nen schelen als hij voorlopig bij me wil blijven tegen minder geld.... Wie weet wat ik anders voor iemand in huis krijg!’
Heidi had de heer Tims, die de kamer aan het andere eind van de gang gehuurd had, wel eens terloops gezien en een paar woorden met hem gewisseld. Ze vond hem vriendelijk, een beetje stug misschien, maar precies zoals zij zich de Hollander-in-het-algemeen had voorgesteld.
Er rijpte een plannetje bij haar, maar ze zei nog niets. Ze wilde eerst wat meer zekerheid hebben.
Ze spraken nog even door over meneer Tims en de kansen die hij had op een nieuwe baan.
Toen mevrouw Jacobs weer weg was, zei Tine, de boeken opzij schuivend:
‘Ik heb ineens helemaal geen zin meer. Zullen we een eindje gaan lopen? Het is lekker weer!’
‘Uitstekend. Maar dan moeten we wel mevrouw Jacobs even waarschuwen, anders maakt ze straks chocolade.’
‘Natuurlijk. Ik geloof trouwens, dat ze vanavond eens vroeg naar bed moet. Ze zag er moe uit!’
‘Dat kwam misschien door de schok van meneer Tims... de arme man!’ meende Heidi.
‘Het is mogelijk.... Maar kom...’
Ze ruimden de boeken op. Heidi stopte haar schriften in haar tas.
Tine stak, nadat ze hun mantels hadden aangetrokken, haar hoofd om de deur van de huiskamer en zei:
‘Heidi en ik gaan nog wat lopen, mevrouw Jacobs. Wacht u niet op me. Ik breng Heidi naar huis en zal heel zacht binnen komen.
‘Goed, kind. Doe je dan het licht in de gang uit, als je thuis bent?’
‘Ja, mevrouw, dat zal ik niet vergeten. Gaat u maar gauw lekker slapen, hoor.... en maak u geen zorgen over meneer Tims.... Die loopt niet in zeven sloten tegelijk!’