je ook niet?.... Dien is maar ééns jarig, en men heeft nooit meer pleizier dan op haar jaardag buiten. Je bent nog nooit mee geweest, je zult het eens zien!.... Waar ben je eigenlijk bang voor? - ze merken er t'huis niets van! Je vraagt bij Madame vrij-af: dat wordt natuurlijk goed gevonden omdat ze weet dat je onze nicht bent, en je zegt t'huis dat 't bij Madame zoo druk is dat je wat later komt.... om tien uur bij voorbeeld, dan is alles afgeloopen. Het zou heel flauw zijn om dat niet te durven, hoor!....
Maar Greta bedankte. Neen, en nogmaals neen, zij durfde niet. Zij had vader en moeder nog nooit voorgejokt, en als ze het eens merkten.... Ze was in den grootsten tweestrijd, ze had een dollen lust ja te zeggen, ze was telkens op het punt geweest het te doen, maar toch.... 't moest neen
| |
| |
blijven. - Vraag me nu maar niet meer, brak zij de stilte af, die ontstaan was omdat Dien en Lien boos waren, en vergeef mijn onhartelijkheid, zooals je het noemt; je kent vader en moeder niet. En zwijgend legde het drietal den verderen weg af, om t'huis gekomen moeder Daals dadelijk te laten bemerken dat er iets aan schortte, dat Greta verdrietig en Dien vooral, boos was. De oorzaak werd haar spoedig meegedeeld. Dien kon 't niet verkroppen dat Greta geen belang in haar jaardag scheen te stellen, anders zou ze over zoo'n flauwigheid wel heen stappen, en nu waren ze met zijn dertienen, en dat was een akelig getal! Zwijgend zette Greta zich neer, met een traan in de mooie oogen, en nam het werk op dat zij onder nichts toezicht onder handen had. Er werd nog altijd niet veel gesproken. Nicht schudde het hoofd en voelde zich verteederd: zooveel tyrannie en zoo'n arm schaap, dat nooit vooruit zou komen. Dien en Lien keken om beurten in den spiegel, en streken hare lokken glad, zich met welgevallen beschouwend om dan weer een blik te werpen op hare élégante manteltjes, die ze overeen paar stoelen geworpen hadden, met hare hoeden met roode en witte rozen er boven op. Er werd nog iets verschikt hier, iets recht gelegd daar, ze drentelden nog eenige oogenblikken rond, toen de deur geopend werd en een vriendelijk ‘goeden avond’ op den drempel klonk. Het was Mijnheer van Witsenburg, die de krant kwam brengen. De gezichten van Dien en Lien helderden op, en ook Greta zag even van haar werk naar den binnenkomende, en lispelde een zacht ‘goeden avond Mijnheer’. Juffrouw Daals verzekerde sans façon dat Mijnheer daar heel goed aan deed, en schoof een stoel naderbij: hij moest den knoop maar eens komen doorhakken, er was onweer aan de lucht. En zij vertelde, terwijl van Witsenburg geen oogenblik de oogen van Greta af had, wat de quaestie was. - Maar ze gaat toch mee? zei hij eindelijk, toen de juffrouw alles verteld, en
voor zoover zij dat in Greta's
| |
| |
bijzijn doen wilde, op haar vader en moeder afgegeven had, - ze gaat toch mee?.... anders moet je daar wat op bedenken. Ik heb altijd gehoord dat een klaverblad in drieën was, zou het kompleet zijn, en een ster aan je schoonen hemel missen, dat mag niet, juffrouw! Maar komaan, ik zal eens zien of ik juffrouw Greta niet tot andere gedachten brengen kan. En vertellende hoe heerlijk het buiten was, en van een grappige ontmoeting, die hij bij een tochtje te paard had gehad, en van een mooie boerendeerne, die hem bediend had, hield hij het gezelschap bezig, tot ieder wat haar hinderde vergat. Men lachte eindelijk niet meer, men schaterde. Toen juffrouw Daals bij herhaling verklaard had dat 't àl te komiek was, en dat zij zich nog ziek zou lachen, was 't werk, waarmede Greta bezig was, af. Het was een manteltje van Dien, waarom zij kant had gezet. Nicht scheen tevreden: zij sprak dit wellicht wat luider uit om Greta wat meer op te vroolijken, en Dien verzocht haar het eens om te doen, dan kon zij zien hoe het voldeed. Het paste alsof het voor haar gemaakt ware! Aller bewonderende blikken waren op haar gevestigd. Mijnheer zei dat hij nu wel eens met haar zou willen gaan wandelen, nicht knikte haar vriendelijk toe, Dien en Lien schikten nog wat aan haar terecht, en zij liep naar den spiegel, bekeek zich van alle kanten, en had een kleur van pleizier. - En als ik je nu eens zei dat we jou mantel evenzoo konden maken? - zei juffrouw Daals. - Het is een kleine moeite, en om dat beetje kant zal Dien niet malen. - Beurtelings keek Greta nicht en Dien aan: meende nicht dat?... Zij kon het bijna niet gelooven.... zoo iets moois had zij nog nooit aangehad! Mijnheer verzekerde haar dat harer taille nu eerst recht wedervoer, en voegde er een ondeugend woordje bij, dat haar echter nu niet meer verlegen maakte, en Dien zelfs keek haar nu niet boos meer aan, zoó gunde zij het haar. - Hier, zet er mijn hoed eens bij op! zeide zij, en Greta geloofde
hare oogen nu niet meer
| |
| |
bij een blik in het vleiende glas. - Ja, dat zijt gij, sprak het terwijl zij zich zelve toeknikte en achter zich iets hoorde mompelen van een fijn bekje, en zij met den hoed en het manteltje rondliep alles om zich heen vergetend, tot de tegenwoordigheid van Mijnheer van Witsenburg toe. - Nicht moest haar wel tot twee malen toe herinneren dat zij zich reppen moest als ze nog vóór tienen de kant op haar eigen mantel wilde hebben, want dat het arme kind juist nu een schrobbeering zou krijgen omdat zij te laat kwam, dat wilde zij niet. - Even vóór tienen sloeg Greta met haar manteltje, zeer in haar schik en vol erkentelijkheid tegenover Dien, den weg naar hare woning in. Maar op Diens herhaalde vraag of zij zich nu die dwaasheid tevens uit het hoofd gezet had en mee naar buiten ging, antwoordde ze niettemin weder ontkennend.
De rappe voetjes spoedden zich. 't Was Greta als hadde zij een oogenblik gedroomd en ware zij nu tot de werkelijkheid teruggekeerd. Het was over tienen, en ze bevroedde wel dat moeder al aan de deur zou staan met een alles behalve vriendelijk gezicht. Maar komaan! Een groote vijf minuten was de heele wereld niet, en zij had al een leugentje gereed: dat het werk àf moest, dat het besteld was, en dat zij het nog even op den naaiwinkel had moeten bezorgen. Intusschen steeg haar blos nog door het harde loopen, en glansden haar mooie oogen van genoegen als zij, een lantaarn voorbijgaande, een blik op het manteltje wierp of de kanten van de mouwen bekeek. Heur haren waren door het op- en afzetten van de verschillende hoeden juist zooveel in wanorde geraakt dat 't haar goed stond, en een verhoogde bevalligheid schonk. Sneller klopte haar hart van blijdschap, en deed ook de ademhaling wat meer hoorbaar worden, terwijl zij bedacht hoe ze nu langzamerhand een rok met strooken zou maken, 't model van Diens hoedje zou vragen, en
| |
| |
hoe ze nog een patroon voor een lijf had, dat de taille veel beter uitkomen deed. Als ze er maar wat beter uitzag, en bij nicht goed haar best deed, zou ze zeker bij Madame reuzenschreden doen! - Aan de mogelijkheid dat vader en moeder over een deel van die plannen hun veto zouden uitspreken, dacht zij op het oogenblik niet. Wat voor de hand lag, stond naast de deur, zei nicht: de weinige minuten die ze te laat kwam, waren nu weer op eens hetgeen zich een plaats opdrong in haar brein, terwijl zij hare woning naderde.
Zij sloeg den hoek der straat om; ja, daar stond moeder! - Nu fluks naar binnen; een vriendelijk goeden avond gesproken en maar eer moeder iets zeggen kan met het leugentje voor den dag! - Een schilderij van frischheid, schoonheid en jeugd stond daar vóór vrouw Harders. Maar het was of de zwartste wolken eensklaps de helderste zon in Greta's hart verduisterden toen moeders antwoord koud en streng klonk: - één ding eisen ik: gehoorzaamheid. Als nicht dit niet weet, moet jij het weten! - Maar wat is dit? voer zij na eenige oogenblikken voort, Greta aanziende en een der kanten van haar manteltje tusschen duim en vinger aanvattend, en die bekijkend met iets dat men opzien zou kunnen noemen. - Wie heeft je dat dure goed aan je lijf gehangen? Is dat geen schande?- O ijdelheid der ijdelheden, die de Heer je vergeve! Maar in mijn huis zul je dat niet dragen! - En tegelijk greep zij de kant, nu aan het boveneinde, stevig vast, keek hoe die er aangezet was, trok den draad door, en - rang! - daar ging het langs den rug, langs de borst, langs den kraag en de mouwen, er af. - Greta stond sprakeloos; tranen welden in haar oogen: al dat werk voor niets gedaan, en die mooie garneering in eens bedorven!.... Neen, dat was niet om te verdragen.... daar had zij geen woorden voor.... weerzin, zooals zij nog nooit gekend had, kwam in haar op. - Dàt heette zonde: het bezit van zoo'n onnoozel stukje kant: was het dat niet
| |
| |
veel meer haar ouders te bedriegen, dat Dien en Lien toch hadden gewild dat zij zoude doen, en dat zij niet had gedaan? Neen, en duizendmaal neen, dat verdroeg zij niet! - Terwijl haar moeder de kant om hare vingers rolde - ze had altijd waarde, en ze kon ze aan nicht teruggeven als ze meteen zeggen zou dat haar kind zóó niet loopen mocht - besteeg Greta met ingehouden woede de smalle trap, die naar haar kamertje boven leidde. Slechts een paar minuten had zij voor het ontkleeden noodig; zij wierp zich op het bed waar de kleine Dora reeds sliep, en barstte in een luid en met moeite tot nog toe weerhouden snikken los. Dan was zij liever dood dan zulk een leven! Zij zou wegloopen.... zij zou.... zij wist nog niet wat zij doen zou, maar op de eene of andere manier zou zij zich wreken! - Wat te doen? - Ha! nu zou zij morgen bij Madame vrij-af vragen: zij zou meegaan met nicht en Dien en Lien en al de meisjes: zij zou dolle pret hebben, en zij zou vader en moeder bedriegen: leer om leer dan! Zij kon hare moeder niet weerstaan, maar zij kon haar wel om den tuin leiden! - Wat zouden Dien en Lien haar blij aankijken als zij hoorden dat zij nu tòch meeging! - Wat zou nicht een schik hebben, en boven al: wat zou zij zelve een schik hebben zoo'n heelen dag buiten! - Zij begreep nog juist in tijds dat ze zich stil moest houden om Dora niet wakker te maken. Dat goede kind moest maar niet weten dat er weer iets geweest was tusschen haar en moeder; eene van die oneenigheden die haar zoozeer hinderden en zooveel verdriet aandeden.
De zon stond den volgenden dag zoo vroolijk aan den hemel, en noodigde veeleer tot naar buiten gaan dan tot een verblijf in Madames dutte ateliers. - Kort en stug zei Greta na het gebruik van het middagmaal dat ze er gisteravond niet van had willen spreken, omdat moeder zoo'n drukte gemaakt had om niets, maar dat ze nu meedeelen moest dat 't bijzonder druk was bij Madame, zoodat 't van
| |
| |
avond wel een uurtje later kon worden. - Vrouw Harders wist het, bij Madame waren de wetten streng: als zij de meisjes noodig had moesten zij er wezen. - Ga met God, zei ze dus hoofdschuddend, want zij merkte het wel: Greta was de berisping van den vorigen avond nog niet vergeten.
Greta spoedde zich nu naar nicht Daals. Een gejuich ging op toen men vernam dat zij meeging, en men zag op van de bedrijvigheid, die er heerschte door het inpakken van mondbehoeften, en wat er meer in gereedheid gebracht werd voor het feest. Daarop besloot men dat Lien even naar Madame zou loopen om voor Greta vrij te vragen, want zij zelve zou het zeker op een onhandige manier doen en daardoor Madames argwaan opwekken, wat ongeraden was als Madame moeder eens sprak.
- Maar hemel, kind, vroeg nicht op eens, - ben jij in den slag geweest? Wat is dat? Al de kant van je mantel! 't Is wèl zonde! - Met tranen in de oogen vertelde Greta wat er had plaats gehad. - 't Is wel schande, ging nicht voort; - zóó kun je niet meegaan. Denk je dat ik wil dat mijn eigen nichtje daar zóó bijloopt? Neen, hoor! - Hier Dien, heb jij niet een mantel voor Greta? Wacht, we zullen je eens gauw helpen!.... Hier, doe dit aan! - En fluks was Greta door de handige moeder en de niet minder vlugge dochter weer in een passender toilet gestoken. - En zet dan meteen dezen hoed op, zei Dien nog, - dan heb je bruin bij bruin, dat staat beter. Geen mensen van huis ziet je toch van daag. - Wel foei, dat is toch meer dan erg! besloot zij op hare beurt, het fijne neusje verachtelijk optrekkend.
Er was een groote tafel aangericht in de uitspanning, die het doel van den tocht van juffrouw Daals en de meisjes was. Met kleuren als boeien zaten zij aan, beweeglijk zonder ophouden, jolig, guitig, ondeugend, giegelend en stoeiend, nu eens wegfladderend naar het groote rijtuig om er iets
| |
| |
uit te halen, dan weer naar de tafel terugvliegend en elkaar nazittend als om te toonen dat die voetjes even vlug waren als die handjes, die zich, als het te pas kwam, zoo konden reppen bij Madame Dupuy. En een gegons steeg op uit dat schilderachtige groepje, vroolijke kreten ontsnapten dien mondjes, passend bij gezichtjes zoo blij en zoo mooi, bij oogen zoo tintelend van pret, bij ranke en vlugge figuurtjes, zoodat het jammer was dat het mooie weer nog niet meer menschen om dit alles te zien naar buiten had gelokt. En hooger steeg nog de pret, vroolijker en levendiger als het kon werd nog dit tafereeltje toen de glazen herhaalde malen waren geledigd en weer gevuld, en den gerechten alle eer was aangedaan. - Greta had in het begin niet zoo mee durven doen, maar nu stoeide ze weldra evenals de anderen: aan tafel en toen er allerlei spelletjes werden gespeeld, toen er geschommeld werd, en ten laatste zelfs gedanst. Nicht vond 't nu jammer dat er geen heeren bij waren. - Maar ziet, daar werd op eens, te midden van al die pret, ook in deze behoefte voorzien! Een rijtuig werd in de groote laan zichtbaar. Juffrouw Daals had de meisjes eerst tot eenige meerdere stilte aangemaand, want men kon immers nooit weten wie het waren? - en men moest toch om de menschen denken ook. Maar op hetzelfde oogenblik was er een schaterend gelach opgegaan, en nicht zelve had hartelijk meegelachen, want wie waren uitgestegen? Mijnheer van Witsenburg, en mijnheer van Arichem, en nog eenige andere goede vrienden, die den lust niet hadden kunnen weerstaan om eens te komen kijken. Toen was het eerst een recht vroolijk leventje geworden, de heeren hadden getrakteerd, en er was nu in allen ernst gedanst met een man met een viool er bij, en de heeren waren zelfs bij het naar huis rijden - hoe bedachten ze het! - allemaal in het groote rijtuig komen zitten, zoodat het nòg te verwonderen was dat er geen ongelukken waren gebeurd. Een
| |
| |
oogenblik had juffrouw Daals dan ook spijt gevoeld dat ze een paar dagen geleden van Witsenburg had toegefluisterd: als je vrind van Arichera nu nader met Greta kennis wil maken, laat hem dan buiten komen. - Zij had er niet op gerekend dat één vrind gewoonlijk meer vrinden meebrengt, en als er met die gekheid eens iemand een arm of een been gebroken had, wat had men dan wel van haar partij kunnen denken? -
|
|