Het Cancellierboeck
(1931)–Robert de Sorbon– Auteursrecht onbekend
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk II.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||
die omstreeks het jaar 1253Ga naar voetnoot1) een communauteit stichtte voor arme studenten in de theologie. Deze stichting, die, tijdens het leven van Robertus, een twintigtal kamers en ± 1290 een bibliotheek van duizend deelen omvatte, is het bescheiden begin geweest van de later zoo machtige theologische faculteit der Parijsche Sorbonne, waarvan hij kanselier is geweest. Door schenkingen van anderen (o.a. van Lodewijk IX) en van hemzelf (zooals o.a. blijkt uit zijn testament, dat in 1270, vier jaar voor zijn dood, gemaakt werd) heeft Robertus deze stichting weten uit te breiden, waarvan hij tot aan zijn dood de leider is geweest. In een acte van 1258 wordt hij genoemd: p‘provisor seu procuratur congregationis pauperum magistrorum studentium Parisius in theologica facultate.’ Behalve de statuten van de Sorbonne heeft Robert vele glossen, preeken en tractaten achtergelaten, die, in tal van hss. overgeleverd, er niet weinig toe zullen hebben bijgedragen, om hem door zijn tijdgenooten onder de groote theologen naast Thomas van Aquine te doen rangschikkenGa naar voetnoot2). In zijn tractaat de Matrimonio toont hij, in tegenstelling met minder optimistische opvattingen in de Middeleeuwen over het huwelijk, een zeker gezond en gemoedelijk optimisme, dat ook aan zijn vlotten stijl merkbaar is. Zijn taal, het weinig klassiek middeleeuwsch latijn, is helder, vaak scherp, getuigt van openhartigheid en geestigheid; en zooals Hauréau zegt, p‘son discours a toujours le ton de la conversation la plus familière’Ga naar voetnoot3). Zijn redeneerwijze is die der scholastiek, zijn analyse is casuïstisch; daarom ligt b.v. het volgend oordeel geheel in deze lijn: ‘qui frangit matrimonium facit octo peccata mortalia. Primum est luxuria, quod patet. Secundum est fidei transgressio.... Tertium peccatum est traditio....’ enz.Ga naar voetnoot4) In genoemd tractaat zijn weinig citaten uit Bijbel, Kerkvaders e.d., in tegenstelling met b.v. De Confessione, dat over de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||
biecht handelt en in tegenstelling met twee andere tractaten, De Consciencia en De Tribus Dietis, ook bekend onder den naam van Iter Paradisi. Het is de verhouding van deze tractaten tot het mnl. z.g. Cancellierboeck, die in het volgende onze aandacht zal vragen. | |||||||||||||||||||||||||||||
§ 2. De verhouding van het Cancellierboeck tot de latijnsche tractaten van Robert de Sorbon.De meeningen over de verhouding van het Cancellierboeck tot de lat. tractaten van Robert de Sorbon loopen uiteen, daar eenerzijds Te WinkelGa naar voetnoot1) en Van MierloGa naar voetnoot2) het C.B. een vrije en zeer vrije vertaling noemen van De Consciencia, zooals Dr. TinbergenGa naar voetnoot3) dit reeds uitvoeriger had gedaan, daarbij tevens wijzend op het verband met De Confessione, en anderzijds Dr. J. JacobsGa naar voetnoot4) deze hypothese verwerpt, door de mogelijkheid te veronderstellen, dat een der paraphrasen van De Consciencia tot origineel van het C.B. zou hebben gediend. Een nauwkeurige vergelijking van bedoelde lat. tractaten met de hss., waarin ons het C.B. is overgeleverd, zal gedeeltelijk tot andere resultaten leiden. In een hs. van de Kon. Bibl. in Den Haag (aangeduid als H), en een hs. van de Kon. Bibl. te Brussel (B1) is de mnl. tekst volledig overgeleverd; van een eenigszins andere redactie is een hs. van het Minderbroedersklooster te Weert (W). Bovendien bestaan er nog 2 fragmenten, in hss. van de Kon. Bibl. te Brussel (B2 en B3; zie verder hfdst. IV). Vooreerst zullen we de lat. tractaten van De Cons. en De Tribus Dietis, zooals deze door Chambon zijn uitgegeven resp. volgens de door hem genoemde redactie B en C, naast de mnl. teksten stellen, zonder vooralsnog op de door hem aan den voet der blz. medegedeelde varianten te lettenGa naar voetnoot5). (Zie verder §§ 3 en 4). | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||
1.
| |||||||||||||||||||||||||||||
2.
| |||||||||||||||||||||||||||||
3.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||
4.
| |||||||||||||||||||||||||||||
5.
| |||||||||||||||||||||||||||||
6.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
7.
| |||||||||||||||||||||||||||||
8.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
9.Na de woorden in de mnl. hss. (als voorbeeld zij hier H genomen f. 19 v.-20 v.): p‘ende dese melodye ende desen sueten sanck dats biecht uut eynre bedruefder herten te spreken is gode te hoeren suverliker ende bequemlieker dan alle die sanck ende alle melodye, die men doen mach op eertrycke,’ gaan de mnl. hss. terug naar De Consciencia. | |||||||||||||||||||||||||||||
10.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Na de woorden van Cato (Ch. p. 32 = H fol. 26 r.): ‘Nec quisquam (Ch. quicquam) melior medicus quam fidus amicus; - extraneo non reveles’ (waarmee ook de hss. g, h, i, j der B-redactie van Chambon De Conscientia beëindigen, terwijl de andere lat. hss. nog een korte opsomming geven in versvorm van de 10 geboden en de 7 hoofdzonden), gaan de mnl. hss. over tot ‘De Tribus Dietis’ (Ch. p. 35-61).
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Hierna volgt in de mnl. hss.: ‘Hier beghint wat totter rechter biechten behoert [dat vyfde capittel]’, waardoor ze teruggaan naar Ch. p. 48:
Vervolgens gaan de mnl. hss. terug naar Ch. p. 42:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Hier eindigt fragment B2. H gaat f. 30 v. over tot de behandeling der 10 geboden (VI capittel), terwijl B nog overeenstemt met De Consc. in:
Volgt in B1 en Ch. (p. 32) de decaloog in versvorm, welke noch in H noch in B3 (dat met de 10 geboden begint, fol. 214 r.) aldus voorkomt.
H behandelt van f. 30 v. - f. 56 r. achtereenvolgens den decaloog (‘Van den X gheboden - dat VI capittel’), de zeven hoofdzonden (VII cap.) en de zeven ‘werken der ontfermherticheit’ (VIII cap.). Hiermee parallel loopen in B1 (f. 31 r. - f. 59 v.): ‘Die boec der consciencien es elc minsche boven alle dinc sculdich te wetene ende dat es ghedeilt in drien. Die ierste partie heeft ane die X gheboden goeds’ enz. f. 40 v.: ‘Dat ander partie van den boeke der consciencien heft ane die VII doetsunden....’ enz. f. 50 r.: ‘Die derde partie van den boeke der conscientien heeft ane die seven wercken van ontferherticheiden ....’ enz. B3, dat f. 214 r. met de 10 geboden begint, volgt de drie- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||
deeling van B1. Zie verder over de verhouding van B3 tot H en B1 § 5.
Daar in De Trib. Dietis niet en in De Consc. slechts terloops van de 10 geboden en de 7 hoofdzonden sprake is, zullen we met de mnl. hss. een derde tractaat van Rob. de Sorbon vergelijken, n.l. De Confessione. Vooreerst treft dan, dat in De Confessione de 7 peccata criminalia het eerst behandeld worden, in de mnl. hss. echter de decaloog op de eerste plaats komt. Het blijkt dan verder, dat de redactie der 10 geboden in beide nogal van elkaar afwijkt.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||
6e, 7e en 8e gebod zijn in het C.B. resp. 7e, 8e en 6e gebod geworden. De behandeling van de septem peccata criminalia loopt ook uiteen.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||
In De Confessione wordt Superbia niet in een aantal ‘dochteren’ onderverdeeld.
Vervolgens worden in H, B1 en B3 de 7 werken van barmhartigheid behandeld. (H f. 48 r. - f. 54 v.; B1 f. 50 r. - f. 57 v.) (Deze worden in De Consciencia (Ch. p. 32) en in De Confessione (Magna Bibl. P. kol. 812) slechts in een versus memorialis vermeld); dan de omstandigheden, waardoor de zonden verzwaard worden. De volgorde en redactie hiervan in de mnl. hss. en de Confessione (Magna Bibl. P. kol. 805 vlg.) is niet hetzelfde.
Het negende en laatste cap. in H begint (f. 56 r.) aldus: ‘Wie men die sunden beteren sal ende ghenoech doen dat noeghende’ capittel’; B1 (f. 59 v.) (zonder titel): ‘Nu volcht der biechten een poent dat heedt recapittulatio....’ Hiermee gaan de mnl. hss. over tot De Tribus Dietis, tot de ‘tercia dieta que dicitur satisfactio’ (Chambon p. 50 vlg.). | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De mnl. bewerkingen volgen in dit gedeelte De Tribus Dietis vrij nauwkeurig, behoudens enkele kleine wijzigingen als het | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||
weglaten van enkele lat. citaten uit den Bijbel e.d. en hier en daar een kleine uitbreiding of verkorting. Ook de volgorde der dicta en exempelen is hetzelfde. In de mnl. hss. wordt uitgeweid over de verschillende soorten van ‘magheren’ en vasten, welke passage niet in het lat. origineel voorkomt. (in H fol. 69 v. - 72 r.). Na de verschillende ‘manier(en) van desen derden weghe die sunden hier te beteren ende den veghevuer tontghaen’ opgenoemd te hebben, eindigt De Tribus Dietis:
De mnl. hss. gaan dan zelfstandig verder en eindigen (als voorbeeld zij hier H fol. 73 v. genomen): ‘Nu bidden wy gode onsen here dat hy ons int boeck der consciencien alsoe wyslick leer studeren ende alsoe rouwelic te lesen in warechtigher biechten ende van onsen sunden alsoe hier te beteren dat wy nae dit corte leven moeten van den hoghen cancellier Jhesu Cristi oerlof hebben te lesen mitten salighen int boeck des ewich levens nu ende ewelic Amen.
Besluiten. Wat de verhouding van de lat. tractaten tot de mnl. hss. betreft, blijkt uit het voorafgaande, dat in het C.B. de werken De Consciencia en De Tribus Dietis gecompileerd zijn en wel zoodanig, dat eerst De Consciencia gevolgd wordt (in Cham- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||
bon's uitgave p. 2-23), vervolgens wordt een passage tusschengevoegd uit De Tribus Dietis (Chambon p. 37-41); daarna gaat de compilator over tot De Consc. (Chambon p. 23-32), waar hij eerst was geëindigd en volgt hij dit tractaat tot het slot (p. 32). Dan gaat hij wederom over tot De Trib. Dietis, gedeeltelijk regressief en wel vlg. Chambon p. 49-50-48-49-42. Vervolgens komt in de mnl. teksten een verhandeling over den decaloog, de zeven hoofdzonden en de zeven werken van barmhartigheid, waarna ten slotte weer overgegaan wordt tot en geëindigd met De Trib. Dietis (Chambon p. 50-61). De Confessione van Rob. de Sorbon is hier niet in verwerkt en wel om de volgende redenen (samen). 1o. De zeven hoofdzonden en de tien geboden worden, zoowel wat iedere hoofdgroep afzonderlijk, als wat hun onderverdeeling en volgorde betreft, anders behandeld in De Confessione dan in de mnl. hss. 2o. In De Confessione komt geen ‘dochteren’-verdeeling der hoofdzonden voor. 3o. Deze onderverdeeling geschiedt in de mnl. teksten met lat. namen. 4o. De redactie van De Confessione en van de mnl. hss. is (geheel) anders. Deze laatste zijn uitgebreider, soms, zooals bij Luxuria en Superbia naast de ‘dochteren’ een tweede verdeeling: b.v. ‘Ende vierrehande hoverdie ....’. 5o. De 7 werken van barmhartigheid worden in De Confessione slechts genoemd in een memoriaalvers, doch in de mnl. hss. uitvoerig behandeld en verrijkt met lat. bijbelcitaten. Het vermoeden is wel gewettigd, dat de gemeenschappelijke bron (zie ook §§ 7 en 8), waarop de mnl. teksten berusten, een latijnsche bron is geweest, want: 1o. De mnl. hss. hebben of alle te zamen of ook afzonderlijk, verschillende lat. dicta uit Bijbel en Kerkvaders, die niet in De Consc. en De Trib. Dietis voorkomen. (Dit bewijs alleen zou echter niet voldoende zijn). 2o. De verhandeling over den decaloog, de 7 hoofdzonden en 7 werken van barmhartigheid, die tusschen de mnl. gedeelten, welke de vrije vertaling zijn van de twee genoemde lat. tractaten van Rob. de Sorbon, ingeschoven is, noemt de verschillende zonden en hun verdeelingen met lat. namen. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||
3o. Over het algemeen berusten ook de in de volkstaal geschreven biechtboeken, althans wat de zondenschema's betreft, meestal op lat. bronnen (zie hfdst. I) en is dit waarschijnlijk hier ook het geval. Wat de wijze van vertalen aangaat, zij nog het volgende opgemerkt, behoudens de onder § 5 te maken beperkingen over de verschillen der mnl. hss. onderling. 1o. In den door Chambon uitgegeven tekst komen vele lat. citaten voor uit Bijbel, Kerkvaders e.d. Deze maken soms bijna de helft van den lat. tekst uit. (Zie Chambon p. 2, 3, 4, 5, 7 enz.). Doordat de meeste van deze citaten in den mnl. tekst worden weggelaten, is deze aanmerkelijk gemakkelijker te overzien en meer samenhangend. 2o. Vaak wordt in den mnl. tekst op het lat. origineel bekort en worden passages weggelaten. (Zie ook §§ 3 en 4). 3o. Daartegenover staan verschillende zinsuitbreidingen, paraphrasen en invoegingen in de mnl. hss. (zie o.a. de voorbeelden I, 3, 4 en 5). Hiertoe behooren vele pleonasmen, vooral in hs. H. (blijkens de voorbeelden 2, 4, 5). 4o. Ten slotte is de vertaling overal duidelijk en helder en brengt de vertaler de typische lat. zinswendingen in zuiver mnl. over. | |||||||||||||||||||||||||||||
§ 3. De Redacties van De Consciencia En De Tribus Dietis.ChambonGa naar voetnoot1) noemt 10 hss., waarin De Consciencia is overgeleverd en deze 10 hss. worden herleid tot 2 redacties, waarvan de hss. a en b de oudste en eerste redactie vormen. De Trib. Dietis is overgeleverd in 7 hss. en deze vervallen in 4 groepen. De Consciencia is door de la Bigne in de Maxima Bibl. Patrum (en ook in de Magna Bibl. Patrum) uitgegeven volgens de hss. (door Chambon genoemd) c en f van de 2e redactie, vrij onnauwkeurig. Chambon heeft vele verschillen van de Max. Bibl. Patrum met de bedoelde hss. c en f, in zijn uitgave van De Consciencia en De Trib. Dietis niet opgegeven. Voor ons is echter slechts van belang, tot welke van de hiervoor genoemde redacties de mnl. teksten het dichtst naderen. Want de varianten van de hss. c, d, e, f, g, h, i en j van de 2e redactie van De Consciencia zijn meestal van dien aard, dat men er bij een (eenigszins) vrije | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||
vertaling in het mnl. niets van merkt. We vergelijken dus eerst de 2 redacties van De Consciencia met den mnl. tekst. Hierbij zij opgemerkt, dat de 1e redactie (dus de lat. hss. a en b), het meest uitgebreid is.
Variant 18 (Chambon p. 4) van hs. a komt ook niet in de mnl. teksten voor: ‘Si clericus volens licenciari sciret in quo libro deberet examinari et studeret in alio plus quam in illo diceretur demens, et signum esset quod non curaret utrum refutari. Similiter, si aliquis studeat plus in aliis libris quam in libro consciencie sue, signum est quod non vult licenciari’ enz. De lat. hss. a en b zouden toch als bron kunnen hebben gediend voor den mnl. tekst, ook wanneer verschillende uitbreidingen, (die in de andere lat. bronnen niet voorkomen) er niet in vertaald bleken te zijn. Want bij een vrije vertaling, zooals ons de mnl. redactie die biedt, zouden die gemakkelijk kunnen wegvallen. Daar echter als het ware stelselmatig geen enkele variant van de hss. a en b in den mnl. tekst voorkomt, kunnen deze hss. (der 1e redactie) bezwaarlijk als bron voor de vertaling van De Consc. worden beschouwd. Wat de hss. van de 2e redactie van De Consciencia betreft, hs. g heeft niet het exempel der vleermuizen (Chambon p. 15), dat in den mnl. tekst wel voorkomt. De andere, kleine, onderlinge verschillen van de hss. dezer redactie komen, om reeds genoemde redenen bij de vrije vertaling niet verder in aanmerking, om als criteria te worden beschouwd. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Besluit. De mnl. hss. staan betreffende De Consciencia dus het dichtst bij de hss. van de jongere redactie B, met uitzondering van hs. g. Van De Tribus Dietis bestaan 7 hss., terug te brengen tot 4 redacties: redactie A omvat slechts hs. a; redactie B: hss. b en c; C: hss. d, e, f en D bestaat weer slechts uit één hs., g genaamd. Geen van de drie exempelen, van hs. a onder nr. 6 op p. 37 (Chambon) medegedeeld, komt in de mnl. teksten voor. Deze exempelen komen ook in hs. b voor (nr. 4: ‘suivent les trois exemples racontés.... d'après a’, Chambon p. 37), terwijl hs. g deze exempelen onder een anderen vorm mededeelt (Chambon p. 38).
Ook de onder nr. 5 (Chambon p. 49) medegedeelde varianten der hss. a en b komen niet in het mnl. voor. Hetzelfde geldt voor het onder nr. 2, p. 52 vermelde exempel van hs. c en voor de varianten Chambon p. 49, nr. 5 en p. 42, nr. 8 van de hss. a en b. Hs. d. (ibid. p. 59) is onvolledig, terwijl in hs. e een zin ontbreekt, die in de andere lat. en mnl. hss. wel voorkomt.
Besluit. Hieruit volgt dus dat voor De Trib. Dietis de mnl. tekst het dichtst bij hs. f der C-redactie en bij hs. g der D-redactie staat. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||
§ 4. De Paraphrasen van R. de Sorbon's tractaten en de mnl. hss.Daar de redactie van het Cancellierboeck niet de nauwkeurige vertaling blijkt te zijn van de redactie der lat. hss., waarin ons De Consciencia en De Tribus Dietis zijn overgeleverd, zullen we nader onderzoeken, of soms een van de paraphrasen der twee lat. tractaten tot origineel heeft gediend van de mnl. hss.Ga naar voetnoot1). A. De Consciencia. Van De Consc. bestaan drie paraphrasenGa naar voetnoot2). 1. De eerste paraphrase is ons bekend in a) hs. 3529 van de Bibl. Nat. te Parijs. Deze is zeer onvolledig en blijft dus buiten beschouwing. b) Hs. 557 van Saint-Omer (fol. 8-28)Ga naar voetnoot3). 2. De tweede paraphrase komt voor a) in een hs. door Chambon opgegeven onder nr. 14833 Bibl. Nat. fol. 204-233. b) In hs. 150 van Metz (15e eeuw). 3. Het hs. 457 van Douai bevat de 3e paraphrase. Hiervan zegt ChambonGa naar voetnoot4), dat de bewerker midden in de zinnen van Rob. de Sorbon, eigen gedeelten inlascht. Bovendien: ‘quelques-unes des anecdotes du De Consciencia ne s'y retrouvent pas; l'apologue de la chauve-souris y est très écourté.’ Hiervan blijkt niets in den mnl. tekst; het verhaaltje der vleermuizen is niet bekort. Deze paraphrase komt dus niet in aanmerking om als origineel van de mnl. hss. te worden beschouwd. Door HauréauGa naar voetnoot5) wordt onder nr. 14883 een hs. besproken, dat o.a. een paraphrase van de Tribus Dietis en van de Consciencia bevat. Het blijkt nu, dat dit het onder nr. 14833 vermelde hs. van Chambon is. Want, behalve dat de folieering in beiden hetzelfde is, bevat het ook de paraphrase van de Tribus Dietis, door Chambon p. XVII onder nr. 14883 opgegeven, terwijl Chambon, die alle de door Hauréau vermelde hss. opsomt, waarin de twee hier bedoelde tractaten van Rob. de Sorbon zijn over- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||
geleverd, geen hs. der De Consciencia onder nr. 14883 vermeldt. De paraphrase van De Consciencia door Chambon dus abusievelijk als hs. nr. 14833 opgegeven, moet dus het hs. 14883 van Hauréau zijn. Van de exempelen en verhaaltjes in deze tweede paraphrase (van hs. 14883), komt er geen enkel in den mnl. tekst voor: noch de ‘deux anecdotes racontées d'après frère Bonaventure’, noch ‘la fable romanesque de la jeune princesse délivrée par un chevalier, qui meurt en combattant pour elle et qu'elle pleure après sa mort avec une si constante affection’, noch (fol. 228) het ‘exemplum de quodam episcopo Parisiensi, scilicet Mauricio, qui prius fuerat pauper clericus et habebat matrem multum pauperem....’ enz., noch wat fol. 206 ‘narratur quod quidam fuit episcopus probus homo; et ibi erat quidam archidiaconus invidus, (qui) anhelans multum ad episcopatum, dolebat multum de illo episcopo sene quod tam vivebat ....’ enz. Zoo zijn er nog verschillende vbb. Uit het voorafgaande volgt dus, dat ook de tweede paraphrase van De Consciencia (die verder nog in hs. 150 van Metz is overgeleverd), evenals de reeds genoemde derde paraphrase, geen verwantschap heeft met de mnl. hss. Blijft dus nog over hs. 557 van Saint-Omer, van de eerste paraphrase van De Consciencia. Dit hs. behandelt, na enkele woorden over het z.g. liber Consciencie ‘in quo libro erimus examinati in die indicii’ (f. 8 v.) en na de vermelding van een biechtformulier, beginnende met ‘confiteor deo celi et beate marie’ enz., de tien geboden (f. 9 v.-f. 13 v.) en de zeven werken van barmhartigheid. Vervolgens gaat de compilator over tot De Tribus Dietis, welke hij uitvoerig bespreekt. Deze compilatie, die een merkwaardig voorbeeld is van de wijze, waarop tractaten van Rob. de Sorbon met tractaten over de 10 geboden e.d. verbonden werden, houdt echter geen verband met de mnl. hss. Vooreerst wordt De Consciencia ternauwernood besproken. Geen van de vele vergelijkingen tusschen den student der Parijsche universiteit en den biechteling in De Consciencia, komt in het hs. van Saint-Omer voor. Bovendien is de redactie der 10 geboden van hs. 557 geheel anders dan in het C.B.; de opera misericordiae worden slechts achter elkaar opgesomd. Ten slotte verschilt de redactie van De Tribus Dietis in het bedoelde hs. nogal van die in de uitgave van Chambon. Uit het voorafgaande mogen we dus | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||
concludeeren, dat ook deze paraphrase, overgeleverd in hs. 557, niet als origineel is te beschouwen van het Cancellierboeck. B. De Tribus Dietis. De eenige paraphrase van De Tribus Dietis is in een elftal hss. overgeleverd, die zich o.a. te Parijs, Metz, Tours en Troyes bevindenGa naar voetnoot1). Als voorbeeld wordt hier hs. 14883 van de Bibl. Nat. te Parijs genomen, welk hs., zooals uit het voorafgaande bleek, ook een paraphrase van De Consciencia bevat. De paraphrase van De Tribus Dietis is des te merkwaardiger tegenover die van De Consciencia, omdat daarin gedeelten van De Confessione en De Consciencia met De Tribus Dietis gecompileerd zijn. Het begin van deze paraphrase van hs. 14883 toont veel overeenkomst met het door Chambon genoemde hs. a, waarvan reeds uit § 3 is gebleken, dat het weinig of geen overeenkomst had met de mnl. teksten.
Het exempel fol. 180 (van hs. 14883) medegedeeld, komt niet in den mnl. tekst voor: ‘Nota exemplum de quodam confessore, de quo recitat magister Robertus, qui per triginta annos audierat confessiones et erat magnae auctoritatis’ enz. Ook niet de passage fol. 147: Debet (peccator) considerare quod (sacramentum confessionis) tribuit virtutem resistendi tentationibus et multa alia bona facit quae enumerantur a magistro Roberto in versibus suis’ enz. De | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||
redactie komt ook niet overeen met de mnl. De compilator van hs. 14883 heeft ook ontleend aan De Consciencia.
Hs. 14883 smelt in één zin samen de zinnen (van Chambon's uitgave): ‘vadet ad scolas in septimana bis vel ter’ en ‘qui solum audit lectiones cursorias’, die in den mnl. tekst ook in twee afzonderlijke zinnen voorkomen. Verder wordt in geen der mnl. hss. gesproken over het geval, dat de student der Parijsche universiteit: ‘non repetitur a magistro aliquo si capiatur a praeposito vel officiali et ponatur a castellato vel in carcere alio.’ (fol. 166). Een ander voorbeeld, dat noch met Chambon's tekst, noch met de mnl. hss. parallel loopt, is het volgende: ‘(Dixit) magister Robertus quod ipse vidit quemdam, qui, quando erat cum beguinis, sive cum magnis papelardis, habebat magnum supertunicale rotundum cum manicis’ enz. Ten slotte blijkt ook geen enkel van de andere verhalen en exempelen in het C.B. voor te komen. Uit het voorafgaande is dus af te leiden, dat de redactie van het Cancellierboeck noch tot origineel gehad heeft de paraphrase van De Tribus Dietis, zooals deze te vinden is in b.v. hs. 14883 der Bibl. Nat. te Parijs, en in welke paraphrase gedeelten van De Confessione en van De Consciencia versmolten zijn met De Tribus Dietis, noch overeenkomst vertoont met een der drie paraphrasen van De Consciencia, maar betrekkelijk nog het dichtst staat bij de hss. van Chambon's tekst, die onder § 3 nader besproken zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||
§ 5. De onderlinge verhouding der Middelnederlandsche hss.Het Cancellierboeck is ons volledig overgeleverdGa naar voetnoot1) in hs. H, dat een verdeeling heeft in 9 cap. en in hs. B1, dat noch deze verdeeling, noch de inleiding van H heeft, en waarin gezegd wordt, dat de tekst in het dietsch vertaald is en ‘versament uter heiligher scrift.’ De fragmenten der hss. B2 en B3 bevatten onderscheidenlijk de 1e en de 2e helft van het Cancellierboeck. B2 mist de inleiding van H en eveneens het 1e cap. van H, dat wel in B1 voorkomt en dat aldus begint ‘wie dat die mensche die wel ende salichlic biechten wille syn consciencie ondersoeken ende suveren sal, hoe hy synen tyt heeft gebracht tot heer toe.’ B2 eindigt met het 5e cap., terwijl B3 begint met de behandeling der tien geboden (6e cap. in H). Wat de verhouding tusschen H, B1 en B2 betreft, hierbij kan de woordenschat niet mede dienen als norm, waaraan de onderlinge verhouding der hss. zou kunnen worden getoetstGa naar voetnoot2). Zoo gaan B1 en B2 woordgeographisch vaak samen (zooals B1 en B2: versien × H voersien; B1 en B2: alsoe saen × H alsoe schier; B1 en B2: scade × H schyme; B1 en B2: corde × H seyl enz. (cf. Woordgeographie Hfdst. III) doch redactioneel staat B2 het dichtst bij H. Vooreerst stemmen de titels der hoofdst. in H en B2 met elkaar overeen.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De verwantschap van B2 en H blijkt niet alleen a) uit de overeenstemming van de titels der cap. maar ook b) uit de redactie van verschillende teksten.
c) Een derde geval van overeenkomst tusschen H en B2 tegenover B1 omvat de gedeelten die in beide eerste hss. niet voorkomen en in B1 wel, hetzij dat het lat. citaten zijn, hetzij uitbreidingen in den mnl. tekst. Zoo komt noch in H noch in B2 voor de zinsnede van B1: ‘wet dat wel dat goede studente te parys eer horen huer boeke voer lantsliede ende daer si niet bekint ende coene syn’ .... enz. d) Een voorbeeld van het weglaten van een lat. citaat in H en B2 is B1: ‘Psalmus Qui habitat in celis irridebit eos et deus subsanabit eos.’ e) Ten slotte is er soms ook een andere volgorde in H en B2 tegenover B1 zooals bij de overgang naar het 5e cap., waar B1 een biechtformule aan vooraf laat gaan die bij H en B2 later komt: B1: Nu es te siene hoe die minsche beghinnen sal te lesene dat boec siere consciencien als hi es comen te sinen confessoer’ enz.
B2 is echter geen afschrift van H. Dit blijkt, afgescheiden van de voor tekstverwantschap niet in aanmerking komende woordgeographische verschillen, uit enkele varianten, die B1 en B2 tegenover H gemeen hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||
H en B2 berusten dus op een gemeenschappelijk voorbeeld, tegenover B1, dat een andere indeeling heeft (n.l. geen verdeeling in capittels; zie verder). Ten slotte zij nog opgemerkt, dat B2 geen enkel citaat uit Bijbel enz. in het latijn heeft, doch alleen de mnl. vertaling. De afschrijver van B3 is op drie verschillende plaatsen, waar hij waarschijnlijk zijn werk moest onderbreken, niet verder gegaan met den zin, waarin hij was blijven steken. Zoo gaat hij na de opsomming van de 7 werken van barmhartigheid, midden in den zin over tot een geheel ander gedeelte (fol. 227 r.), waarmee hij een geheel eind verder gaat. En deze slordigheid begaat hij nog tweemaal daarna. Dit fragment B3 staat dichter bij B1 dan bij H. Overigens heeft het op verschillende plaatsen bekort, terwijl het t.o.v. de behandeling der tien geboden redactioneel nogal van de beide andere hss. H en B1 afwijkt. De inleiding op de 10 geboden staat noch in H, noch in B1; daargelaten de tekstbesnoeiing bij elk der 10 geboden, komen bij het 1e gebod b.v. twee dicta van S. Jacobus en S. Augustinus voor, die niet in H of B1 staan. Het 5e gebod is eenigszins uitgebreider met de passage: ‘Teghen dit ghebot doen alle menschen die oncuysheit doen sonder die wet’ enz. Als voorbeeld wordt hier een gedeelte van den tekst van het 1e gebod medegedeeld.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De behandeling der eerste vier geboden wijkt bij B3 af van de redactie der hss. H en B1. Zinnen of gedeelten van zinnen worden weggelaten en zinsconstructies veranderd. De algemeene tendentie, die er aan ten grondslag ligt, is die van verkorting of beknoptheid. Zoo zou men in het eerste gedeelte van den decaloog bij B3 gaan twijfelen, of er wel verwantschap bestaat met B1. Te meer, waar er vaker voor de gebodenliteratuur in mnl. hss., die overigens heelemaal niet met elkaar verwant bleken, een dergelijke overeenstemming in tekst wordt aangetroffen als die bij B1 en B3 hierboven voor het 1e gebod b.v., te constateeren valt. Dr. TinbergenGa naar voetnoot1) wees reeds op een overeenstemming tusschen Con. S. en hs. H (door hem aangehaald als K 35) in den tekst van het 1e gebod. Uit de door Dr. JacobsGa naar voetnoot2) gegeven parallellen van het C.B. en Dirc van Delf's Tafel van der Kersten Ghelove blijkt een zekere tekstovereenstemming voor de eerste van de zeven hoofdzonden, terwijl hij betreffende een tractaat | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||
over de 7 hoofdz. in hs. 131 E 30 (van de Koninkl. Bibl.) zegtGa naar voetnoot1), dat het ‘soms woordelijk overeenkomt met het aangehaalde hoofdstuk uit het Cancellierboeck’. Hetzelfde geldt van een passage (aangehaald door Jacobs, a.w. p. 111) van hs. 71 H 62, die, naar ik meen, vrij dicht de redactie van het 1e gebod in het C.B. nadert. Deze overeenkomsten zijn te verklaren, deels uit den aard van de behandelde stof zelf, die gedeeltelijk in bepaalde formules gegoten was, deels uit wat van dergelijke, vroeger gelezen teksten in het geheugen der afschrijvers en compilatoren achterbleef (die trouwens deze teksten als biechtvaders geheel of gedeeltelijk van buiten kenden of althans moesten kennen), deels, ten slotte, uit de werkwijze van deze afschrijvers, die voor een onderwerp van de niet-wereldlijke literatuur verschillende hss. tegelijk raadpleegden en compileerdenGa naar voetnoot2). Daarom kan de afschrijver van B3 voor de eerste helft van den decaloog een anderen tekst mede geraadpleegd hebben, al is het verschil in redactie met B1 desnoods alleen te verklaren uit het streven naar verkorting, dat zich ook bij de behandeling van de zeven hoofdzonden vertoont. Enkele voorbeelden volgen hier nog.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte de verhouding van de twee hss. H en B1, waarin het C.B. volledig is overgeleverd. Zooals reeds uit de bespreking van de verwantschap der fragmenten B2 en B3 tegenover resp. H en B1 bleek, is de verdeeling in de beide hss. H en B1 hetzelfde, doch wordt onder andere titels ingeleid. H heeft een verdeeling in 9 cap., en hiervan wordt de inhoud in de inleiding beknopt opgesomd. B1, die deze inleiding niet heeft, begint met de woorden uit Job (XXXI, 35): ‘Job librum scribat ipse qui indicat’, en vervolgt met dezelfde woorden, waarmee in H het 1e cap. aanvangt: ‘Wi begheren alle te coemne te hemelrike ende soe wie daer comt es meester in diviniteit.’ Daargelaten de verschillen in woordenschat, in kleine tekstomzettingen e.d., die we reeds in de voorbeelden der vooraf- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gaande paragrafen konden opmerken, komen nog de volgende groepen van verschillen tusschen H en B1 voor. 1o. B1 heeft over het algemeen meer lat. citaten uit Bijbel, Kerkvaders enz. behouden dan H. Zoo fol. 2 v.; fol. 7 v. 2 ×; - H een ander citaat uit Exodus -; fol. II r.; fol. 14 v. 2 ×; fol. 31 v. 2 ×; fol. 39 v. enz. 2o. B1 vertoont verschillende verkortingen in den mnl. tekst, die H niet heeft. Zoo begint in H 'n 1-fol.-groote-uitbreiding aldus (fol. 17 r.): ‘Ay nu merckt die grote ontfermherticheit gods die hy over ons heeft in desen leven, dat hy soe langhe beidt ende soe langhe tyt ons gheeft ons sunden te beteren’ enz. Ook gaat aan decaloog, 7 hoofdzonden en 7 werken van barmhartigheid een kleine inleiding vooraf in H, die in B1 niet voorkomt. Zoo ook ontbreekt in B1 de dubbele verdeeling van de 7e hoofdzonde luxuria; deze heeft in H als tweede verdeeling de vertakking in acht dochteren, welke men in B1 mist: n.l. cecitas mentis, inconsideracio, inconstancia, precipitacio, stultus amor sui, odium (dei), affectus huius seculi, horror vel desperacio futuri seculi.
3o. In B1 komt een uitbreiding voor met enkele lat. citaten, die parallel loopt met Chambon p. 29 en niet in H te vinden is.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||
4o. Soms staan de lat. dicta in H en B1 (b.v. fol. 24 v.) in een andere volgorde. 5o. In B1 komen de 10 geboden in het lat. in versvorm voor, zooals ook op het eind van De Consciencia (Chambon p. 32). 6o. Als 2e hoofdzonde wordt in B1 (en B3) ira, als 3e invidia genoemd; in H worden deze juist andersom behandeld. 7o. De inleiding tot de 10 geboden, 7 hoofdzonden en 7 werken van barmhartigheid is in H en B1 een weinig verschillend.
Zooals reeds uit § 2 (Besluiten) gebleken is, zijn De Consciencia en De Tribus Dietis in de hss. H en B op een bijzondere wijze gecompileerd. Zij worden niet achtereenvolgens tot het einde toe vertaald, doch nu eens wordt een deel van De Consciencia door een deel van De Trib. Dietis gevolgd, dan weer is het omgekeerde het geval. Daartusschen is ingeschoven een tractaat over de 10 geboden, 7 hoofdzonden en 7 werken van barmhartigheid. De volgorde nu van het resultaat dezer compilatie is in beide hss. hetzelfde. Hieruit is dus af te leiden, daargelaten nog de overeenkomst in redactie, dat de beide hss. H en B1 op éénzelfde origineel berusten, waarin twee tractaten van Rob. de Sorbon n.l. De Consciencia en De Tribus Dietis met een ander tractaat over de biecht versmolten zijn. Dit derde tractaat, dat de decaloog, hoofdzonden en werken van barmhartigheid bevatte, is echter niet De Confessione geweest. Misschien zijn het verschillende tractaten geweest. Pogingen, om in de zeer uitgebreide lat. en | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||
mnl. biechtliteratuur de bronnen van dit tractaat of deze tractaten op te sporen, hebben tot de, overigens weinig positieve, resultaten geleid, die in § 8 van dit hfdst. zijn neergelegd. | |||||||||||||||||||||||||||||
§ 6. De verhouding van de Lübecker incunabel ‘Speigel der Dogede’ en het hs. H.Geffcken behandelt in de Beilagen van zijn Bildercatechismus des 15en Jahrhunderts I p. 141 een in 1485 te Lübeck gedrukte incunabel de ‘Speigel der Dogede’, die bij nauwkeurige vergelijking nauw verwant bleek te zijn met den tekst van het C.B., zooals ons deze in hs. H is overgeleverd. De inleiding van H met de inhoudsopgave der 9 capittelen, die als zoodanig in geen enkel der andere mnl. hss. voorkomt, wordt juist zoo aangetroffen in genoemde mnd. inc., evenals de indeeling in 9 cap. zelf. De inleiding is in H en de incunabel geheel hetzelfde.
Soms wordt de tekst van H eenigszins gewijzigd, zonder dat de zin ervan verandert.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De vergelijking van den clerc, die aan de Parijsche Universiteit studeert en van den mensch, die in het ‘Boeck der Consciencien’ studeeren moet, wordt echter steeds volgehouden.
De titels der hoofdstukken komen met elkaar overeen.
Het slot van het Cancellierboeck is in beiden nagenoeg gelijkluidend.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Terwijl H en Lübecker inc. in genoemde opzichten overeenstemmen en bovendien de dubbele verdeeling der 7e hoofdzonde luxuria en de overgang naar het 5e cap. gemeen hebben, zijn er ook enkele verschilpunten. 1o. De incunabel heeft een twaalftal uitbreidingen, o.a. een onderscheiding van avaricia in 4 species en een korte beschrijving der hellepijnen. Omtrent een en ander wordt fol. 250 r. gezegd: ‘Alze uns betughet de soom van den dogeden, dar vele van dessen reden ynne beschreven steyt.’ 2o. De meeste lat. citaten worden weggelaten. 3o. Ten slotte, vele pleonasmen van H worden in de Lüb. inc. weggelaten. Hierdoor heeft de stijl aanmerkelijk aan beknoptheid gewonnen. | |||||||||||||||||||||||||||||
§ 7. De verhouding van de hss. H en W en de Lüb. incunabel.In aansluiting bij het voorafgaande zij hier nog hs. W vermeld, waarvan de redactie eenigszins verschilt van die der andere mnl. hss. In W ontbreekt het begin van H en de Lüb. inc.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De vergelijkingen worden behouden, doch verkort:
De redactie van hs. W is bekort 1) door het weglaten van pleonasmen, die vooral in H talrijk zijn en 2) door samensmelting en vereenvoudiging van zinnen. Bovendien ontbreken vele lat. citaten, die in H en de andere hss. voorkomen. De inhoud is echter hetzelfde gebleven. Tusschen H, W en de Lüb. inc. bestaat een nauwe verwantschap. 1o. Vooreerst heeft W dezelfde verdeeling in cap. en dezelfde titels als H en de Lüb. inc.
2o. W heeft dezelfde volgorde der hoofdzonden als H. Als 2e hoofdzonde wordt in H en W invidia genoemd, welke in B en B3 op de 3e plaats komt. 3o. W heeft gedeeltelijk dezelfde uitbreiding van H, die § 5, nr. 2 vermeld werd: ‘ay nu merckt .... W f. 181 r.: och meerct die grote goedertherenheit .... | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||
4o. ook de dubbele verdeeling der 7e hoofdzonde: luxuria (W f. 201 r), die ook in de Lüb. inc. voorkomt (zie § 6). W staat echter tegenover H en de andere mnl. hss. door een aantal uitbreidingen (zie § 8), soms 1 fol. groot, welke het alle met de Lüb. inc. gemeen heeft. Terwijl het begin van W noch met het begin van H, noch met dat van de Lüb. inc. overeenstemt, is het slot nagenoeg gelijkluidend met laatstgenoemde redactie. Zoo komt in W de tusschenzin van het slot van de Lüb. inc. voor, die in H ontbreekt:
Als voorbeelden van de verschillende uitbreidingen, die we slechts bij de Lüb. inc. en bij W vinden, worden hier de volgende medegedeeld: 1o. Het einde van de 1 fol.-groote passage over de woekeraars:
2o. Een passage over:
3o. De beschrijving der hellepijnen:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Voor de verschillende invoegingen wordt zoowel in W als in Lüb. inc. dezelfde bron genoemd, die elders niet vermeld wordt:
Uit het voorafgaande is dus af te leiden, dat H, W en Lüb. inc. nauw verwant zijn. Zij komen uit eenzelfde bron, doch W en Lüb. inc., beide een latere redactie van het C.B., maakten nog gebruik van een andere bron blijkens een twaalftal invoegingen, die in beide nagenoeg geheel overeenstemmen. Het is de verhouding tot deze bron, die we thans nog nader zullen onderzoeken. | |||||||||||||||||||||||||||||
§ 8. Het Cancellierboeck en de Summae van Wilh. Peraldus.De vermelding van een Somme van den Doechden in hs. W en de Lüb. inc., als bron: ‘daer vele in van diesen staet ghescreven’, deed mij, na eenig zoeken en vergelijken, vermoedenGa naar voetnoot1), dat we hier te doen zouden hebben met een werk van Wilhelmus Peraldus (Paraldus), bisschop van Lyon, gestorven ± 1270Ga naar voetnoot2). Zijn zeer uitgebreide Summa Virtutum werd voor het eerst gedrukt te Keulen in 1479. Ik raadpleegde de incunabel van de Kon. Bibl. in Den Haag, die 423 folio's groot-octavo omvat, niet genummerdGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Zijn Summa Viciorum werd 1474 te Basel gedrukt; deze telt 351 folio's groot-octavo, eveneens niet genummerdGa naar voetnoot1). Een vergelijking van deze werken met gedeelten uit het C.B. is slechts van relatieve waarde, daar de redactie van deze summae zoo uitvoerig is, dat ze bij vertaling en aanmerkelijke bekorting moeilijk meer te herkennen is. I. Beperken wij ons vooreerst tot die gedeelten van hs. W en Lüb. inc., die in de andere teksten niet voorkomen. a) Voor verschillende van deze gedeelten kon ik, ook na inzage van de zeer uitgebreide inhoudstafel, aan het begin van beide lat. incunabels opgegeven, geen plaatsen ter vergelijking vinden. Zulks was o.a. het geval met het gedeelte in H en Lüb. inc., dat de hellepijnen beschrijft, en met de verhandeling ‘van alder hande arbeyde’, waarin over den plicht om te werken gehandeld wordt. b) Voor andere gedeelten van W en Lüb. inc. gelukte het in de lat. summae plaatsen te vinden, die er waarschijnlijk mee parallel loopen. Zoo zij hier medegedeeld de passage, die handelt over de liefde tot de vijanden.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De passage over de woekeraars, die zich in W en Lüb. inc, bij het 6e gebod aansluit en in de andere mnl. hss. niet voorkomt, blijkt nogal dicht te staan bij ‘de multiplici iniquitate usurarii’, zijnde in de Summa Viciorum van De Avaricia, het 2e dl. cap. 1.
Alvorens men uit de voorafgaande parallelplaatsen een conclusie kan trekken, dient men rekening te houden met het feit, dat dergelijke onderwerpen in middeleeuwsche tractaten, redactioneel soms vrij dicht bij elkaar staan, zonder dat ze direct van elkaar afhankelijk behoeven te zijn. Iets dergelijks werd reeds opgemerkt betreffende de redactie van den decaloog (zie § 5). Mijn vermoeden, dat met de Somme der Doechden de Summa van Peraldus bedoeld is, werd bij het zoeken naar andere dan bovengenoemde voorbeelden gedeeltelijk bevestigd. Gedeeltelijk, want | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||
dit voorbehoud dient gemaakt te worden, dat de vergelijking van den zeer uitgebreiden lat. tekst met den mnl. geen bepaalde conclusie toelaat. Het is echter waarschijnlijk, dat de compilator hier en daar fragmenten heeft uitgenomen en deze zeer bekort. II. Vanzelf rijst de vraag, of niet beide Summae als bronnen te beschouwen zijn van die gedeelten in het C.B., welke niet tot de tractaten van Rob. de Sorbon te herleiden zijn, nl. de verhandeling over den decaloog, de hoofdzonden, de werken van barmhartigheid en het slot van het C.B., dat uitvoerig handelt over de verschillende manieren, waarop men ‘genoegdoening’ zal geven van de zonden. Vooreerst worden de tien geboden in de Summa Viciorum niet behandeld. De volgorde der hoofdzonden is er geheel anders dan in het C.B. Dit geldt ook voor hun onderverdeelingen, die in de summa veel talrijker zijn. Accidia b.v. heeft 16 species. De aanhalingen uit Bijbel en Kerkvaders, uit Boëtius en Seneca beslaan soms de helft van een folio tekst. Dit alles is ook op te merken voor de werken van barmhartigheid. Bij vergelijking van de 40 folio's (quarto) van het C.B., die over de zonden en de werken van barmhartigheid handelen, met de 350 folio's (octavo) van de Summa Viciorum (de vele citaten en dicta worden hierbij in mindering gebracht, door de octavo's van de summa tegen de quarto's van het C.B. te laten wegvallen), komt men tot een verhouding 1:8. Zelfs wanneer deze summa als bron van het C.B. te beschouwen was, wat ons echter om de in het voorafgaande opgenoemde redenen, onwaarschijnlijk voorkomt, zou bij een dergelijke besnoeiing de tekst van het C.B. aanmerkelijk veranderd zijn. Veeleer heeft de compilator voor genoemde gedeelten van het C.B. een werk van veel kleineren omvang geraadpleegd. III. Thans blijft nog over, om aan te toonen, dat de varianten van W en Lüb. inc. die in de overige mnl. hss. niet voorkomen, invoegingen of uitbreidingen zijn. Hiervoor komen de volgende waarschijnlijkheidsredenen in aanmerking. 1o. Het C.B. is een compilatie, waarvan de tractaten van Rob. de Sorbon als uitgangspunt moeten worden beschouwd. De naam Cancellierboeck komt slechts in H (1471) voor. Hs. B1 (geschreven waarschijnlijk ± 1540) heeft dezen naam niet meer. Hs. W. (± 1475) | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||
heeft reeds den titel: ‘boecke der beichten’. De vergelijkingen tusschen den student der Parijsche Universiteit en den biechteling zijn in W. gedeeltelijk bekort; de eerste vergelijkingen zijn (reeds) weggelaten. De Lüb. inc. heeft als titel: Speigel der Dogede. In de latere overlevering wordt dus, naar onze meening, het C.B. door den aard der invoegingen en besnoeiingen in meerdere mate specifiek biechtboek, wat ook reeds uit de titels blijkt. 2o. De bedoelde varianten van W en Lüb. inc. hebben bovendien meer het karakter van invoegingen, wanneer men den samenhang beschouwt, waarin ze voorkomen. Zoo wordt aan een passage over den plicht om de armen lief te hebben (naar aanleiding van de werken van barmhartigheid) een korte verhandeling vastgeknoopt over Christus' lijden en armoede. 3o. De oudste hss. nl. H (1471) en fragment B3 (van ± 1470) hebben deze invoegingen niet. Toegegeven zij, dat het tijdsverschil tusschen deze hss. en W gering is. Op grond van de hier voornoemde feiten samen, mogen we dus aannemen, dat de gedeelten van W en Lüb. inc., die in de andere mnl. hss. niet voorkomen, invoegingen van jongeren datum zijn. Tot beter begrip van den hierna volgenden stamboom, waarin als resultaat der vorige §§ de filiatie der hss. is weergegeven, zij nog | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||
dit vermeld. De afschrijfster van H kende weinig of geen latijn. Zulks blijkt uit de vele fouten, die ze tegen deze taal begaat bij het aanhalen van lat. citaten, die soms heelemaal corrupt zijn. Om deze reden alleen reeds kan H niet als de directe vertaling der hiervoor in aanmerking komende lat. tractaten beschouwd worden. Hs. B1 heeft verschillende tekstfouten en dittographieën, waaruit blijkt, dat het een afschrift is, terwijl ten slotte de fragmenten B2 en B3 ipso facto moeilijk als origineel te beschouwen zijn. |
|