| |
| |
| |
Hoofdstuk III
Edwin en Sandra.
‘Edwin! Sandra! Eten!’
Heidi's heldere, vrolijke stem schalde door de lange gang van het ruime huis van de Maarendonks.
Ze was zelf erg tevreden over de wijze waarop ze het woord ‘eten’ uitsprak!
Het smalle, pittige gezichtje van mevrouw Maarendonk kwam om de deur van een van de kamers de gang inkijken en lachend riep ze:
‘Daar is geen woord Zwitsers bij, Heidi!’
Ze sprak haar woorden duidelijk en gearticuleerd uit, een gewoonte van haar, maar nu, bij Heidi, lette ze er nog veel meer op dat ze duidelijk sprak.
Heidi lachte haar toe. Ze was in die paar dagen werkelijk dol geworden op die aardige, vriendelijke, hartelijke vrouw, die haar uiterste best deed om het kind uit de Zwitserse bergen een tehuis te bezorgen in die vreemde stad, zonder een enkele bekende.... behalve Tine van Duren.
Er werd een andere deur opengeworpen en achter elkaar kwamen Edwin, zes jaar oud en Sandra, drie jaar, de gang in stormen.
‘Heidi! Heidi!’
‘Ja jongens, hier ben ik. Handen wassen en dan naar binnen!’
Ze nam de kinderen mee naar de badkamer en terwijl Edwin voor zichzelf zorgde, nam Heidi het kleine meisje onder handen.
‘O, o, waar hebben jullie gezeten?’
| |
| |
‘In de tuin natuurlijk,’ zei Edwin lakoniek. ‘Waar anders?’
‘In het kolenhok!’ Dit zei Heidi in haar eigen taal en de kinderen verstonden het niet. Maar het klonk grappig en Edwin schaterde het uit.
Handig droogde Heidi de handjes van de kleine Sandra af.
‘Sandra heeft geen honger,’ zei het kleintje een beetje dreinerig.
‘Geen honger? Maar je weet niet wat je te eten, krijgt!’ zei Heidi.
Het was wonderlijk hoe makkelijk de kinderen Heidi begrepen, hoewel ze hoofdzakelijk Duits sprak, met slechts sporadisch een Nederlands woord er tussen door.
‘Wel waar, vis!’ wierp het kleintje tegen.
‘Maar dat is toch heerlijk!’
‘Sandra houdt niet van vis,’ lichtte Edwin in.
‘Maar het is zo gezond.... Weet je wel, Sandra, dat ik in Zwitserland maar heel weinig vis kon eten? Het was altijd een feest voor grootvader en mij als we het kregen.
‘O!’
Sandra keek Heidi onderzoekend aan.
‘Mag ik dan bij jou komen eten?’ vroeg ze na diep nagedacht te hebben. Heidi schoot in de lach.
‘En als ik dan ook eens een heel enkele keer vis eet?’
Opnieuw een diepe stilte. Toen vroeg Sandra listig:
‘Eet grootvader veel?’
Schaterend riep Hiedi uit:
‘Grootvader heeft een gezonde eetlust.... maar als hij wil, dat jij je vis opeet, dan gebeurt dat ook en.... dan vind je het nog lekker ook!’
‘Kan niet!’ zei Sandra heel beslist.
‘Hoe gaat het dan, Heidi?’ wilde Edwin weten. Hij begon zich nu ook voor het visprobleem te interesseren.
| |
| |
Heidi voelde zich even in het nauw gedreven.
Wat moest ze nu zeggen?
Maar eensklaps moest ze terugdenken aan de tijd, dat ze als heel klein meisje bij grootvader thuis was en óók wel eens iets moest eten wat ze niet zo erg lekker vond.
‘Dat zal ik je straks aan tafel vertellen,’ beloofde Heidi.
Ze nam de beide kinderen mee naar de kinderkamer, waar de grote tafel al gedekt stond voor hen drieën, Meneer en mevrouw Maarendonk zouden die avond gasten krijgen en wanneer dat gebeurde at Heidi met de kinderen apart.
Dat was een regel, waar vooral de heer Maarendonk bijzonder op gesteld was.
Hij had een druk leven. Moest veel zakenrelaties ontvangen en ook vaak op bezoek gaan en dat was de reden, dat hij er op gestaan had een meisje voor de kinderen te nemen. Hij vond het ondoenlijk voor zijn vrouw om de hele dag het huishouden te doen, de twee drukke kinderen te verzorgen en dan dikwijls 's avonds nog gasten te ontvangen en toch fris en vrolijk te zijn.
De avonden dat er geen bezoek kwam aten Heidi en de kinderen samen met de ouders en dat was voor allen meestal een feest. Zeker voor Heidi!
Het dienstmeisje was bezig de schalen binnen te brengen.
‘Hou je van vis, Heidi?’ informeerde Elly, het dienstmeisje.
‘En of.... ik verheug me erop.’
Ze tilde Sandra op de stoel en bond haar haar servetje voor.
Tegenover zijn zusje ging Edwin zitten, maar toen Heidi hem ook zijn servetje voor wilde doen, zei de jongen:
| |
| |
‘Dat doe ik zelf.’
‘Goed, Edwin!’
Edwin had weer een van zijn doe - het - zelf - buien, merkte Heidi. Zijn moeder had haar daarvoor al gewaarschuwd.
‘Ik kan dan niets met hem beginnen,’ had ze gezegd. ‘Hij is dan dwars tegen de draad in en wat ik ook zeg of doe, het deugt niet en hij kan het zelf beter.... denkt hij!’
Ja, Edwin was, met zijn zes jaren, soms een hele kerel in zijn eigen ogen.
Maar Heidi had al een taktiek tegenover hem ontwikkeld, die haar tot nu toe reeds enige voldoening gaf. Ze liet hem rustig zijn gang gaan en als er iets verkeerds dreigde te gaan, dan liet ze het rustig verkeerd gaan.... zodat hij met de ‘brokken’ wel bij haar moest komen, omdat hij er dan geen raad meer mee wist.
Tersluiks keek ze toe hoe de jongen zijn servetbandjes vastknoopte en ze kon niet ontkennen dat dit vrij handig ging.
Nu ja, hij wàs tenslotte ook al zes en ging naar de eerste klas van de lagere school sinds enkele weken!
Heidi lichtte de deksels van de schalen en schepte het eten op de bordjes van de kinderen. Daarna op eigen bord.
Sandra wilde gauw een hapje appelmoes nemen, maar Heidi zei zacht:
‘Ah, ah!’
‘Je moet wachten tot Heidi “smakelijk eten” gezegd heeft!’ vermaande Edwin zijn zusje.
‘O ja!’
Sandra keek een beetje bedrukt. Het was een fout, die ze herhaaldelijk maakte, maar het ging altijd per ongeluk.
‘Zo!’ Heidi keek de tafel rond. ‘Smakelijk eten, kinderen!’
| |
| |
‘Smakelijk eten,’ zei Sandra zacht.
Als ze verdrietig was, begon ze altijd een beetje krom te praten.
Met trage bewegingen bracht Sandra het eerste hapje naar de mond.
Ze keek Heidi vragend aan.
‘O ja, de vis van grootvader!’ zei Heidi lachend.
‘Ik zal je een verhaaltje vertellen, Sandra. En geef me even je bordje, dan zal ik even zien of er geen graatjes meer in de vis zitten.’
‘Ik kan het zelf,’ zei Edwin al bij voorbaat.
‘Natuurlijk! Jij bent ook al een grote jongen!’ zei Heidi toegeeflijk. ‘Maar het kan zijn dat Elly toch nog een graatje vergeten heeft en dat kan de kleine Sandra niet zien.’
Terwijl ze zorgvuldig Sandra's stukje vis nakeek, begon ze een verhaaltje te vertellen van een vis in een bergmeer. Het was een klein visje, veel kleiner dan zijn soortgenoten en het voelde zich altijd erg ongelukkig, omdat de andere vissen hem niet voor vol aanzagen.
‘O, kon ik toch maar bewijzen, dat ik tóch een echte vis ben, al ben ik wat klein uitgevallen,’ zuchtte het diertje vaak.
Maar hoe moest hij dat doen?
De andere vissen negeerden hem.... ‘Hap, Sandra!’.... en zwommen steeds in een groepje bij elkaar. Ons kleine visje bleef alleen.
Plotseling zag het visje iets in het water zwemmen. Vlug zwom hij er heen. Dat leek een lekker hapje. Maar net, toen hij zijn bek opensperde om het stukje op te slokken, zag hij, dat er een draadje van het hapje recht naar boven wees.
Het visje moest meteen denken aan de verhalen, die onder de vissen de ronde deden, van mensen, die met een
| |
| |
lange stok met een snoer en een haakje er aan vissen uit het water haalden om ze op te eten.... ‘Hap, Sandra!’.... Aan het haakje deden ze dan iets, wat vissen graag aten.... een stukje brood, een wormpje, een kluitje deeg.... en als de vis dan hapte, prikte het haakje in hun bek en zat vast. En dan kon de visserman het visje ophalen.
‘Wat gemeen!’ riep Edwin verontwaardigd uit en hij schoof zijn bordje van zich af.
‘O wee,’ dacht Heidi, ‘dat gaat verkeerd,’ want ook Sandra keek met afschuw naar de vis, die nog voor haar lag.
Maar Heidi was slim en vertelde rustig verder, net alsof ze niets gemerkt had, terwijl ze Sandra een paar hapjes appelmoes voerde.
Het visje maakte dat het weg kwam van het eten aan een draadje en haastte zich naar de andere vissen, die in een grote groep een eindje verderop zwommen.
‘Ga niet terug!’ riep het visje. ‘Daar is een man, die ons probeert te vangen!’
‘Och wat,’ zei een grote, oude vis. ‘Hier zijn nooit mannen die vissen vangen! Dat is een sprookje!’
Sommige vissen geloofden de oude vis, maar andere waren blij, dat het kleine visje hen gewaarschuwd had. Toch bleef de groep veiligheidshalve uit de buurt van de plek die het kleine visje aangewezen had. Er gebeurde niets.
Later gingen de vissen slapen.
Er was er niet één die ronduit tegen de kleine vis gezegd had, dat hij hem dankbaar was geweest voor de waarschuwing.
Het kleine visje kon niet slapen van verdriet.
Waarom was nu nooit iemand eens vriendelijk tegen hem?
| |
| |
Hij zwom zijn slaapplaats uit en liet zich rustig wegdrijven.
De maan wierp zijn heldere stralen door het water.
Het visje zwom naar de kant. Daar stond wat riet en hij vond het prettig daar tussendoor te zwemmen. Eensklaps hield hij stil. Hij hoorde mensenstemmen.
‘Wat jammer, dat ik helemaal niets gevangen heb,’ hoorde het visje zeggen. ‘Nu kom ik met lege handen thuis en mijn kleine meisje heeft zo'n honger.... ‘Hap, Sandra’.
Er kwam geen antwoord. Het visje stak voorzichtig zijn kopje boven water en zag alleen maar een man zitten, Hij praatte dus in zichzelf.
De man zag er triest uit. Mager en hongerig. Zijn hengel hing lusteloos in zijn hand.
‘Wat moet ik het arme kind nu geven?’ vroeg hij zich af....
‘Hap Sandra’.
Het visje dook weer onder water.
Waarom ging die man geen brood kopen? Als hij zijn kleine meisje brood gaf, zou ze ook geen honger meer hebben....
‘Hap, Sandra’.... Maar misschien had hij geen geld!
Treurig zwom het visje rond. Wat waren vissen gelukkig, dat ze geen geld behoefden te hebben om te kunnen eten. Maar was hijzelf wel zo gelukkig? Goed, hij had te eten en behoefde alleen maar op te passen dat hij geen hapjes met haakjes naar binnen slikte. Roofvissen waren er niet in het meer.... Maar gelukkig was hij niet. Integendeel.... ‘Hap, Sandra’.... Langzaam zwom hij weer terug in de richting van de man. Als hij nu eens dat stukje worm opat.... Dan zou hij dat haakje in zijn bek krijgen.... Dat zou wel even pijn doen. Hij had het wel eens van een oudere vis gehoord, wie dat overkomen was, maar die zich
| |
| |
gelukkig nog had los kunnen rukken. Hij had er een gescheurde lip van overgehouden.... ‘Hap, Sandra’. Maar aan de andere kant zou er iemand zijn, die blij met hem was!
Iemand zou blij met hem zijn!
Daar was iets, waar hij zijn hele leven al naar verlangd had.
Het visje zwom voort.... Daar was het hapje.... Strak keek hij er naar.... Hij voelde zich eensklaps heel rustig en flink en.... hapte het wormpje op. Hij voelde een felle prik in zijn lip, maar dat zo weer over. Toen merkte hij, dat hij omhoog getild werd en hij hoorde de man zeggen:
‘Ik heb beet! O, wat een geluk!’
Een ogenblik later haalde de man voorzichtig het haakje uit het bekje van de vis.
De manestralen schenen op het blanke visje in de bruine hand van de arme man, die verrukt naar zijn late vangst staarde.
‘O, wat een geluk! Het is wel geen grote vis, maar mijn kleine meisje heeft er genoeg aan.... O, dank je wel, lieve vis, dat je gehapt hebt.... Ik wilde je geen pijn doen, maar als je eens wist hoe blij ik met je ben!’
Het waren de mooiste woorden die de vis ooit gehoord had.
Hij was al zijn angst vergeten. Het vooruitzicht dat hij strak opgegeten zou worden door een klein meisje kon hem niets meer schelen. Alleen het feit, dat hij één keer iemand gelukkig gemaakt had.... dat één keer iemand blij geweest was met hem.... Dat maakte voor hem alles goed! ‘Hap, Sandra!’
De man ging met zijn buit snel naar zijn huisje.
En voordat onze kleine vis, die het benauwd gekregen had, omdat hij niet meer in het water was, buiten bewustzijn raakte, zag hij nog even het lieve gezichtje van ‘het
| |
| |
kleine meisje’, dat heel bleek en zwak er uit zag. En het laatste wat hij dacht was: ‘Ik hoop dat ik lekker zal smaken.... dan ben ik toch nog ergens nuttig voor geweest!’.... ‘Hap, Sandra, kijk eens! Je bordje is helemaal leeg. Wat een flink kind ben jij!’
Verbaasd keek de kleine Sandra even naar haar lege bordje en vroeg:
‘Was dit de vis uit het verhaaltje, Heidi?’
‘Welnee, liefje. Jij bent toch geen bleek, zwak meisje! Maar deze vis van jou vond het vast ook niet erg als hij geweten had, dat jij hem zo lekker opgepeuzeld had. Want hij was lekker, vond je niet?’
‘Ja,’ knikte Sandra, ‘was toch wel lekker.... Maar dat kwam door het verhaaltje!’
‘Heb je het zelf bedacht?’ vroeg Edwin.
‘Ja, dat geloof ik wel.... ik weet eigenlijk niet hoe ik er aan kwam.... Maar zie je, mijn grootvader vertelde ook altijd verhaaltjes, als ik niet wilde eten en daarom probeerde ik het ook maar eens.... Vonden jullie het leuk?’
‘Ja, ja,’ riepen de kinderen.
‘En ik heb alles opgegeten!’ riep Sandra triomfantelijk.
‘Maar Heidi moest je voeren,’ spotte Edwin. ‘Ik heb het alleen gedaan.’
‘Maar jij bent ook al groot,’ zei Heidi.
Toen ze, voordat ze naar bed gingen, nog even bij moeder in de huiskamer mochten zitten, vertelden ze haar van het verhaaltje dat Heidi verteld had.
‘Dat is het!’ zei mevrouw Maarendonk. ‘Dat kon ik nooit! Ik heb totaal geen fantasie! En ik had altijd de grootste moeite om de kinderen te laten eten als ze niet wilden.... Ik vind het maar knap hoor.’
‘Alleen weet ik niet, of het verhaaltje niet een beetje te.... te naar was,’ zei Heidi peinzend. ‘Ik ben er nog niet
| |
| |
zo bedreven in en ik wilde grootvader nadoen.... Maar ik had er ook niet van tevoren over nagedacht.... Voortaan ga ik er eerst even over nadenken. 't Is gek met zo'n verhaaltje. Je begint ergens en je weet niet waar je uitkomt....’
‘Nu, ik heb niet de indruk, dat de kinderen er op een vervelende manier van onder de indruk zijn,’ meende mevrouw vriendelijk.
‘Maak je daar maar geen zorg om, hoor. Vissen zijn er om opgegeten te worden, nietwaar Sandra?’
‘Ja, mammie en Heidi heeft er geen enkel graatje in laten zitten!’
‘Prachtig. En nu gauw naar bed. Vader komt dadelijk thuis.
Hij moet zich nog verkleden, maar komt jullie eerst nog een nachtzoen brengen. Maar dan moeten jullie in je bedje liggen, anders wordt hij boos.’
Toen de heer Maarendonk een half uurtje later bij zijn dochtertje kwam, zei de kleine Sandra vol trots:
‘Pappie! Ik heb mijn vis allemaal opgegeten!’
‘Braaf zo, kindje. Begin je het lekker te vinden?’
‘Ja pappie, net als het kleine meisje!’
Omdat vader haast had, vroeg hij maar niet verder, maar kuste zijn dochtertje en stopte haar onder.
‘Gauw gaan slapen, kleintje!’
‘Trusten, pappie!’
‘Welterusten, Sander!’
Na ook Edwin een nachtzoen gegeven te hebben ging hij tegelijk met Heidi de kamer uit.
Op de gang vroeg hij:
‘Wat bedoelde Sandertje met “net als het kleine meisje”?’
Lachend vertelde Heidi het hem en tevreden zei de heer Maarendonk:
‘Ik neem er mijn petje voor af.... als je begrijpt wat ik
| |
| |
bedoel.... Ik heb nog nooit anders dan huilpartijen meegemaakt als Sandra vis moest eten!’
En ondanks het feit, dat Heidi haar verhaal zelf niet zo bijster geslaagd vond, was het toch een prettige gedachte voor haar, dat ze blijk gegeven had goed met de kinderen te kunnen opschieten.
Dit gaf haar een behoorlijke dosis zelfvertrouwen.
Die avond schreef ze een lange brief aan grootvader.
|
|