Het Cancellierboeck
(1931)–Robert de Sorbon– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Hoofdstuk I.
| |
[pagina 2]
| |
Onder de catechetische werken nu, zijn de biechtboeken langzamerhand een belangrijke plaats gaan innemen. Uit de literatuur van de eerste eeuwen van het Christendom zijn ons echter bijna uitsluitend boeteboeken bekend. Deze libri of canones poenitentialesGa naar voetnoot1) bepaalden voor elke zonde de straf, voorzoover de zonden in een of meer schema's gegroepeerd, vastgelegd waren. De biechtboeken althans, zooals ze vooral in de laatste helft der middeleeuwen uitgroeiden tot een genre, waarin het leven van dien tijd aan een of meer zondengroepeeringen getoetst werd, komen in de eerste eeuwen van het Christendom niet voor. Doch de boeteboeken zijn in zekeren zin als hunne voorloopers te beschouwen, voor zoover zij althans reeds in aanleg de zondenschema's vertoonen, die in de later casuïstisch zoo uitgebreide biechtboeken tot leidraad genomen werden. Als grondlegger van het systeem der biechtboeken, waarin eerst de zeven of acht hoofdzonden, later de zonden der vijf zinnen, de decaloog e.d. voor iedere groep afzonderlijk of voor verscheidene groepen tegelijk, behandeld werden, wordt meestal Evagrius Ponticus († na 400) beschouwdGa naar voetnoot2). Doch reeds bij Ephraïm den Syriër wordt een behandeling der hoofdzonden aangetroffen en waarschijnlijk gaat deze groepeering nog verder terug tot in de 3e eeuw. Over het algemeen werden als leidraad bij het gewetensonderzoek, in de eerste eeuwen van het Christendom de hoofdzonden gebruikt. Aard noch aantal stond in deze eerste boeteboeken vast. Daar in de eerste eeuwen na Christus heidensche en christelijke levensbeschouwing elkaar beïnvloedden, is het begrijpelijk, dat ook bij de ontwikkeling en de vaststelling van het systeem der hoofdzonden zich dergelijke heterogene invloeden, o.a. die van de Stoa, deden gevoelenGa naar voetnoot3). Zoo geeft Horatius ook reeds een schema van 7 ondeugdenGa naar voetnoot4). In de boeteboeken worden reeds | |
[pagina 3]
| |
voor de 7e eeuw de hoofdzonden afval, moord en echtbreuk in verschillende soorten onderverdeeld. Hierbij werd voor elk dier zonden de straf bepaald, die heel vaak bestond in het vasten op water en brood. In dien tijd werden ook verzwarende en verzachtende omstandigheden, en ouderdom en stand in aanmerking genomen. Toch was er van een bepaald systeem van zondengroepeering in de boeteboeken, vooral in die van den Romeinschen ritus, geen sprake. Zij behandelen in de eerste plaats moord, vervolgens verschillende soorten van ontucht, diefstal, meineed, tooverij, onmatigheid enz.Ga naar voetnoot1). Als oudste worden vooral de Iersche en Angelsaksische, daarna de Frankische boeteboeken genoemd (o.a. van Beda en van Halitgar van Kamerijk). De libri of canones poenitentiales vonden hun strafnormen gedeeltelijk in de besluiten van Kerkconcilies, de geschriften van Kerkvaders, wereldlijke rechtsbronnen en in kloosterregels. Doch tevens vulden zij met een eigen, subjectieve strafmaat aan. Toen de vele anonieme schrijvers der boeteboeken, nadat geheele volken tot het Christendom waren overgegaan en het zondenregister steeds meer uitbreiding gekregen had, al te eigenmachtig de straffen in starre normen wilden vastleggen, kwam er van kerkelijke zijde in de 9e eeuw een reactie tegen, zoodat er in de 10e eeuw over het algemeen geen meer bijkwamen. In de twee volgende eeuwen verschijnen dan nog eenige nieuwe boeteboeken, daarna verdwijnen ze. | |
§ 2. De oudste Duitsche Biechtspiegels en hunne Zondengroepeeringen.Daar de boeteboeken uitsluitend voor de biechtvaders bestemd en in het latijn geschreven waren, bleven ze voor leeken ontoegankelijk. Naarmate echter het biechtinstituut aan invloed won en van de biechtelingen niet alleen de belijdenis van groote en zware zonden, doch ook van lichtere vergrijpen gevraagd werd, werd behoefte gevoeld aan een soort handleidingen, waarin de zonden min of meer systematisch gerangschikt en in de volkstaal opgenoemd werden. Zoo ontstonden de biechtspiegels en ‘zondenregisters’, waarvan vooral in Duitschland een groot aantal geschreven werden, zooals: de ‘Sächsische, Lorscher, Fuldaer, | |
[pagina 4]
| |
Mainzer, Pfälzer, Reichenauer Beichte’Ga naar voetnoot1). Zij dienden, behalve als handleiding voor biechtvader en biechteling bij de oorbiecht, soms ook als leidraad bij de confessio publica of generalis, de z.g. ‘Offene Schuld für die Gemeinde.’ Hun aantal werd grooter naarmate, zooals reeds gezegd is, de boeteboeken in onbruik raakten en de priesters zich meer met biechtspiegels moesten vergenoegen. De oudste ons bekende biechtspiegel - de in het latijn gestelde biechtwerken blijven hier verder buiten beschouwing - is overgeleverd in een oud-Saksisch hs. der 10e eeuw, uit Essen afkomstigGa naar voetnoot2). De zondenbelijdenis wordt voorafgegaan door enkele, inleidende woorden, waarin de zondaar zich richt tot God, de Heiligen en den biechtvader. Ik giuhu goda alomahtigon fadar. Endi allon sinon helagon uuihethon. Endi thi, godes manne. allero minero sundiono. thero the ik githahta. endi gisprak. endi gideda. fan thiu the ik erist sundia uuerkian bigonsta. Dergelijke biechtformules, bij wijze van inleiding gebruikt, worden ook in de latere biechtboeken gevonden. Zoo kondigt het Cancellierboeck een dergelijke formule aldus aan (fol. 29 v.): ‘Nu es te besien wie die mensche sal beghinnen te biechten.... daer om als een mensche komt tot synen biechter om te biechten soe sal hy aldus beghinnen. Benedicite. Ic gheve my sculdich ende belie den almechtighen god ende onser vrouwen sancta maria ende alle gods heilighen ende uch here, dat ic ghesundicht heb ende misdaen in desen ende in desen....’ In den Oud-Saksischen biechtspiegel wordt dan, na genoemde woorden, een groot aantal zonden en vergrijpen opgesomd, zonder dat deze echter volgens een bepaald systeem gerangschikt worden. Naast de met hoofdzonden als hoogmoed, gulzigheid en onkuischheid geheel of gedeeltelijk samenvallende ondeugden van resp. ovarmodias, ovaratas endi overdrankas, firinlustono en horuuilliono, worden een heele rij zonden en overtredingen genoemd, die erop wijzen, dat deze biechtspiegel zoowel voor priesters als leeken geschreven is. Op geestelijken hebben b.v. betrekking de zonden en vergrijpen, die bestaan in het nalaten van | |
[pagina 5]
| |
het bidden der getijden (gitidio farlatanero), in traagheid bij den eeredienst (tragi godes ambahtas); bovendien misdoet degene, die ‘geuuihid mos endi drank nithar got.’ Op kloosterlingen slaan de overtredingen, als: ‘unrehto las, unrehto sang.... mer sprak endi mer suigoda than ik scolda.’ De kloosterregels, inzonderheid die der Benedictijnen, geven tal van parallelplaatsenGa naar voetnoot1). Dat deze biechtspiegel echter ook voor leeken bestemd was, wijzen o.a. deze woorden uit: ‘Ik iu giuhu that ik minan fader endi moder so ne eroda endi so ne minnioda so ik scolda. Endi ok mina brothar endi mina suestar endi mina othra nahiston.... Biscopos endi prestros ne eroda endi ne minnioda so ik scolda....’ Van algemeene strekking zijn de woorden over het zondigen in: ‘unrehtaro githankono, unrehtaro uuordo, unrehtaro uuerko ....’, welke verdeeling in bijna alle Duitsche biechtspiegels van ongeveer denzelfden tijd wordt aangetroffenGa naar voetnoot2). Na de zondenbelijdenis besluit de Saksische biechtspiegel met de belofte van den zondaar, dat hij boete zal doen voor zijn zonden en met de bede tot den biechtvader, dat deze laatste zijn voorspreker zij bij God, opdat: ‘ik min lif endi minan gilovon an godas huldion giendion moti!’ De Saksische biechtspiegel kan voor een deel der Middelduitsche biechtliteratuur van de 11e en 12e eeuw representatief genoemd worden, in zooverre er n.l. van het systeem der hoofdzonden weinig sprake in is. Tal van andere zonden en vergrijpen, o.a. tegen kloosterregels, worden tusschen de enkele hoofdzonden ingevoegd, zonder bepaalde volgorde of rangschikking. In Bamberger en Wessobrunner BeichteGa naar voetnoot3) echter zijn meer sporen van het hoofdzondensysteem te bespeuren. In beide komen hoofdzonden als hoogmoed (ubermuot), ijdelheid (uppigiu guotlichi), nijd (nid), traagheid (tragheit) en toorn (zorn) voor, bovendien in eerstgenoemde nog: hebzucht (scazgirida), onmatigheid (gitigi uberezzinis, ubirtrinchinnis) en onkuischheid (aller slahte huor). Zij worden in talrijke ‘dochteren’ onderverdeeld, zoodat derge- | |
[pagina 6]
| |
lijke biechtspiegels bijna louter zondenregisters zijn. Slechts in zekere mate heeft Schulze gelijk, wanneer hij zegt: ‘Ein gesteigertes Sündengefühl ist in derartigen Häufungen nicht zu sehen’Ga naar voetnoot1). Voor een groot deel kan men de vele onderverdeelingen van het zich langzaam ontwikkelende systeem der 7 hoofdzonden verklaren uit de steeds sterker wordende neiging tot casuïstiek. Doch in de latere Middeleeuwen zal de toeneming van schuldgevoel en zondenlast - misschien parallel aan de toen steeds meer graviteerende doodsvisie (zie p. 17) - hier ook niet vreemd aan zijn. | |
§ 3. De Sündenklage als afzonderlijk genre.Naast deze voor de oorbiecht bestemde biechtspiegels en naast de voor de algemeene biecht geschreven werkjes, die in Duitschland onder den naam van ‘Glaube und Beichte’ bekend zijn en waarin na een korte inleiding van den priester tot de geloovigen het credo, de zondenbelijdenis, een gebed voor vergeving der zonden en het pater noster vervat waren, staan de meer als een literair genre te beschouwen SündenklagenGa naar voetnoot2) (Sdkl.), die niet voor practisch of officieel kerkelijk gebruik bestemd waren. Terwijl in de biechtspiegels na een inleidingsformule van enkele woorden reeds de zondenbelijdenis volgt, die er het voornaamste deel van uitmaakt en besloten wordt met een eveneens korte gebedsformule, waar de zondaar vergiffenis in vraagt, zijn in de Sdkl. deze drie deelen meer evenredig tegenover elkaar afgewogen, doordat hierin het eerste en het laatste gedeelte belangrijk worden uitgebreid. Deze Sdkl. ‘sind Eigenschöpfungen von Mönchen, die von den allgemein gültigen religiösen Anschauungen ihrer Zeit aus, die bekannten Stoffteile in volksmäsziger Auffassung zu gereimten Gedichten verarbeiteten’Ga naar voetnoot3). Behalve enkele proza-teksten, zooals een Sdkl. uit het klooster RheinauGa naar voetnoot4) zijn de meesten in verzen; zoo b.v. de MilstätterGa naar voetnoot5) | |
[pagina 7]
| |
en de Vorauer Sdkl. (resp. van het begin en het midden der 12e eeuw) en enkele fragmenten, afkomstig van het reeds genoemde klooster RheinauGa naar voetnoot1). In de Milstätter Sdkl., een gedicht van ruim 860 verzen, vormen de 270 eerste regels het eerste gedeelte. Hierin vraagt de zondaar om genade met een beroep op Maria en met verwijzing naar de geschiedenis van den Verloren Zoon. De zondaar vreest Gods alwetendheid en de straffen, die bij het laatste Oordeel uitgesproken worden. Een beschrijving van de pijnen der Hel en van de gelukzaligheid des Hemels vormt den overgang naar het 2e gedeelte, de eigenlijke Sdkl., die de zondenbelijdenis omvat (vss. 278-632). vs. 278:
Nu chum ich, vatir unde sun,
zuo dem iuweren trōn
und ze dem heilegem ātem,
daz er mir rāte
wie ich die selben gnāde erarne,
wande ich mennisch arme
mich diche hān versoumet
wie sëre mich daz riuwet!
De zondaar wil zich thans liever zelf aanklagen voor God, dan dat de duivel het bij het laatste oordeel doet. Hij stelt 1o. voeten, 2o. knieën, 3o. handen en armen, 4o. hart, 5o. tong en mond, 6o. ooren en 7o. oogen voor de verschillende zonden verantwoordelijk, aldus langs zeven trappen omhoog klimmend. Zoo beschuldigt hij armen en handen aldus: vs. 398:
Nu ruoge ich mennisch arme
die hende joch die arme:
die wil ich betrahten.
Si en chunden niwan ahten
der manichvalten sunde
die si wider dine hulde
tāten aller tagelich.
die bringe ich schuldich fur dich
si griffen zuo den swerten,
si sluogen mit den fousten,
si roubeten unde branten
sumelich si blanten
| |
[pagina 8]
| |
si beherten unde bestiezzen,
durch dich si daz enliezzen,
witewen unde weisen
und nämen gotes housen
daz si ze rehte solden haben.
daz wil ich dir, hērre, chlagen. enz.
Hij vraagt, dat slechts zijn lichaam gestraft wordt: vs. 629:
dar uber rihte du drāte
al nāch dinen gnāden
und vergip ez mīner sēle.
wande sis verhanchte ungerne.
In het derde gedeelte (633-864) vraagt de zondaar vergiffenis, waarbij hij zich beroept op Martha's bede voor de opwekking van Lazarus, op Gods genade, het lijden van Christus: vs. 687:
.... du wurde gemarterōt,
durch mich naeme du den tōt
mit ganzer diumuote
(daz wāren michil guote),
daz du allez manchunne
von der helle gewunne
unde den tievil bunde
mit diner gewaltegen hende,
op Maria's voorspraak en op verschillende andere gronden. Hij eindigt met een bede tot God, dat St. Michael geboden wordt, vs. 860:
daz er nere mīne sēle,
daz er si bringe
Sō si gescheidet hinnen,
in den barn Abrahāmes,
durch dīne drie namen.
Amen.
| |
Besluit over de Duitsche Biechtliteratuur tot de 13e eeuw.Van de Duitsche biechtliteratuur tot en met de 13e eeuw - het oudste, ons bekende biechtboek, het z.g. BīhtebuochGa naar voetnoot1), dateert eerst uit het midden der 14e eeuw - kan dus gezegd worden, dat deze alleen uit biechtspiegels en Sdkl. bestaat. Behalve de reeds genoemde verschillen hebben deze beide met elkaar gemeen, dat | |
[pagina 9]
| |
zij zich, wat de behandeling der zonden betreft, bijna uitsluitend beperken tot een opsomming van verschillende zondengevallen. Aanwijzingen over de manier van biechten, zooals in de (latere) biechtboeken gegeven worden, zinsneden, waaruit zou blijken, dat met omstandigheden, ouderdom e.d. rekening werd gehouden, komen in genoemde biechtwerken bijna nergens voor. Wat natuurlijk niet wil zeggen, dat men er ook in de practijk geen rekening mee hield. Een tijdsbeeld, zooals dit vaak aan de hand van verschillende zondengroepeeringen in de uitgebreide Fransche Miroirs van ongeveer denzelfden tijd meer of minder volledig is op te maken, kan uit de zondenopsommingen der Duitsche biechtspiegels bijna niet gereconstrueerd worden. Ten slotte, wat de zondenschema's betreft, behalve de Bamberger en Wessobrunner Beichte, die den invloed van het hoofdzondensysteem ondergaan hebben (zie blz. 5), vertoonen de Duitsche biechtspiegels (bijna) geen bepaalde groepeering. Het hoofdzondensysteem, zooals dat vooral door Gregorius den Groote († 604) werd opgebouwd en vastgelegd, had nadien nog 500 jaar noodig, vooraleer het als algemeen geldend werd aangenomen. Zoowel de boeteboeken van den Romeinschen ritus als de Oud-Saksische biechtspiegel, zoowel de Milstätter Sdkl.Ga naar voetnoot1) als de z.g. Glaube und BeichteGa naar voetnoot2) voor de confessio generalis stemmen alle hierin met elkaar overeen, dat zij de meest uiteenloopende zonden achter elkaar opsommen, zonder een verdeeling te maken volgens decaloog, zeven hoofdzonden of andere rangschikking. | |
§ 4. Over de verdeeling van Biechtboeken en Zondenspiegels.Als men de biechtboeken volgens bepaalde criteria b.v. volgens inhoud of vorm of volgens doel wil rangschikken en indeelen, | |
[pagina 10]
| |
doen er zich verschillende bezwaren voor. GeffckenGa naar voetnoot1) onderscheidde de biechtboeken naar de personen, voor wie ze bestemd waren in 1o. boeken voor geleerde biechtvaders bij hun verdere ontwikkeling, 2o. biechtboeken voor de minder ontwikkelde priesters en 3o. handleidingen voor de leeken, in de volkstaal gesteld. Daar de eerste soort biechtboeken uitsluitend in het latijn geschreven is en de twee andere soorten, zooals ook Geffcken zelf zegt, niet streng te scheiden zijn, ja zelfs meestal met elkaar samenvallen, is deze indeeling voor ons doel van weinig belang. Wanneer wij een indeeling naar den inhoud trachten te maken, zal ook deze van zeer betrekkelijke waarde zijn, wegens het bestaan van verschillende tusschenvormen bij de groote gevarieerdheid van den inhoud zelf. Als leidraad n.l. bij het gewetensonderzoek kunnen de zeven hoofdzondenGa naar voetnoot2), de decaloog, de zonden tegen den H. Geest, de zonden tegen de werken van barmhartigheid in lichamelijken en geestelijken zin en de zonden der vijf zinnen genomen worden. Iedere groep kan met een of meer groepen in de biechtboeken gecombineerd worden. Een onderscheiding van biechtboeken naar de hier genoemde zondengroepeeringen is echter van weinig practisch belang, afgezien nog, zooals gezegd, van de vele, mogelijke combinaties, die een afzonderlijke indeeling zouden vereischen. De biechtboeken, die met hun zeer gevarieerden inhoud in verschillende vormen, zooals in den vorm van interrogatorium, dialoog of tractaat, in proza of rijm kunnen voorkomen, worden vaak als onderdeel ingevoegd in een grooter, moraal-theologisch of encyclopaedisch werk. Want de middeleeuwen kenmerken zich door de groote gemakkelijkheid, waarmee de meest uiteenloopende onderwerpen betreffende godsdienst, theologie en moraal door een en denzelfden schrijver in een en hetzelfde boek gezamenlijk behandeld worden. Zoo zou men een onderscheid kunnen maken tusschen 1o. de compilatiewerken, waarvan de stof der biechtboeken slechts een deel uitmaakt en 2o. de werken die | |
[pagina 11]
| |
alleen met het oog op de biecht geschreven zijn. Ook bij deze indeeling zijn restricties te maken. Vooreerst kan bij de compilatiewerken het verband zoo los zijn, dat de tractaten over de biecht er gemakkelijk kunnen worden uitgelicht en als het ware op zichzelf staan. En ten tweede naderen de werken van de 2e soort, dus de biechtboeken en biechtspiegels, vaak vrij dicht de compilatiewerken, doordat zij de biechtstof met catechetische onderwerpen verbinden. De reden hiervan is, dat het catechetisch onderricht gedeeltelijk in en bij de biecht gegeven werd. Sommige biechtboekjes zijn zelfs, zooals Dr. Troelstra zegtGa naar voetnoot1), de voorloopers der latere catechismi geweest. Over het bij de biecht te geven onderricht wordt o.a. gesproken in ‘Van den Seven Sacramenten’Ga naar voetnoot2), waarin gezegd wordt, dat de biechtvader een onontwikkeld (‘grof’) man vragen moet ‘of hi syn pater noster, ave maria en credo kan, ende en kan hys niet soe sel hy hem daer toe informeren, dat hi al dat lere; hier na soe sal hi hem dat ghelove voersegghen ende vraghen tot elcken artyckel of hi dat ghelove ....’ enz. Het uitgangspunt van den compilator en den biechtboekschrijver mocht dus al verschillend zijn, doordat de eerste de meest uiteenloopende onderwerpen in vaak zeer los verband samen voegde volgens de voor de Middeleeuwen typische combinatie-methode, en doordat de tweede de biechtstof met de catechese verbond, werd hun resultaat vaak hetzelfde en zijn de twee genoemde soorten van werken niet streng van elkaar te scheiden. | |
§ 5. De op zichzelf staande Biechtboeken en Zondenspiegels.Vooreerst zullen wij thans in het kort die soort werken beschouwen, die (bijna) uitsluitend met betrekking tot de biecht geschreven zijn, en daarna overgaan tot de compilatiewerken, waarin onderwerpen over de biecht als onderdeel verwerkt zijn, ons bij beiden hoofdzakelijk tot de 13e en 14e eeuw bepalend. Hierbij nemen we Frankrijk als uitgangspunt. Want, terwijl | |
[pagina 12]
| |
Duitschland in de 13e eeuw, voor zoover althans de bronnen uitwijzen, slechts kleine biechtwerken bezit, waarin gedeeltelijk de hoofdzonden als normen gebruikt werden, kan Frankrijk in dien zelfden tijd reeds bogen op een heele massa catechetische werken, die, onder den naam van ‘livres de sapience’, in de meest verschillende vormen en variëteiten overgeleverd en voor een groot deel in de naburige landen nagevolgd zijnGa naar voetnoot1). Tot de ‘livres de sapience’ behooren de talrijke biechtwerken, waarin als handleiding bij het gewetensonderzoek in de 13e eeuw, naast de hoofdzonden, hoe langer hoe meer de 10 geboden begonnen gebruikt te worden. Deze komen in Frankrijk in dien tijd onder verschillende vormen voor, zooals in den vorm van paraphrasen, berijmingenGa naar voetnoot2), memoriaalverzenGa naar voetnoot3) en prozatractaatjes. Voor Duitschland is de gebodenliteratuur voor dien tijd karig te noemen. Terwijl de tien geboden er tot in het midden der 14e eeuw bijna niet als handleiding gebruikt werden, treden zij op het einde der 14e eeuw plotseling sterk op den voorgrondGa naar voetnoot4). Naast de kleinere werkjes over decaloog en hoofdzonden, komen in Frankrijk in de 13e eeuw een aantal biechtwerken van grooteren omvang voor, die vooral onder den naam van miroirs bekend zijn. Verschillende werden voor de hofkringen geschreven, zooals de ‘Miroer de l'ameGa naar voetnoot5), de Miroir du MondeGa naar voetnoot6) (geschreven voor 1279, het jaar waarin frère Laurent dit werk in zijn Somme le Roi opnam) en het Speculum DominarumGa naar voetnoot7). Naast deze prozawerken bestaan verschillende groote dichtwerken, waarvan een der bekendste is de Manuel des PechiezGa naar voetnoot8). Dit werk, dat later (1303) door Robert Mannyng uit het Anglo- | |
[pagina 13]
| |
normandisch in het Engelsch vertaald werd onder den titel van Handlyng Synne, is, zooals Wilham de Wadington in de proloog mededeelt, met het oog op de biecht geschreven en voor de gewone leeken bestemd. Eerst zal hij het credo behandelen, vervolgens de 10 geboden, daarna de zeven hoofdzonden, de zeven sacramenten, de twee beweegredenen: vrees en liefde, die den mensch van de zonden moeten afhouden. Een afzonderlijk gedeelte met proloog handelt daarna nog over den oorsprong en de uitwerking van de biecht en over de manier, waarop men moet biechten. Verschillende hierin besproken onderwerpen, zooals credo, zeven sacramenten e.d., maken dezen ‘manuel des pechiez’ bijna tot een compilatiewerk, dat de grenzen van het biechtboek overschrijdt. De volgorde der eerste drie ‘hoofdstukken’: credo, decaloog, zeven hoofdzonden, is hetzelfde als die van de tractaten in b.v. de FloretusGa naar voetnoot1), Somme le roiGa naar voetnoot2) of in Gower's Mirour de l'Omme of Speculum MeditantisGa naar voetnoot3), zonder dat deze werken echter met elkaar in verband staan. Deze rangschikking volgde uit den aard der zaak, daar het credo bij het onderwijs, dat bij de biecht gegeven werd, de voornaamste gebedsformule was en de decaloog, zooals reeds gezegd is, in de 13e eeuw als handleiding bij het gewetensonderzoek de eerste plaats begon in te nemen, zonder dat daarbij de hoofdzonden achterwege gelaten werden. Na de uitlegging van het credo noemt de schrijver de vele overtredingen op, waardoor men tegen de 10 geboden zondigt, en hiermee geeft hij ons, ongewild, vele cultuur-historische inlichtingen over zichzelf en over zijn tijdgenooten. Het eerste gebod, dat ons ook in de meeste andere biechtboeken vele gegevens verschaft over toovenarij en bijgeloof, wordt o.a. overtreden, als men, bladerend in een psalmboek, de toekomst tracht te lezen in een met water gevulde kom of in het lemmet van een degen. Een overblijfsel van oud, heidensch geloof, waarschijnlijk een reminiscentie aan de Parcen, Nornen of aan de Schikgodinnen, is de voorstelling van de ‘drie zusters’, die het lot van het pasgeboren kind vaststellen: | |
[pagina 14]
| |
vs. 1280:
Cil qe creient en destiné,
qe treis sors, quant l'enfant est nee,
Venent pur deviser la vie l'enfant,
qe il sera, mal ou vaillant,
e sicum eoles unt devisé
l'enfant cherra en peché:
Ceo est encuntre la fey prové.
Bij het derde gebod veroordeelt Wilham de (kamp)spelen, die op Zondagen gegeven werden en waarvoor als prijzen schapen en sabels werden uitgeloofd. Bij de bespreking van het 6e gebod neemt de schrijver een vrij groote reserve in acht; hij veroordeelt de jaloerschheid en afgunst tusschen echtgenooten: vs. 2362:
quant femme mescreit sun seignur:
tant avera dunc paroles,
si anguissuses et si foles:
sun barun ne peot aler del hostel
qe ele ne quide qe il vet al bordel.
Interessante opmerkingen worden verder bij de andere geboden niet gemaakt. De behandeling der zeven hoofdzonden leidt gedeeltelijk tot herhalingen. Onder het begrip hoogmoed is, volgens den schrijver ook te noemen te veel opsmuk, vooral wat de haartooisels betreft. Onder de zonde van traagheid rangschikt Wilham het deelnemen aan toernooien. Hier wordt tevens, in een overigens vrij los verband, de passage aan vastgeknoopt, waarin de dramatische voorstellingen in straten en op kerkhoven gegeven, afgekeurd worden. vs. 4254:
Un autre folie apert
unt les fols clercs cuntrové,
qe miracles sunt apelé.
Lur faces unt la deguisé
par visers li forsené,
qe est defendu en Decree.
Wanneer in de kerk, de graflegging van Christus of de Verrijzenis wordt voorgesteld, is dit geoorloofd: Tant est plus grant lur peché,
fere poent representement
mes qe ceo seit chastement,
en office de seint eglise,
qant hom fet la Deu servise,
| |
[pagina 15]
| |
cum Jesu Christ le fiz Dee
en sepulcre esteit posé,
e la resurrectiun,
pur plus avec devociun.
Doch niet op straten en kerkhoven: Mes fere foles assemblez
en les rues des citez
ou en cymiters après mangers.
quant venent les fols volunters.
Deze spelen worden niet ter eere Gods gegeven; Tut dient qe il le funt pur bien;
crere ne les devez pur rien
qe fet seit pur le honur de Dee,
einz del deable, pur verite....
maar voor den duivel, vs. 4291:
Ki en lur jus se delitera,
chivals ou harneis les aprestera
vesture on autre ournement
Vooral priesters mogen niet hun medewerking geven: Plus grant d'assez est le pechez:
Si prestre ou clerc le ust presté....
.... car sacrilege est, pur verité.
Uit deze passage volgt, dat tijdens het leven van den schrijver, de kerkelijke dramatische vertooningen door leeken reeds buiten de kerk gegeven werden, en uit hun oorspronkelijk verband met de andere plechtigheden genomen waren. Overigens staat Wilham met zijn veroordeeling van dergelijke vertooningen niet alleen, al werden deze anderzijds ook geduld en aangemoedigdGa naar voetnoot1). | |
[pagina 16]
| |
Na de zeven hoofdzonden behandelt de schrijver in een afzonderlijk hfdst. de zonde van sacrilegium, en hierbij zegt hij, dat het de ‘klerken’ verboden is, hun vee op de kerkhoven te laten weiden, want het gras behoort aan de christenen, die er rusten. Bij deze gelegenheid wijst hij ook op het misbruik, om de leeken in de kerk te begraven. Op de ‘verhandeling’ over sacrilegium volgt het gedeelte over de sacramenten en de redenen, die ons van zonden moeten afhouden. Het geheel wordt besloten met lange gebeden tot Christus en de Maagd Maria. De Manuel des Pechiez kan zoowel voor Frankrijk als voor EngelandGa naar voetnoot1) als voorbeeld dienen van een zondenspiegel, die, voor het gewetensonderzoek bij de biecht geschreven, toch veel meer is dan alleen biechtboek, doordat de meest uiteenloopende levensuitingen en levensvormen, van middeleeuwsch standpunt uit, in verband gebracht worden met de biecht en doordat hiermee een tijdsbeeld gegeven wordt, zooals in groote didactische gedichten voorkomt. De schrijver heeft misschien zelf reeds voorzien, dat zijn werk niet op een lijn te stellen was met die biechttractaten, die voor direct practisch gebruik als handleiding bij het gewetensonderzoek geraadpleegd werden en in algemeene bewoordingen gesteld waren. Hij heeft n.l. een aantal verhalen en exempelen ingevoegd, om zijn werk meer ‘delitus’ te maken, om te lezen en om de zonden meer te doen haten. Als handboek bij het gewetensonderzoek bedoeld, vormt de Manuel des Pechiez, door de schildering van de zondengevallen in groot verband, door de invoeging van een aantal exempelen en de beschrijving van maatschappelijke en andere verschijnselen in verband met de zondengevallen, een overgang tusschen het biechttractaat of biechtboek, dat meer theoretisch en in abstracto alles, wat met de biecht samenhing, behandelt en den biecht- of zondenspiegel, die bijna op een lijn te stellen is met een bepaalde soort catechetische leergedichten, in de beschrijving van het middeleeuwsche leven. De biechtspiegel is een typische uiting van een tijd, welke vooral door doods- en zondengevoelGa naar voetnoot2) beheerscht | |
[pagina 17]
| |
wordt. Doordat hij wijder van gezichtsveld is dan het eigenlijke biechtboek door het opnemen van een grooter deel van het middeleeuwsche leven binnen het geraamte van het biechtboek, wordt in den zondenspiegel het verband met de biecht daardoor tevens losser. Een stap verder nog, en de tien geboden of 7 hoofdzonden zullen als schema of middel gebruikt worden door den moralist of didacticus, om zijn tijdgenooten te onderwijzen en hun een spiegel voor te houden, zooals de geest van dien tijd dat wilde én behoefde. In het volgende zal er nog gelegenheid zijn om hier nader op terug te komen. | |
§ 6. De Compilatiewerken.Tegenover de werken, die uitsluitend met het oog op de biecht geschreven zijn, staan, behoudens de gemaakte beperkingen, de compilatiewerken, die slechts als onderdeel tractaten over den decaloog en de hoofdzonden bevatten. In deze catechetische encyclopaedieën worden de verschillende leervakken van den godsdienst gedeeltelijk volgens hun hiërarchieke waarde gerangschikt. Soms ook wordt aan de hand van wereldgeschiedenis, volgens middeleeuwsche methode identiek met godsdienstgeschiedenis, de christelijke leer onderwezen en worden in dit verband meestal ook de zondengroepeeringen besproken en als leidraad genomen bij de behandeling der biecht. In de 13e eeuw zijn in Frankrijk tal van dergelijke catechetische werken geschreven, waarvan wel de Somme le RoiGa naar voetnoot1) de meest bekende is. Tegenover verschillende voor de hofkringen samengestelde miroirs, zooals b.v. de reeds vermelde ‘Miroir des Dames’, staat b.v., zooals de naam aanduidt, de ‘Doctrinal’ bestemd voor de ‘simples gens’Ga naar voetnoot2). Naast de prozaliteratuur staan ver- | |
[pagina 18]
| |
schillende groote rijmwerken, die soms in dialoogvorm geschreven zijn en onder de meest verschillende namen kunnen voorkomen, zooals de ‘Bible des laies gens’, waarin o.a. over de hoofdzonden, de hel en den hemel gehandeld wordt, zooals de Trésor of Roman de Trinité e.d. Als voorbeeld wordt hier ‘La lumiere as Lais’ genomen. In ‘La lumiere as Lais’Ga naar voetnoot1), een catechetisch leerdicht van 15,000 verzen uit de 13e eeuw (een der hss. is gedateerd 1267), een soort theologische encyclopaedie in den vorm van een dialoog tusschen een meester en een leerling, wordt de stof, die deels aan den LucidariusGa naar voetnoot2) ontleend is, verdeeld in 6 boeken: I. Over God, II. Over de Schepselen, III. Over de Zonden, IV. De Vleeschwording, V. De Sacramenten, VI. De Hel en het Paradijs, en deze boeken worden weer onderverdeeld in distinctiones en capittels. Na de beantwoording van de vraag over den oorsprong der zonde, welke oorsprong Lucifer is en na o.a. de gewone onderscheiding in dood- en dagelijksche zonden, volgen de 7 hoofdzonden met een verdeeling in ‘dochteren’. Zoo wordt toorn verdeeld in ‘deamoiselle Tensaunt’ of ‘deamoisele Desdeignaunt’, ‘cuer emflée’ en ‘haut criée’ enz. Luxuria heeft vrij veel dochteren, zooals ‘Pigace’ (de naam van een soort puntschoeisel), Deleoilapelle (= appelle de l'oeil). Dergelijke typeerende namen voor de onderverdeeling der hoofdzonden, die wellicht een blijk zijn van de middeleeuwsche neiging tot concretiseering, worden b.v. in de mnl. biechtliteratuur over het algemeen niet aangetroffen. De vraag ‘quele manere du pecehé est de aver une femme just sy’ wordt door den meester beantwoord met: ‘dagelijksche zonde in, doodzonde buiten het huwelijk.’ Verdere hoofdstukken handelen over de zonden tegen den H. Geest, over de gierigheid, die erger is dan de verkwisting en waarvan de bedrijver minder geneigd is, om berouw te hebben dan de onkuische. Tegenover de gierigheid staat de verkwisting en de rijke verkwisters benadeelen de armen; deze hebben recht op de goederen der rijken: ‘as biens des riches les povres ount dreit’. De duivel heeft met de heb- | |
[pagina 19]
| |
zuchtigen een contract gesloten, waarbij zij hem hun ziel hebben verpand: III, III, 4.
‘Sachent tous ceux qi od (met) moi sount
et ceux qui od moi avenir serrount
qi jeo, le prince des coveitoures ....
as riches ai donnée et graunté ....
qu'il purrount tut a lur devise ....
par emprompte et par taliage (belastingen)
par privilege et par outrage....
.... destruier la commune gent.’
Boek V, V (1-12) handelt over het Sacrament der biecht en heeft dus als zoodanig direct betrekking op onze stof. Vooreerst worden de 10 voorwaarden opgenoemd, die noodig zijn om een goede biecht te hebben. Het aantal dezer voorwaarden is zeer verschillend; zoo wordt in de Tafel van der Kerstenre GheloveGa naar voetnoot1) een vijftiental opgegeven, terwijl er in het Cancellierboeck drieGa naar voetnoot2) worden opgenoemd. De biechtvader moet rekening houden met staat en stand van den biechteling. Terwijl, over het algemeen, de 7 hoofdzonden als leidraad genomen kunnen worden, moet de kloosterling ook biechten de overtredingen tegen de kloosterregels. De biechtvader vrage anders aan een arme, dan aan een rijke: Les pecchez a la povere gent:....
Detraccioun, errour et envie
e assiduele janglerie,
larcine et groundillement;
e blament peut estre a Dieu sovent.
De omstandigheden e.d., waaronder de (dood)zonden bedreven zijn, moeten worden opgenoemd; deze worden elders in het memoriaalvers samengevat: quis, quid, ubi, cum quo, quotiens, cur, quomodo, quando. In de volgende hfdst. (wij zouden het §§ kunnen noemen) worden enkele straffen behandeld, die de biechtvader voor bepaalde zonden kan opleggen, waarbij de straffen voor een zelfde misdrijf voor de geestelijken zwaarder zijn; vooral vasten op water en brood, behalve op feestdagen, en in bepaalde | |
[pagina 20]
| |
omstandigheden, zooals bij zwakke gezondheid, te vervangen door gebed en aalmoezen, wordt als boetemiddel aangegeven. Na de beantwoording van de vraag, of de zondaar, die zonder te biechten sterft, nog voordeel zal hebben van zijn goede werken, wordt overgegaan tot een ander der zeven Sacramenten.
Een voorbeeld uit de Engelsche literatuur, waarin de stof van een biechtboek of zondenspiegel deel uitmaakt van een grooter geheel, doch niet zooals in ‘La lumiere as Lais’ verdeeld over verschillende hfdst., i.c. III en V, doch achtereenvolgens behandeld, vinden we in den Cursor MundiGa naar voetnoot1). Alvorens over dit groote, ruim 29,000 verzen tellende rijmwerk uit te weiden, vermelden wij hier eerst nog enkele andere werken, die, in de 14e eeuw in Engeland geschreven, op de zonde en het boetesacrament betrekking hebben. De Somme le Roi van frère Laurent werd door Dan Michel in het Kentsch vertaald onder den naam van ‘Ayenbite of Inwyt’Ga naar voetnoot2) en als zoodanig werden de 10 geboden, 7 hoofdzonden en de biecht uitvoerig behandeld. De zonden worden hier vergeleken met de 7 hoofden van het Beest uit de Apocalyps. John Gower schreef in het Anglonormandisch zijn Mirour de l'homme of Speculum MeditantisGa naar voetnoot3), een werk, dat niet alleen geschreven werd om didactisch te zijn, maar ook een literair doel beoogde. Mirour de l'homme ‘is intended to cover the whole field of man's religious and moral nature, to set forth the purposes of Providence in dealing with him, to describe the various degrees of society and the faults specially chargeable to each class of men and, finally, to explain the method which should be followed by man in order tot reconcile himself to the God whom he has offended by his sin’Ga naar voetnoot4). De neiging om te symboliseeren blijkt uit de wijze, waarop de zonden worden voorgesteld: de zonde, dochter van den Duivel, huwt met den Dood; uit dit huwelijk worden 7 dochters, de | |
[pagina 21]
| |
7 hoofdzonden, geboren, die dan aan de wereld uitgehuwelijkt worden. In de ‘Pricke of Conscience’Ga naar voetnoot1) van Richard Rolle, een gedicht van ruim 9600 verzen, wordt bij de bespreking der zonden de nadruk gelegd op de liefde tusschen de menschen onderling, op rechtvaardigheid en op het misbruik, dat de rijken maken van hun bezittingen. Hierdoor werd de democratie van Wyclif's tijd voor een gedeelte bevorderd of voorbereid. Zooals de naam aanduidt, verhaalt de Cursor Mundi de geschiedenis der wereld van den dag der schepping tot het laatste oordeel in zeven tijdperken: vs. 268: Coursur of the werld men au it call.
For all mast it over-rines all. (hs. Göttingen).
Het gedicht volgt voor een groot gedeelte het Bijbelsch geschiedverhaal, doch heeft op verschillende plaatsen belangrijke uitbreidingen, die het uit andere bronnen, zooals o.a. uit de Historia Scholastica van Petrus Comestor geput heeft. In het 7e tijdperk valt de Oordeelsdag, de komst van den antichrist en komen de vijftien teekenen, die zijn komst vooraf gaan. Na verschillende bijvoegingen, zooals een verklaring van het Credo, van den pater noster, na een gebed tot den H. Geest en een lofzang op de vijf vreugden van Maria (welke alleen in het hs. van Göttingen voorkomt), volgt: ‘the boke of penance’ (Part V, p. 1470), dat zoowel voor leeken als voor biechtvaders geschreven werd; dit lag trouwens in den aard van het geheele werk en blijkt ook uit de woorden, waarmee de schrijver zich tot de vrouwelijke biechtelingen richt, die hij, zooals de meeste andere moralisten, de les leest over hun opsmuk: vs. 28010: Cotton hs.
And yee levedis, wit your quite hals,
and sai to yond maidens als
yee wene may traist that es untreu
and studis hu your hare to heu,
hu to dub and hu to paynt,
and hu to mak yow semle and quaint,
biletts for-broiden and colers wide,
for to sceu wit your quite hide,
wit curchefs crisp and bendes bright,
your scappes schins to mans sight.
Na een proloog waarin de noodzakelijkheid der biecht wordt bepleit, want: | |
[pagina 22]
| |
vs. 25708:
penaunce is the tother borde
that fletande fletis man over forde,
worden de drie deelen der biecht: het berouw, de zondenbelijdenis en de voldoening afzonderlijk behandeld. De eigenlijke biecht of de zondenbelijdenis wordt het meest uitgebreid behandeld en behalve de gewone indeeling in zeven hoofdzonden, worden 15 voorwaarden opgenoemd, die voor een ware biecht noodzakelijk zijn; verder de plichten van den biechtvader en de wijze, waarop ieder der 7 hoofdzonden beleden moet worden. Ook hier vinden we vaak een louter casuïstische opsomming der zonden. Men moet, als men zich aan hoogmoed heeft schuldig gemaakt, ‘that prince es of all other sin’,
aldus zijn biecht beginnen: vs. 28076: Cotton hs.
‘Til our laverd crist and the,
mi gastli fader, yeild i me,
plighti for my sin o pride
in pointes that i sal un-hyde.
In vayn glory have i libyng,
for fayr-hede, force and clethyng,
for redytung or costykyn,
for likyng gode of werldes wyn,
and for my scrud that i was in,
gaf i man sample for to syn.
Doordat de schrijver eerst de zeven hoofdzonden behandelt en vervolgens van elk afzonderlijk zegt, hoe ze in de biecht beleden moeten worden, valt hij onvermijdelijk in herhaling. Na de uitvoerige beschrijving van de hoofdzonden en de manier, waarop ze gebiecht moeten worden, volgt ‘satisfaccion’ vs. 28618:
For it mai be na penance right
bot man him pain to bete his plight,
that satisfaccion es cald,
Deze omvat: ‘almus, fastung and orison’; het geven van aalmoezen: vs. 28850: Cotton Galba hs.
.... lenkithes man in life to lende,
and fendes his sawl fro the fende.
It es to the sawl als a wall
grunded ful fast and will noght fall.
| |
[pagina 23]
| |
It cumes unto the gates of hevyn,
criand on crist with loud stevyn,
that the gifer may helpid be.
Iedere rijke moet aan de armen aalmoezen geven. Dit kan op 9 verschillende wijzen geschieden. Bovendien kan men zich kastijden: vs. 28974: Cotton hs.
Chastiyng o flexs foure fald to tak, namelijk:
in prayer, fasting, wand and wak.
Terwijl men op drieërlei wijze vasten kan: vs. 29027:
the first to mete and drink for-bere,
o this werld the tother it es,
baret to bere for-bere the bliss
(Cotton Galba hs.: blithly to bere bale and leve blis)
the thrid es better than the twa
wit gastli fast all giltes for-ga.
Na het 3e gedeelte over satisfactio volgen nog enkele bijvoegsels, o.a. over de zes gevallen, waarin alleen de Paus vergiffenis kan schenken n.l. hem, that for brinyng es cursed and kide ....
the tother es that on clerkes lais hand ....
the thride that brekes kirkes grith,
and es denunced cursd thar-wit.... enz.
Verder die gevallen, die aan den bisschop zijn voorbehouden en aan de priesters; ten slotte wordt nog gesproken over den omgang met lieden, die in den ban zijn, welke in verschillende gevallen verboden is, en in 11 gevallen is toegestaan; hieronder ressorteert: .... if the fader in cursyng ly,
the sun may dwell in cumpany
and serve his fader als falles tharto
and right so may his doghter do.
De schrijver besluit zijn uitgebreid dichtwerk met de korte bede tot God, die ‘.... for us died on gude friday’, dat Hij ons moge opnemen in den Hemel: ‘thurgh prayers of his moder; Amen.’ | |
§ 7. De Nederlanden.Het zijn vooral de 10 geboden, welke, in de latere biechtboeken en zondenspiegels als handleiding dienend bij het gewetens- | |
[pagina 24]
| |
onderzoek, het eerst in berijmingen bij onze oudere schrijvers voorkomen. Maerlant gaf in zijn RijmbijbelGa naar voetnoot1), overigens geheel passend in het kader van zijn verhaal, een berijming van den decaloog in een zestigtal verzen, zonder deze nader te verklaren of verschillende zondengevallen op te noemen. Jan Boendale toonde zich ook in dat opzicht een leerling van Maerlant, doordat hij in zijn Jan's TeeseyeGa naar voetnoot2) aan de 10 geboden een vluchtige beurt gaf. Over de hoofdzonden wordt gesproken in den Speghel der Wysheit of Leeringhe der Zalichede van Jan PraetGa naar voetnoot3) (midden der 14e eeuw) in een gesprek tusschen den dichter en vrouwe Sapientia, nadat deze zonden eerst in het kort opgesomd zijn: vs. 429 vlg.:
Hoverde, ghierichede ende nyt,
gulsichede, luxurie dit zijn zeebaren;
gramscap, vrecheit ende stryt
doen menich scip verloren varen.
Wel es de mensche ghelyc den scepe,
die hier langhe staet te zine,
want menighe grote zware drepe
ghevoelt hi van der weerelt pine.
Even wisselend als zijn strophenbouw is de wijze, waarop de dichter zich telkens aan een der hoofdzonden schuldig bekent. vs. 1737:
Omoedichede es mi ontfloen
hoverde hout mi in haer bandoen,
dat mach men zien an minen staet,
verwaenlichede, diere mi toe spoen
[ende die mi leerde al haer ghedoen]
die doet mi toghen fier ghelaet
Ooc heeft mi ghierichede bezeten....
vs. 1755:
Ic ben ooc sulc in wille niet miden
te deerne gherne tallen tiden
den gonen die ic hebbe leet....
Ic waent bi rade comt van nide
die talre felheden es ghereet
vs. 1767:
Vrecheit es wel mine vriendinne.
| |
[pagina 25]
| |
Maar hoovaardigheid is de wortel van alle kwaad: vs. 1855:
Hoverde es boom van zulken aerde
die quade vruchten draeght altoos;
haer wortelen strecken duer die aerde
tote in de helle grondeloos.
In drie strophen worden achtereenvolgens al ‘de vruchten, die deze telghen draghen, die alle uut der hoverde comen’ (vs. 1920 vlg.), opgesomd, zonder dat de dichter er verder over uitweidt. Superbia steekt herhaaldelijk de loftrompet in beeldrijke en dichterlijke verzen: vs. 3350:
So scone I. dier
Sach noyt man hier
als Beyaerdinne
daer ic up ride:
vergout ghesmide!
vs. 3502:
Ic can wel wien
met luxurien
mannen ende wive;
die mine manieren
niet willen hantieren,
dat zijn keitive.
Vette morseelen
can ic wel deelen,
als dat ghesciet
dat ghelden moet.
Na een twistgesprek tusschen nederigheid en hoogmoed gaat de dichter plotseling weer verder met de glosseering van de letters van Maria's naam (vs. 3926). In tegenstelling met de Speghel der Wysheit is het ruim 600 verzen tellende gedicht van Willem van HildegaersberchGa naar voetnoot1) zonder eenige verheffing of innigheid geschreven. Het geeft in algemeene bewoordingen een verklaring en gedeeltelijke motiveering van de 10 geboden, zonder verder in casuïstiek te treden. Uitvoeriger is het allegorische gedicht van Die X Plaghen ende die X ghebodeGa naar voetnoot2), waarbij telkens een plaag vergeleken wordt met een zonde of met de menschen, die deze zonde bedrijven. | |
[pagina 26]
| |
vs. 350:
Ghi quade menschen ghy syt verdoemt
ende ghi syt den vorschen ghelike
die daer ligghen in den slike
vs. 477:
Die mugghe die daer al omme waren
ende lettel haren arbeit sparen
die mach men wel bedieden
bi den dommen lieden
die al die weke werken even styf.
Naast de genoemde gedichten en de talrijke andere groote en kleine berijmingenGa naar voetnoot1) hebben de 10 geboden als onderwerp gediend voor vele prozaverhandelingenGa naar voetnoot2) en preekenGa naar voetnoot3). Ook andere zondengroepeeringen, zooals vooral de 7 hoofdzonden, verder de zonden der vijf zinnen, de zonden tegen de 7 werken van barmhartigheid, de zonden tegen den H. Geest e.d. werden daarbij opgenomen en behandeld. Naarmate we dichter bij de 15e eeuw komen en ook deze haar einde nadert, worden de tractaten en evenzeer de biechtboeken talrijker. Terwijl in vele hss. tractaten zonder titel voorkomen, komen deze biechtboeken in andere onder de meest verschillende benamingen voor, zooals Spiegel der BiechtGa naar voetnoot4), Boec dat in drien ghedeelt isGa naar voetnoot5) (een vertaling van Gerson's Opus tripartitum; gedrukt onder den naam Boec vander Biechten) of het Cancellierboeck, waarvan de inhoud als biechtboek onder hfdst. IV nader zal worden besproken.
Voortgekomen uit de biechtboeken, zijn de zonden- of biechtspiegels, werken met moraliseerende strekking, die, in zekeren zin als voorbereiding voor de biecht geschreven, toch in hun meest typische vertegenwoordigers niet zoozeer als leidraad bij het gewetensonderzoek moeten beschouwd worden, doch veeleer een meer algemeene bestemming hebben. Ontstaan in een tijd, die voor alles didactiek wilde geven, is het zondenschema hier vaak slechts middel om de maatschappij een spiegel voor te | |
[pagina 27]
| |
houden, waardoor zij tot christelijk leven moet opgewekt worden. De beoordeeling van de gebreken der toenmalige maatschappij moest noodzakelijkerwijze geschieden aan de hand van die zondengroepeeringen, die het toen alles absorbeerende Christendom de menschen steeds maar voorhield. Mede door de tendentie het leven in betrekking tot het Jenseits te zien, kwam men er vanzelf toe er op te wijzen, dat de verbetering van den mensch in het algemeen slechts haar bevestiging en bekrachtiging vond in een verzoening met God, die alleen in en door een goede biecht verkregen kon worden. De vaak uitgebreide zedenbeschrijvingen van verschillende zondenspiegels, die in de plaats van de achter elkaar volgende zondenopsommingen van sommige biechtboeken gekomen zijn, bedoelen niet altijd en in de eerste plaats voorbereiding tot de biecht te zijn; veeleer is hun strekking ruimer en reikt hun bedoeling verder. De mensch dacht in die tijden in de beelden en vormen, die hem bij voortduring nadrukkelijk werden voorgehouden. Daarom gaven vele moralisten, in den vorm van een zondenspiegel een beoordeeling van de middeleeuwsche maatschappij volgens de zondengroepeeringen van den decaloog of de 7 hoofdzonden, welke tevens ook in de biecht als normen bij het gewetensonderzoek gebruikt werden. Een stap verder ging de schrijver van der Sielen TroestGa naar voetnoot1) die den decaloog als schema of middel gebruikte, om den lezer een aantal stichtelijke verhalen en exempelen voor te houden. Gower schreef in zijn Confessio AmantisGa naar voetnoot2) binnen het kader van de 7 hoofdzondengroepeering een aantal verhalen over de liefde, ongeveer in het genre van de Decamerone. Hierbij was de indeeling en onderverdeeling van de hoofdzonden hetzelfde als in zijn Mirour de l'homme. Verre van louter didactisch te willen zijn, zooals hij zegt, I wolde go the middel wey
and write a boke betwene the twey
somwhat of lust, somwhat of lore.
zal hij handelen over de liefde, -.... of whiche I mene
| |
[pagina 28]
| |
to trete, as after shall be sene,
in whiche there can no man him reule
for loves lawe is out of reule.
Jan de Weert deelt zijn Nieuwe Doctrinael of Spieghel van Sonden in in drie deelenGa naar voetnoot1). Al moge hij, wat de indeeling der hoofdzonden in graden betreft, overeenstemmen met de vele kerkelijke schrijvers van zuiver theoretische werken over de zonden, zijn verhalen en beschrijvingen van de maatschappij van zijn tijd zijn van anderen dan zuiver theoretischen aard. Het 2e gedeelte, dat handelt over de 10 geboden, heeft in zekere mate groote overeenkomst met het 1e deel. Eerst in het 3e gedeelte spreekt hij over de biecht, en dit deel is veeleer als afsluiting van het geheele werk te beschouwen, dan als centraal punt of als louter einddoelGa naar voetnoot2). Zooals hij trouwens ook in den proloog zegt, heeft hij zich voorgenomen: vs. 24: Te scriven des menschen leven
waer hi in te mesdone pliet,
na dat men alle dage siet,
daer hi die sonden menteneert.
Soe hebbe ic gheordineert
te bescriven int generael
desen niwen doctrinael,
daer in dat elc mach wesen vroet
in wat manieren dat hi mesdoet.
Van de in meer dan een opzicht bij Jan de Weert's Nieuwe Doctrinael achterstaande Spiegel der Sonden, die door J. Verdam is uitgegeven, bestaat een 15e eeuwsche prozabewerking, waarvan de inleiding, die in het 14e eeuwsch gedicht zelf ontbreekt, aldus luidtGa naar voetnoot3): ‘Als lude besmet syn in hoeren ansichte, soe gaen si hoer besien in haren spiegel ende die toent hem dan waer si besmet syn: wolde alsoe die sunder hem gaen spiegelen in dit boeck ende een besueck in sinen gronde doen, hy sal vynden in corten tijt off hi sunden heeft in synre consciencien....’ Over de biecht wordt in genoemd werk slechts onder het begrip | |
[pagina 29]
| |
of de hoofdzonde van traagheid gesproken in verband met traagheid bij het biechtenGa naar voetnoot1). Mede nog in aanmerking genomen dat de schrijver van dezen zondenspiegel een geestelijke was, is dit werk toch veeleer als handboek van practische moraal te beschouwen dan als biechtspiegel of handleiding bij het gewetensonderzoek. Men zal dus wellicht beter kunnen spreken van zondenspiegels dan van biechtspiegels, om het begrip wat ruimer te maken en veler bedoeling juister te kunnen begrijpen.
Verhandelingen over de zonden en over de biecht komen, zooals reeds gezegd is, ook als onderdeel van groote, encyclopaedische werken voor. Voor Frankrijk en Engeland werden als voorbeelden resp. de Lumiere as Lais en de Cursor Mundi nader besproken. Ten onzent is een der meest bekende compilatiewerken de Coninx Summe, een vertaling van Le Somme le roi en een verzameling van tractaten over 1o. de 10 geboden, 2o. De Twaalf Artikelen, 3o. de 7 hoofdzonden, 4o. Ars moriendi, 5o. het Pater Noster en 6o. de 7 gaven van den H. Geest. Naar aanleiding van de tractaten 1 en 3 wordt uitvoerig over de biecht gehandeld. Doch, zooals terecht is opgemerktGa naar voetnoot2), is de Coninx Summe geen biechtboek; haar stof is veel algemeener en veeleer is het een handboek der catechese. Uitvoeriger nog dan genoemd werk is de in 1404 voltooide Tafel van der Kerstenre gheloven van Dirc van Delft, die de geheele theologie bevat, de leer der verlossing. Het p‘behandelt de leerstof in haar wijdsten omvang’Ga naar voetnoot3). Na de bespreking in het Winterstuc van o.a. de cardinale deugden, de 7 gaven van den H. Geest komen de 7 hoofdzonden en de 7 zonden tegen den H. Geest aan de beurt; het hfdst. over het land van Kanaän vormt den overgang tot den decaloog en de 5 heidensche geboden. In het Somerstuc bespreekt Dirc van Delft o.a. de Sacramenten. De indeeling van de 10 geboden is wetenschappelijk en wordt nader gemotiveerd: ‘In die eerste tafel syn drie gheboden die gode roeren. Dat eerste gaet der menschen vader aen, want het roert | |
[pagina 30]
| |
die ewighe godheit, als hi seit p“ghelove ende aenbede enen god.” Dat ander ghebot gaet aen den mensche gods soon, want het roert die enigh waerheit, als hi seit: en sweer niet idelic bi hem. Dat derde gaet aen den heilighen gheest, want het roert die gheestelike tucht als hi seit: viert die heilighe daghe....’ enz.Ga naar voetnoot1) Zijn werk, waarvan de taal goed gebouwd en vaak rhythmisch is, bevat een groot aantal cultuur-historische gegevens, die voor een groot deel nog bewerkt moeten wordenGa naar voetnoot2). Ook de indeeling der hoofdzonden in hfdst. 25 van het Winterstuc wordt logisch verklaard, waarbij de rede den weg wijst: ‘Hoe dat die een sonde recht als een twych uten anderen wasset, toent ons rede, die wi eerst aen die wortel willen soeken.’ Dirc van Delft's Tafel van der Kerstenre Ghelove staat noch wat inhoud, noch wat taal betreft bij andere compilatiewerken van buitenlandsche literaturen ten achter. Niettegenstaande de omvangrijkheid der stof wordt door een juiste indeeling een logische overzichtelijkheid bereikt, die nog verhoogd wordt door een zuiverheid van taal met vloeiend zinsrhythme en welluidend prozarijm. In dit werk bezitten wij een goed voorbeeld van een middeleeuwsch compilatiewerk, dat over zonden en biecht handelt, zooals we in Jan de Weert's Zondenspiegel een typisch staal hebben van een genre, dat zeker, en niet het minst in stijlopzicht, met b.v. een Manuel des Pechiez vergeleken kan worden. | |
Besluit.In de eerste eeuwen van het Christendom zijn het bijna uitsluitend de boeteboeken, waarvan de inhoud alleen bestond uit strafbepalingen voor bepaalde, zware zonden, die als handleidingen door de kerk gebruikt werden. De zondengroepeeringen zijn hierin nog niet nauwkeurig omschreven, doch loopen door elkaar. Eerst na een langzame ontwikkeling zullen bij voorkeur de 7 hoofdzonden als zondengroepeering gebruikt worden. Reeds in de 11e eeuw waren de boeteboeken wat het vastleggen der straffen betreft evenzeer verstard, als de latere biechtboeken | |
[pagina 31]
| |
dit zouden worden (van de 14e eeuw af) voor de preciseering der casus conscientiae. Er is een merkwaardig parallelisme tusschen de ontwikkeling en het verdwijnen der boeteboeken en der biechtboeken. Beide gingen grootendeels ten onder aan eenzelfde verstarring en preciseering. Naarmate de leekenmaatschappij zich meer ontwikkelde en het biechtinstituut aan invloed won, voelde men meer de behoefte aan handleidingen voor het gewetensonderzoek. Zooals de Duitsche biechtspiegels aantoonen, waren deze z.g. handleidingen bijna louter zondenopsommingen, zonder een vast omschreven groepeering (tot de 13e eeuw). Toen de decaloog vooral als norm in gebruik kwam, behield men daarnaast toch nog de indeeling van de hoofdzonden. In Duitschland schijnen overigens de 10 geboden betrekkelijk laat ingang te hebben gevonden. Als literair genre zijn hier voorloopig alleen de Sündenklagen bekend. Ten onzent treffen we het eerst berijmingen van de 10 geboden aan. In de 13e eeuw bezit Frankrijk reeds een aantal Miroirs, die deels voor bepaalde standen, deels voor alle lagen der maatschappij geschreven zijn. De geest van dien tijd bracht mee, dat alle levensuitingen en alle levensvormen aan bepaalde normen getoetst werden. Het maken van onderverdeelingen der zonden in graden, dochteren en species en het naast elkaar stellen van verschillende hoofdverdeelingen vloeide gedeeltelijk voort uit een neiging naar steeds verder doorgezette casuïstiek; gedeeltelijk waren deze onderverdeelingen noodig, om daaronder alles te kunnen classificeeren. Men voelde zich evenzeer gedrongen een oordeel uit te spreken over de verschillende vormen van bijgeloof als over het geven van dramatische voorstellingen in en buiten de kerk, of over de verschillende wijzen, waarop men het renteverbod trachtte te ontduiken; en evenzeer werd b.v. iedere uiting van gulzigheid gesignaleerd, ook die, welke men tegenwoordig onder een ander begrip zou laten vallen. Daarom rangschikt Jan de Weert onder den 2en graad van gulzigheid, n.l. onder prodigalitas, het geval: vs. 1352: .... als ic den nap volre scinken,
daer ic selve uut sal drinken,
dan tscheens bi wien ic ben gheseten.
De stroom van biechtboeken en zondenspiegels zwol in de 14e en 15e eeuw hoe langer hoe meer aan, tot een p‘intransfretabile pelagus’, volgens de woorden van Savonarola. De tien geboden | |
[pagina 32]
| |
en zeven hoofdzonden werden de uitsluitende normen, volgens welke het leven geoordeeld werd, en die handleiding waren in de biecht en wet in de maatschappij. Dat Chaucer zijn Canterbury Tales besloot met een stichtelijk tractaat, dat buiten het kader der andere verhalen vielGa naar voetnoot1) vs. 49 Prol. Pers. T.: ‘to shewe yow the wey, in this viage,
of thilke parfit, glorious pilgrimage
that highte Jerusalem celestial,’
vloeit voort uit den geest van dien tijd, al zal men zijn woorden ‘I revoke in my retracciouns’ meer als formule moeten uitleggen. Doch dat de Persones Tale juist een verhandeling over de 7 hoofdzonden moest zijn, is typeerend voor de belangrijke plaats, die deze in het middeleeuwsche geestesleven innamen. Ten slotte, terwijl de 10 geboden en 7 hoofdzonden in vele zondenspiegels als kader dienden, waarbinnen de zeden van dien tijd beschreven en geoordeeld werden, en - zonder direct verband te houden met de biecht - een middel waren om de zonden te bestrijdenGa naar voetnoot2), gebruikten John Gower en de schrijver van der Sielen Troest ze als middel, om een aantal verhalen te schrijven, die er gedeeltelijk niet veel mee hadden uit te staan. Al mogen onder de verschillende soorten van werken, die op de zonden en de biecht betrekking hebben, geen groote kunstwerken te vinden zijnGa naar voetnoot3), al heeft ons ook geen Dante het cultuurbeeld van vroeger tijden in den vorm van een biechtspiegel geschonken, toch zijn deze biechtboeken en zondenspiegels belangrijk, niet het minst omdat zij op hun beurt ons een spiegel zijn van het geestesleven van vroeger tijden. |
|