Voor jong Nederland. Deel 1(ca. 1925)–Caspert van Son, A. van Son– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] De Brief aan St. Nicolaas. Kleine Frits, een arme jongen, Schreef een brief aan Sint-Niklaas, Deed hem in een envelopje En toen ging die leuke baas Met zijn briefje naar de bus toe Op het hoekje van de straat; ‘Geef maar hier!’ zei een mijnheer toen, ‘'k Zal je helpen, kleine maat!’ Frits liep op een drafje henen; Maar wat had die heer gedaan, Toen hij op het krabbelbriefje ‘Aan Sint-Nicolaas’ zag staan? Hij naam Fritsjes briefje mede, Las het samen met zijn vrouw, En zoo kwamen zij er achter, Wat ons Fritsje hebben wou. In een grooten speelgoedwinkel Werd voor Fritsje juist gekocht, Wat hij in zijn kinderbriefje Aan Sint-Niklaas had verzocht: Een paar mooie prentenboeken Met wat kleurkrijt en een lei, Ook een grooten zak met knikkers, En een vliegmachien er bij. [pagina 9] [p. 9] [pagina 10] [p. 10] Netjes in een doos gewikkeld Werd het pak den and'ren dag Aan den kleinen Frits gezonden, Toen hij reeds te slapen lag; Moeder stond wel vreemd te kijken, Doch ze nam het pak maar aan, Daar ze er met groote letters ‘Lieve Fritsje’ op zag staan. 's Morgens werd de dreumes wakker; Moeder riep: ‘Kom, kleine guit! Kijk eens wat de Sint gebracht heeft!’ Fritsje keek zijn oogen uit; ‘Zie je wel!’ zei Frits tot moeder, ‘Dat de Sint mijn briefje las’; ‘Zeker, ventje! Maar hij wist ook, Dat j'een lieve jongen was.’ Vorige Volgende