‘Valsche schelmen!’ riep Bul, uiterst boos, tegen de onzichtbare vijanden, ‘gooien durven ze, maar vechten niet.’
‘Zeker weer werk van Slier,’ mompelde Stokkie, ‘dien jongen moesten we eens te pakken kunnen krijgen.’
Ze gingen naar de Ringvaart terug, waar Win; zijn zakdoek in het niet bepaald reine water doopte, er het wondje even mee bette en de wang afwiesch. Toen bonden ze Prop's zakdoek er om, en gingen in het gras van den onderwal zitten.
Er werd over den strijd gesproken, dat begrijp je; Wim, ofschoon op één na de jongste, voerde het hoogste woord.
Stokkie, die bleek zag, wou liefst naar huis; Hein, de gewonde, ging al spoedig op stap, maar de andere drie waren nog tot hun pet vol krijgsvuur.
Ze moesten dien Slier in handen hebben! Gevangen nemen moeten ze hem en dan meevoeren, net als de Edelen Floris V. ‘Dat waren ook zulke valschaards,’ zei Wim, die juist van den dapperen graaf had geleerd, en in zijn vuur er geen erg in had, dat de zaken hier juist andersom stonden!
Dat meevoeren was echter gemakkelijker gezegd dan gedaan, want vooreerst was van Slier noch van een der anderen iets meer te bespeuren en dan zou de noodige tegenstand geboden worden!
Evenwel, na wat praten en overleggen bedacht Stokkie, die weer op zijn verhaal was gekomen, een plannetje, dat allen verbazend toelachte. Ze vonden het zoo fijn, dat aan de uitvoering dadelijk werd begonnen.
Wim tippelde daartoe op z'n eentje de ‘laan’ weer in, gewapend met touw en stok; na een poosje scherp rondgezien te hebben, kreeg hij zijn touw en maakte er een lus in.
Daarna vervolgde hij zijn weg; er was geen vijand te zien. Onze vriend werd bang, dat de jongens naar huis waren ge-