Een visie op de universiteit
(1985)–P. De Somer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |||||||
Reflecties omtrent kernbewapeningGa naar voetnoot* | |||||||
Ongewoon OnderwerpBij de aankondiging van de titel van deze openingsrede hebben sommigen zich wellicht afgevraagd of een dergelijk onderwerp wel past bij een academische zitting als deze, waar traditioneel gehandeld wordt over problemen die rechtstreeks in betrekking staan met de eigen universitaire wereld. Voorzeker is ook de bekende objectie naar voor gekomen: ‘schoenmaker blijf bij uw leest’. Wat zinnigs, en hoeveel onzin, kan een deskundige vertellen wanneer hij zijn eigen terrein verlaat en - zoals pater Schillebeeckx het uitdrukt in een analoge situatie voor de theologen - riskeert een klaverboer op een schaakbord te zetten, met andere woorden een absurde geste te stellen. Tal van andere bezwaren kunnen tegen de keuze van dit onderwerp naar voor worden gebracht. ‘Kernraketten liggen in de mode’, zal men zeggen; het onderwerp wordt verhit door politieke passies, optochten en manifesten. De verleiding zal groot zijn om eender welke uitspraak vanuit een gezaghebbende instelling als een universiteit, te gebruiken of te misbruiken als een vlag voor het ene of het andere kamp. ‘In de kijker lopen’ is aantrekkelijk en het gevaar zich te laten verleiden - bewust of onbewust - tot demagogie is niet onbestaand; ervan verdacht te worden is zeer reëel. Ondanks alle objecties heb ik gemeend dat het opportuun kon zijn te breken met de jaarlijkse routine van het navelkijken naar de universiteit en het wetenschappelijk onderzoek, om interesse te wekken voor de dreiging die atoomwapens betekenen voor de toekomst van het mensdom. Aanleiding tot deze keuze waren twee stellingnamen in universitair milieu rond dezelfde problematiek: enerzijds de rede van de gewezen Duitse Bondskanselier Helmut Schmidt ter gelegenheid van het doctoraat honoris causa dat hem op 2 februari 1983 aan onze Alma Mater werd verleend en waar hij handelde over het thema ‘Plicht en verantwoordelijkheid ten overstaan van de vrede’, en anderzijds een toespraak van Kardinaal Bernardin, voorzitter van de Amerikaanse bisschoppen- | |||||||
[pagina 218]
| |||||||
conferentie, toen hij in mei jl. een eredoctoraat kreeg op de Commencement Day van de Notre Dame University. Alhoewel het uitgangspunt van beide eminente persoonlijkheden hetzelfde is en zij zich vanuit een gelijke bekommernis en angst inzetten voor het behoud van de vrede, komen ze niet tot een zelfde besluit. Helmut Schmidt stelt duidelijk het dilemma waarvoor een christelijk mens zich geplaatst voelt. Mag een christen, met de afschrikking als doel, dreigen met het inzetten van kernwapens, terwijl hij weet - of alleszins beweert - dat hij het daadwerkelijk gebruik van deze wapens moreel niet zou kunnen verantwoorden? Dit is niet alleen een christelijk dilemma, voegt Schmidt eraan toe. Moet niet de atheïstische partijsecretaris van de Sovjet-Unie, moeten niet al zijn collega's in het politbureau te Moskou gelijkaardige diepe twijfels hebben? Het geargumenteerd besluit van Helmut Schmidt luidt als volgt: ‘Dat men noch de overmacht nastreeft, noch zich overgeeft aan machteloosheid, maar dat men door een volkomen machtsevenwicht steeds weer opnieuw de vrede sticht’. Op die thesis steunt de welbekende politiek van de gewezen socialistische Bondskanselier om middelafstandsraketten te plaatsen in Europa, met de bedoeling een evenwicht te scheppen met de Russische SS-20 raketten die op het Westen gericht zijn. De stellingname van Kardinaal Bernardin vinden wij duidelijk verwoord in de pastorale brief van de Amerikaanse bisschoppen ‘The Challenge of Peace: God's Promise and Our Response’. Wij citeren eruit: ‘Het is nooit toegelaten nucleaire of conventionele wapens te gebruiken met als bedoeling de volledige vernietiging van steden of uitgebreide gebieden met hun bevolking. Het opzettelijk doden van onschuldige burgers of niet-militairen is in elk geval een slechte daad’. En verder: ‘Onder geen enkele voorwaarde mogen nucleaire wapens of andere middelen voor massa-slachting gebruikt worden met als bedoeling bevolkingscentra te vernietigen. Een vergeldingsactie die in het blinde zou gevoerd worden en het leven zou kosten aan onschuldige slachtoffers, aan mensen die geen enkele verantwoordelijkheid dragen voor de roekeloze acties van hun regeerders, moet absoluut veroordeeld worden. Uit deze criteria kan duidelijk worden afgeleid dat wij geen bewapeningssysteem, geen strategische doctrine of politiek initiatief kunnen goedkeuren, dat voorgesteld wordt met de bedoeling de afschrikking te versterken’. De uiteenlopende standpunten van twee moreel hoogstaande personaliteiten als Kanselier Schmidt en Kardinaal Bernardin: enerzijds het | |||||||
[pagina 219]
| |||||||
streven naar een evenwicht tussen het nucleaire afschrikkingspotentieel van beide grootmachten, en anderzijds het veroordelen van een politiek gesteund op afschrikking met daaruit voortvloeiend een eventueel eenzijdig initiatief om de wapenwedloop te stoppen, geven een beeld van de meningsverschillen die de Westerse wereld verdelen. Het is niet mijn bedoeling U uit te nodigen een keuze te maken tussen de optie van Schmidt of die van Bernardin. Ik vraag niet dat de universitaire gemeenschap zich zou uitspreken voor of tegen de Amerikaanse politiek om in Europa het nucleaire wapenarsenaal uit te breiden met de bedoeling een reëel of vermeend verbroken evenwicht te herstellen. Zulke keuze zou trouwens niet gemakkelijk zijn. Er is geen duidelijk uitgesproken slecht of goed kamp: er is niet de simplistische scheiding tussen oorlogszuchtigen en vredelievenden. Zowel de voorstanders als de tegenstanders van het plaatsen van Amerikaanse kernraketten veroordelen een atoomoorlog op ethische gronden en gaan uit van de overtuiging dat hún optie de beste waarborg is voor het behoud van de vrede. | |||||||
Initiatief van HarvardZeer belangrijk als universitaire bijdrage tot dit debat is een recent gepubliceerd boek ‘Living with Nuclear Weapons’, uitgaande van een studiegroep van de Harvard universiteit. De initiatiefnemer en catalysator van dat boek was Harvard-president Derek Bok. Hij bracht specialisten in verschillende domeinen van de atoomwapens bijeen in een studiegroep, met als opdracht ‘het brede publiek de nodige informatie te bezorgen en aldus de bevolking te helpen bij het benaderen van dit cruciale probleem, waarbij iedereen betrokken is’. Zoals Derek Bok schrijft in de inleiding is dit boek nieuw in zijn opzet, omdat universiteiten zelden de verantwoordelijkheid genomen hebben zich als instelling tot het publiek te richten. Die taak werd overgelaten aan dagbladen, televisie, tijdschriften en andere media die ondervinding hebben en de middelen om zich te richten tot grote groepen. De inspiratie voor dat initiatief van Harvard University kwam van de journalist James Reston, die in één van zijn artikels over het groeiend debat omtrent de atoombewapening het volgende schreef: ‘Een van de vele vragen die rijzen in verband met de toekomst van de atoomwapens is of de bevolking van de Verenigde Staten over het nodige feitenmateriaal zal beschikken om deze uiterst ingewikkeld militaire en morele kwestie aan een voldoende grondig onderzoek te onderwerpen dat hiervoor vereist is’. Kort samen- | |||||||
[pagina 220]
| |||||||
gevat: zal de uitkomst van deze betwisting bepaald worden door regeringsbeslissingen, door de opvoeding van het publiek of door politieke betogingen? Tot nog toe werd er meer betoogd dan opgevoed. De Harvard-studiegroep had niet de vooropgezette bedoeling een eenvormig standpunt te bereiken. Op verschillende domeinen verdedigen de auteurs uiteenlopende opvattingen, maar telkens werd gepoogd te zoeken naar het waarom van dit gebrek aan overeenstemming. Men wilde niet op de eerste plaats de lezer overtuigen van een bepaalde stelling, maar hem eerder. helpen zichzelf wegwijs te maken in de nucleaire problematiek. De auteurs maken zich geen illusie en erkennen dat elke poging om het probleem van de kernbewapening te bespreken slechts kan leiden tot betwisting. Nochtans besluit Derek Bok zijn inleiding met de volgende reflectie, klaarblijkelijk gericht tegen de critici die cynisch neerkijken op een dergelijk initiatief: ‘Wij zouden niet mogen vergeten dat het een geïnformeerde publieke opinie was die de nodige druk uitoefende om de slavernij af te schaffen; het was een geïnformeerde publieke opinie die een einde maakte aan de kinderarbeid; hel was een geïnformeerde publieke opinie die meehielp de politici te overtuigen om iets te doen voor de bescherming van het leefmilieu, om de integratiepolitiek in de scholen door te zetten en zelfs om de proefnemingen met kernwapens onder controle te brengen. Indien wij geloven in de democratie, is het voor de universiteiten zeker een waardige taak zich in te zetten om het publiek te informeren’. Met deze nogal lange uitweiding over het initiatief van een universiteit met wereldfaam, die men zeker niet kan verdenken van demagogie of van gebrek aan wetenschappelijkheid, had ik alleen als bedoeling de keuze van mijn onderwerp goed te praten tegenover degenen die het ongepast vinden dat de universitaire gemeenschap zich zou mengen in het atoomdebat. De aangehaalde citaten geven meteen de richting aan in welke geest dit kan gebeuren. Een gelijkaardige taak van studie en informatie is weggelegd voor de Belgische en de Europese universiteiten, omwille van de specifieke en concrete situaties waarin wij ons bevinden. Terwijl Frankrijk en Engeland een eigen atoomarsenaal opbouwden, leefde de rest van West-Europa tot vóór enkele jaren onder de hoede van de Verenigde Staten, wat concreet betekent dat de Amerikaanse atoomwapens tegelijkertijd dienden als afschrikking en als vergeldingsmiddel tegen eventuele Russische initiatieven. Zolang de Amerikanen de overmacht hadden op het gebied van de kernbewapening, bracht deze toestand voor ons weinig problemen mee. In de loop van de jaren lukte het de Sovjet-Unie | |||||||
[pagina 221]
| |||||||
haar achterstand in te halen en vanaf ongeveer 1977 begon de discussie over een mogelijke achterstand van het Westen. Een evaluatie van het evenwicht van het wapenpotentieel waarover beide supermachten beschikken, behoort niet tot de bevoegdheid van ondeskundigen en zelfs militaire specialisten zijn het oneens. Bij het opmaken van de nucleaire balans is er geen discussie over de aantallen, wel over de betekenis van die cijfers. De kernkoppen en kernraketten behoren tot verschillende types, die zowel in kwantiteit als in kwaliteit variëren van het ene kamp tot het andere. Over één belangrijk punt bestaat er onder de technici een consensus: het bestaande potentieel aan atoomwapens langs de twee kanten is zo groot dat de balans tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie niet in onevenwicht gebracht wordt door kleine veranderingen in het aantal. Een nieuwe voorsprong in één van de talrijke systemen, bv. op gebied van atoomduikboten of van middellange afstandsraketten, zal de kans op een nucleaire oorlog of het verloop ervan weinig beïnvloeden. | |||||||
300.000 maal HiroshimaSommige specialisten houden staande dat de strategische opstelling van kernwapens langs beide zijden veruit de rationele militaire behoeften overtreft. Dat is ook de indruk van de gewone man, die nu en dan iets hoort of leest over de vernielingskracht van deze wapens en het aantal waarover de supermachten beschikken. De Verenigde Staten alleen zouden rond de 26.000 nucleaire wapens bezitten, met een gezamenlijke explosiekracht van ongeveer 6000 megaton-equivalentie of 300.000 maal de kracht van de bommen die Hiroshima of Nagasaki vernietigden. De ontploffing van één megaton-bom boven het centrum van Leningrad of Detroit zou naar schatting 900.000 doden en meer dan een miljoen gekwetsten voor gevolg hebben. Het voorradig atoomarsenaal heeft een voldoende potentieel om het grootste deel van het mensdom uit te roeien en zelfs het voortbestaan van de mens in gevaar te brengen. Het gebruik van die wapens op ruime schaal zou leiden tot zulke catastrofale, irreversibele ecologische en genetische afwijkingen dat de limieten ervan niet te voorzien zijn. Doorheen gans de geschiedenis werd de mens geconfronteerd met oorlogen, maar sinds 1945 is de aard van het oorlogvoeren zo grondig veranderd, dat de toekomst zelf van de volgende generaties op het spel gezet wordt. Het Latijnse adagium ‘Si vis pacem, para bellum’ heeft nog weinig betekenis wanneer men het risico loopt van een mutuele zelfmoord. Men kent deze gegevens maar de meeste mensen worden er weinig door beroerd, omdat het gevaar van een atoomoorlog niet behoort tot de | |||||||
[pagina 222]
| |||||||
realiteit van elke dag. Nagasaki en Hiroshima liggen ver verwijderd en sinds bijna veertig jaar leven wij, tenminste in West-Europa, in vrede met een onaangeroerd arsenaal van atoomwapens. Het behoud van de vrede wordt veelal toegeschreven aan het bestaan van de kernwapens, die zouden verhinderd hebben dat de twee supermachten in de afgelopen decennia met elkaar in botsing kwamen. Zulke visie is te simplistisch en bovendien enigszins egoïstisch omdat ze zich beperkt tot de Westerse wereld waar wij in leven. In zijn studie ‘Vrede, Moraal en Wetenschap’ schrijft professor Luc Reychler dat sommigen zich tevreden stellen met het feit dat de derde wereldoorlog nog niet begonnen is, maar dat wij ondertussen heel wat ‘Derde Wereld’-oorlogen hebben meegemaakt. Sinds het einde van de tweede wereldoorlog, dat wil zeggen sinds 1945, waren er meer dan 125 oorlogen, die samen een tol eisten van ongeveer 25 miljoen mensenlevens. Dat cijfer moet vermenigvuldigd worden met drie om een idee te hebben van het aantal gekwetsten en gehandicapten. Die oorlogen speelden zich meestal af in de Derde Wereld, maar zoals elkeen weet waren de supermachten daar dikwijls bij betrokken, rechtstreeks of onrechtstreeks, en op een bepaald ogenblik zou vanuit dergelijke oorlogshaarden een veralgemeend conflict kunnen losbarsten. Het gevaar is niet denkbeeldig - India en China zijn er voorbeelden van - dat ook minder ontwikkelde landen hun eigen atoommacht ontwikkelen om voor zich de vrede te vrijwaren naar het model van de supermachten. Zulke horizontale spreiding van nucleaire wapens zou wellicht de kansen op gelokaliseerde en beperkte oorlogen verminderen, maar gelijktijdig het risico van conflicten met atoombommen sterk verhogen. Alhoewel het onmogelijk kan bewezen worden, is het waarschijnlijk juist dat we sinds een relatief lange tijd in vrede leven dank zij het feit dat de twee grootmachten in conflictsituaties zoals Berlijn, Cuba, Afghanistan, zelfs Polen, een modus vivendi hebben gezocht, ofwel ze onopgelost lieten omdat die situaties niet voldoende belangrijk geacht werden om er een deel van hun eigen bevolking voor op te offeren. Russen en Amerikanen weten dat ze elkaar kunnen vernietigen en dat weerhoudt hen ervan tot het uiterste te gaan. Ze weten ook dat een oorlog met traditionele wapens bijna noodzakelijkerwijze moet ontaarden in een atoomoorlog. Zeer gevaarlijk dienaangaande, als een eerste stap in de escalatie, is de aanwezigheid van wat men noemt de ‘nucleaire slagveldwapens’, die zoals de term het zelf zegt lokaal kunnen gebruikt worden op het slagveld, en waarvan er duizenden in Europa voorhanden zijn. Voor een militair bevelhebber is de verleiding groot om zulke | |||||||
[pagina 223]
| |||||||
wapens in te zetten wanneer de toestand van zijn legereenheid onhoudbaar wordt en hij moet wijken voor een overmacht, uitgerust met klassieke wapens. Een cumulatie van acties en reacties, steeds op een grote schaal, behoort tot het mogelijk scenario van een atoomoorlog. | |||||||
Nieuwe raketten voor EuropaEen actueel probleem voor Europa en voor ons land is de aangekondigde plaatsing van middellange afstandsraketten, als tegenwicht voor analoge raketten die reeds verschillende jaren in de Oostbloklanden zijn opgesteld met Westeuropese centra als doelwit. Aanleiding tot dit initiatief was o.a. een rede van Henry Kissinger, die stelde ‘dat de Amerikaanse strategie van wederzijdse vernietiging niet langer een geloofwaardige afschrikking voor Europa was’, wat er eigenlijk op neerkwam dat wij voor onze verdediging niet langer konden rekenen op een onvoorwaardelijke inzet van de Amerikanen. De atoomparaplu was een waarborg in de zestiger jaren toen Amerika een absoluut overwicht had op gebied van kernwapens. Die superioriteit ging echter verloren en verdedigingsspecialisten in het Westen raakten gealarmeerd over het gebrek aan evenwicht tussen het Russische en het NATO-potentieel in Europa. Het was de Westduitse Kanselier Helmut Schmidt, die er in 1977 op aandrong om de balans terug in evenwicht te brengen, hetgeen leidde tot de beslissing van de NATO-landen in 1979 om nieuwe middellange afstandsraketten te plaatsen op het grondgebied van de verschillende aangesloten lidstaten. Dat gaf aanleiding tot hevige reacties van allerhande pacifistische groepen en tot stellingnamen voor of tegen van vele verschillende politieke partijen. Het reactieproces is trouwens nog volop aan gang en zou nog in sterkte kunnen toenemen. De tegenstand situeert zich hoofdzakelijk op twee vlakken. Het is evident dat die zgn. Euromissiles, gericht tegen de Sovjet-Unie, een eerste doelwit vormen in geval van een eventuele actie van het Oostblok tegen West-Europa. In dichtbevolkte streken zoals de onze zou een aanval met atoomwapens catastrofale gevolgen hebben, afhankelijk van de precisie en de kracht van de gebruikte kernkoppen. Indien vanuit de Westerse basissen kernraketten zouden afgevuurd worden op doelwitten in de Sovjet-Unie, kan men zich zeker verwachten aan een harde vergeldingsactie. Een tweede reden tot ongerustheid kwam onlangs aan het licht toen de Beierse christen-democraat Franz Josef Strauss aandrong op een vetorecht van de Europese landen tegen een eventuele inzet van deze raketten, maar dat werd geweigerd. Europa heeft immers over het | |||||||
[pagina 224]
| |||||||
gebruik van deze raketten niets te zeggen. Ze worden betaald door Amerika, staan onder Amerikaans toezicht en worden bediend door Amerikaans personeel. Terwijl in de eerste plaats Europa bij het gebruik ervan moet rekening houden met een vernietigende tegenaanval, zijn het de Amerikanen die erover beslissen. Dat is misschien het logisch gevolg van het feit dat Amerika sinds de jongste wereldoorlog voor het grootste deel de verantwoordelijkheid en de lasten voor de verdediging van Europa op zich heeft genomen. Het weigeren van een Europees vetorecht wordt verantwoord door de stelling dat in de acute fase van een nucleaire aanval een consultatie van partners niet meer mogelijk is, omdat de te nemen beslissingen in de tijdspanne van enkele minuten moeten getroffen worden. In elk geval ziet het er naar uit - wat waarschijnlijk de realiteit is - dat Europa steeds minder de rol van bondgenoot gaat spelen en steeds meer die van een vooruitgeschoven Amerikaanse basis. Louter interpreterend wat in het Amerikaans denken omgaat, wordt door sommigen vooropgezet dat de Amerikaanse politiek, bij het uitbreken van een kernconflict in Europa, er zal in bestaan zo lang mogelijk te vermijden dat het komt tot een totale kernoorlog die ook Amerika treft. De Nederlandse journalist Herman Wigbold heeft het aldus uitgedrukt: ‘Amerika is niet langer bereid de bewoners van Boston risico's te laten lopen terwille van de bewoners van Amsterdam, en omgekeerd, de bewoners van Amsterdam moeten thans risico's lopen terwille van de bewoners van Boston’. De plaatsing van nieuwe raketten in Europa zou volgens deskundigen de atoombalans terug in evenwicht brengen. Het verleden toont aan dat dergelijke evenwichten slechts van korte duur zijn en dat ze snel worden gecompenseerd door tegenmaatregelen in het andere kamp, met als gevolg dat de balans van wederzijdse afschrikking steeds zwaarder geladen wordt. De afschrikking wordt veel sterker, maar ook de gevolgen, indien van afschrikking wordt overgestapt naar gebruik, worden catastrofaler. De beslissingsmacht om de fatale stap te zetten berust bij een zeer klein aantal mensen, met aan het hoofd de president van de Verenigde Staten. Men kan er begrip voor opbrengen dat het misschien niet anders mogelijk is, maar de vaststelling is angstwekkend dat één man, die wij op geen manier aangesteld hebben, in wie wij eventueel geen vertrouwen hebben, samen met een paar van zijn raadgevers, zonder ons te raadplegen, kan beslissen ons land, Europa en andere delen van de wereld het risico te laten lopen gedeeltelijk of geheel vernietigd te worden. Wat blijft er nog over van onze onafhankelijkheid en vrijheid die wij juist met zulk engagement tegen een vreemde bezetter wensen te vrijwaren? | |||||||
[pagina 225]
| |||||||
Centrum voor VredesonderzoekEen universiteit kan zich, als instelling, uitspreken over de morele waarden die ze verdedigt. Wanneer het gaat om de beoordeling van de toepassing ervan in het concrete leven, moet ze neutraal blijven. Het behoort aan haar leden, het is zelfs hun plicht, om zich door wetenschappelijk onderzoek en reflectie een opinie te vormen, vooral over zulke belangrijke problemen als het gevaar van een kernoorlog. Het is o.a. met die bedoeling dat de Academische Raad van de K.U. Leuven een ‘Centrum voor Vredesonderzoek’ heeft opgericht, met als opdracht een interfacultair team uit te bouwen dat wetenschappelijk onderzoek verricht over de oorzaken van conflicten en de middelen om ze te voorkomen. Een universiteit is een enige, misschien de enige instelling, waar voldoende intellect en intellectuele vrijheid aanwezig is, om buiten alle politieke of economische druk, objectief gefundeerde stellingen voor te bereiden en te verkondigen: Bij de keuze van het behandelde onderwerp was het niet mijn opzet te spreken in naam van de universitaire gemeenschap, wel om deze aan te moedigen zich vanuit de universiteit te mengen in het politiek debat: politiek in de brede betekenis van het woord en niet in de zin van een stellingname voor of tegen de standpunten van één of andere partij. Ik dacht er goed aan te doen zelf het voorbeeld te geven. Wij kennen de jongste jaren een bijna exponentiële groei van vredesorganisaties, polemologische studies, vredestijdschriften, vredesboeken, enz. Er is de universitaire dag van de vrede, er is het jaar van de vrede, geponeerd door de UNO. Er zijn de eerder marginale groepen die in naam van de vrede geweld plegen, die allergisch reageren op alles wat met atoomenergie te maken heeft en opmarcheren tegen de bouw van kerncentrales. De manier waarop zij de bevolking pogen bewust te maken van de gevaren van kernenergie compromitteert de zaak die ze wensen te verdedigen. Door hun irrationele benadering missen ze het onderscheid tussen het gebruik en het misbruik van de nucleaire energie. Kerncentrales zijn niet alleen verantwoord, ze zijn noodzakelijk om het mensdom van energie te voorzien en misschien de enige mogelijke bron voor de toekomst. Er zijn zeker risico's aan verbonden en af en toe zullen er slachtoffers vallen, maar dat was evenzeer, zoniet méér, het geval bij de uitbating van koolmijnen, waar jaarlijks duizenden mensen stierven ingevolge beroepszïekten. Er zijn de activisten, vooral onder de jongeren, die meestal vooruitlopen in het erkennen van belangrijke maatschappelijke noden of | |||||||
[pagina 226]
| |||||||
gevaren. Zij beschikken als 't ware over een zesde zintuig om aan te klagen wat verkeerd loopt en zij schreeuwen het uit tegen brede lagen van de bevolking, die daarop met verontwaardiging reageert. Men vindt ze vooral terug bij universiteitsstudenten in hun linkse levensfase. Zij speelden een belangrijke rol in de bewustmaking van het Amerikaanse volk voor de tragische evolutie van de Vietnamese oorlog, in de revolte van 1968, in de opstand tegen het regime van de Shah van Iran, in de taalsplitsing van onze eigen universiteit. In de vredesbewegingen worden ze er van verdacht vooral de kaart van de Sovjet-Unie te spelen, omdat ze té eenzijdig hun aanvallen richten tegen elk Amerikaans initiatief in de bewapeningswedloop. | |||||||
Stemmen volgens gewetenVerschillende politieke partijen in West-Europa hebben van de kernbewapening een belangrijk programmapunt gemaakt en resoluut stelling gekozen voor of tegen het installeren van middellange afstandsraketten op Europees grondgebied. De partijen die regeringsverantwoordelijkheid dragen zijn meestal bereid in te gaan op de vraag van Amerika om deze raketten te plaatsen, onder andere in ons land, indien de ontwapeningsconferentie van Genève niet de verhoopte resultaten oplevert. Zulke evolutie is gevaarlijk. In onze Westerse democratieën kiest het volk zijn vertegenwoordigers op basis van het sociaal-economisch programma van de politieke partijen, programma dat vertrekt vanuit een zekere ideologie of opvatting over de waarde en de plaats van het individu in de gemeenschap. De verkozen parlementsleden geven een mandaat aan hun regering om dat programma uit te voeren, rekening houdend met de concrete mogelijkheden en de noodzakelijke compromissen indien verschillende partijen de macht delen. Men stemt slechts in bijkomende orde voor een bepaalde partij omwille van de menselijke waarden die ze verdedigt. Het stemgedrag van de kiezer wordt overwegend bepaald door de verdediging van eigen belangen of de belangen van de groep waarin hij zich sociologisch thuis voelt. Verkiezingscampagnes, die de bevolking zouden moeten voorlichten, worden in feite gevoerd rond concrete materiële problemen die een onmiddellijke weerslag hebben op de huidige levensvoorwaarden: o.a. de werkloosheid, de pensioenen, de gezondheidszorg, het financieel evenwicht van de staatsbegroting, de belastingen en dies meer. Het potentieel gevaar van een atoomoorlog en de verhoogde risico's die ons land loopt om daarin betrokken te worden, spreken de gemiddelde kiezer minder aan dan zijn mogelijkheid tot | |||||||
[pagina 227]
| |||||||
promotie, zijn pensioenrechten of de belastingen die hij volgend jaar zal betalen. Hij is wel geïnteresseerd voor, en heeft vage begrippen over de dreiging van een nucleaire confrontatie, maar het ligt te ver van zijn dagelijkse bekommernissen en speelt slechts een mindere rol bij de keuze van de politieke mandataris aan wie hij de verdediging van zijn belangen toevertrouwt. De machtsverhoudingen tussen regerings- en oppositiepartijen worden bepaald door de verwachtingen van de mensen in verband met hun dagelijkse bekommernissen. Die verhoudingen geven geen beeld van de politiek die de bevolking wenst gevolgd te zien om een atoomoorlog te vermijden. Dat probleem is nochtans te gewichtig om dienaangaande een vrijgeleide te geven aan toevallige regeringscoalities. De boodschap van onze huidige Paus ter gelegenheid van de werelddag van de vrede in 1982 wijst op de belangrijke rol van de publieke opinie in dit verband. Ik citeer: ‘Vrede kan niet gebouwd worden op de macht van regeerders alleen. Vrede kan enkel een stevige basis vinden indien ze steunt op de besliste vastberadenheid van alle mensen van goede wil. Regeerders moeten ondersteund en voorgelicht worden door een publieke opinie die hen aanmoedigt of, indien nodig, haar afkeuring te kennen geeft’. Vanuit deze redenering zou ik de conclusie kunnen trekken dat de politieke partijen niet het recht kunnen opeisen in naam van hun kiezers een politiek door te drukken in een zo belangrijk domein als de atoombewapening. De scheidingslijn tussen vóór- en tegenstanders van het plaatsen van kernraketten doorkruist de politieke fracties, wat onder andere duidelijk tot uiting kwam in de tribulaties rond dat probleem in de Duitse Bondsrepubliek. De parlementariërs zouden, los van partijdiscipline of regeringscoalitie, ten minste de vrijheid moeten hebben om te stemmen volgens eigen geweten. Een gewone democratische meerderheid van 50 plus 1 percent is niet voldoende voor beslissingen die de toekomst van de bevolking in een dergelijke mate hypothekeren. Beslissingen aangaande atoomwapens overstijgen bv. in grote mate het engagement voor het wijzigen van een grondwet. Allerhande vredesbewegingen trachten druk uit te oefenen op de politici, sommige met de beste bedoelingen en met kennis van zaken, andere met politieke bijbedoelingen of genoyauteerd door groepen die sympathie koesteren voor, of misschien zelfs in dienst staan van vreemde mogendheden die het Westen vijandig gezind zijn. Zou een referendum, na objectieve voorlichting over de risico's en de ethische aspecten van het plaatsen van kernraketten, niet een nuttige leidraad kunnen zijn, of is dat utopisch? | |||||||
[pagina 228]
| |||||||
Bisschoppen nemen stellingZeer belangrijk zijn de recente stellingnamen van de Amerikaanse, Nederlandse, Duitse en Belgische bisschoppenconferenties. Vertrekkend vanuit een christelijke visie en louter humanistische overwegingen, richten zij zich niet alleen tot hun eigen geloofsgemeenschap, maar sturen ook een boodschap aan de niet-christenen en de niet-gelovigen. Er is een duidelijke evolutie voelbaar: de tolerantie tegenover het bezit van kernwapens in het kader van een afschrikkingsstrategie wordt in vraag gesteld. Steeds ondubbelzinniger is de Kerk het gebruik van alle kernwapens gaan afwijzenGa naar voetnoot1 en neemt ze afstand van de traditionele criteria die door de staten gehanteerd worden om een ontwapeningsproces op gang te brengen. In wezen zijn de argumenten en besluiten van deze herderlijke brieven volledig eensluidend; ze verschillen enkel in nuances, die bepaald worden door de gevoeligheden van het publiek tot hetwelk ze gericht zijn en door de specifieke situatie van de Kerk in de verschillende landen. Dat is kenschetsend voor de verklaring van het Belgisch episcopaat, ‘Ontwapenen voor de Vrede’, waarin angstvallig vermeden wordt vanuit strakke morele principes over te gaan tot de ontleding van concrete situaties. Ingevolge vroegere ervaringen is de Kerk bij ons uitermate voorzichtig geworden om voor een allergische katholieke gemeenschap uitspraken te doen die maar enigszins zouden kunnen geïnterpreteerd worden als een inmenging in de politiek. Daarbij komt dat de katholieke gemeenschap ten overstaan van de atoombewapening verdeeld is en dat bepaalde katholieke politici de stellingname van ondermeer de Amerikaanse en de Nederlandse bisschoppen op zijn minst als inopportuun beschouwen. Dat verklaart een zekere tegenstrijdigheid tussen enerzijds een absolute veroordeling van het gebruik van atoomwapens en anderzijds een voorlopige goedkeuring van het gebruik ervan als afschrikkingsmiddel. In ‘Ontwapenen voor de Vrede’ wordt verwezen naar Vaticanum II, dat zonder voorbehoud het inzetten van atoomwapens veroordeelt wanneer dit leidt tot de vernietiging van hele bevolkingsgroepen. Zeer expliciet wordt gesteld: ‘Deze veroordeling geldt zowel elk initiatief als elke vergeldingsactie hierop’. Alhoewel de Belgische bisschoppen toegeven dat de afschrikkingstheorie niet kan beschouwd worden als een veilige weg naar een blijvende vrede, wordt ze aanvaard als ‘hooguit een minder kwaad, een strikt voorlopige noodoplossing die binnen zekere grenzen moet gehouden worden’. | |||||||
[pagina 229]
| |||||||
Cruciale ethische vragenZoals boven uiteengezet zal het plaatsen van raketten in Europa weinig veranderen aan het totale nucleaire potentieel waarover de supermachten nu reeds beschikken, ook in en rond Europa. Het is slechts een deelprobleem, voor ons echter van groot belang omdat het de bedreiging van een atoomoorlog dichter bij ons brengt. Daarmee wordt ook een nieuwe stap gezet in de richting van een verdere escalatie, gedeeltelijk als reactie op de strategie van het andere kamp, maar ook omwille van het toegenomen technologisch vermogen in het Westen. In de brochure ‘Theologen over Kernontwapening’ wijst Th. Beemer op het fenomeen dat de voortdurende toeneming der bewapening niet voldoende verklaard kan worden door de politieke of militaire stappen bij de tegenstanders, die om een antwoord vragen. Er bestaat een eigen dynamiek die vertrekt vanuit technologische en economische impulsen binnen de eigen samenleving. De research-laboratoria komen met nieuwe mogelijkheden, bijvoorbeeld in snelheid en richtprecisie der wapens of in hun selectieve werking, zoals bij neutronenwapens. De politici en militairen willen de tegenpartij vóór blijven: wat mogelijk is, dient ook geproduceerd te worden. Het opbod gaat m.a.w. niet alleen uit van een streven naar wat voldoende is als afschrikking of verdediging, maar evenzeer van de natuurlijke menselijke drang om zijn superioriteit in kennen en kunnen te etaleren. Voorts heeft de maatschappij economische belangen bij het instandhouden van geavanceerde produktie-sectoren zoals kernenergie, vliegtuigbouw, elektronica. Argumenten van werkgelegenheid worden gebruikt als drukkingsmiddel om te voorkomen dat bestaande produktielijnen worden opgedoekt. In verband met dit aan gang zijnde proces van een voortdurende escalatie van de atoombewapening rijzen cruciale morele en ethische vragen, die ondermeer het voorwerp zijn van de herderlijke brieven van de verschillende bisschoppenconferenties. Kan het Westen, dat er terecht op boogt de menselijke persoon centraal te stellen, dat bekommerd is om de eerbiediging en de verdediging van de essentiële rechten van elk mens, dezelfde middelen gebruiken als de Sovjet-Unie, waar de mensenrechten met de voeten worden getreden? Het antwoord op een dergelijke vraag is zeer delicaat, want het zou kunnen impliceren dat onze weerbaarheid omwille van ethische overwegingen zou beknot en afgezwakt worden en dat onze zelfverdediging wordt geschaad. Een dictatuur, waar de mensen moeten zwijgen, kan zich in omstandigheden van crisis sterker opstellen dan een democratie, waar het gezag groeit vanuit burgers die meespreken. Nochtans kunnen wij de gestelde vraag niet uit de weg gaan, | |||||||
[pagina 230]
| |||||||
indien wij consequent ons handelen wensen te steunen op de humane en christelijke waarden die we steeds verkondigen. Het zou hypocrisie zijn deze waarden te laten vallen, wanneer het gaat om de verdediging van grenzen, van een politiek regime of zelfs van iets dat ons zo dierbaar is als de menselijke vrijheid. In de geschiedenis van het mensdom werden steeds morele grenzen aanvaard voor de gewelddadigheid die onvermijdelijk gepaard gaat met het oorlogvoeren. Alhoewel voor zeer brede interpretatie vatbaar, kwam dat morele voorbehoud ongeveer neer op de volgende voorwaarden: de zaak moest rechtvaardig zijn (zo bijvoorbeeld was zelfverdediging beter te verantwoorden dan een aanvalsoorlog); er moest proportionaliteit zijn tussen het vooropgestelde doel en de middelen die ingezet werden om dat doel te bereiken; de burgerbevolking moest zoveel mogelijk gespaard blijven. Eigenlijk gelden nog steeds dezelfde voorwaarden, maar de militaire politiek die thans gevolgd wordt, ook in onze Westerse landen, is volledig in tegenspraak met die traditionele spelregels. Zeer kleine nucleaire wapens, waarvan de destructiekracht die van de klassieke wapens nauwelijks overtreft, zouden theoretisch kunnen gebruikt worden tegen zuiver militaire doelwitten zonder veel schade te berokkenen aan de burgerbevolking in de omgeving. Men zou het gebruik ervan kunnen goedpraten in het kader van de principes van de proportionaliteit en van de discriminatie tussen burgerbevolking en strijdkrachten. De vraag waarop niemand kan antwoorden is echter hoelang men, in de hitte van een conflict waar één van beide partijen aan de verliezende hand is, de gewelddadigheid op die beperkte schaal zou kunnen houden. Eens de drempel overschreden, schijnt een escalatie naar een nucleaire oorlog op bredere schaal nog moeilijk in te dijken. Uit het boek van de Harvard-studiegroep citeren wij volgende beschouwing: ‘Om die reden, en hoe rechtvaardig ook de inzet is, zouden niet-bedoelde gevolgen een beperkt gebruik van kernwapens kunnen doen omslaan in een uitgesproken immorele actie. Men kan zich moeilijk omstandigheden indenken in dewelke een nucleaire oorlog, die kan leiden tot de vernietiging van alle maatschappelijk leven bij de tegenstander, zou te rechtvaardigen zijn’. Het zijn nochtans juist dat soort allesvernietigende atoomwapens die langs beide kanten in grote hoeveelheden opgestapeld liggen. Ook rijst de vraag hoe men kan verantwoorden een nucleair arsenaal op te bouwen dat uit morele overwegingen niet zou mogen gebruikt worden. Hierop antwoorden de absolute verdedigers van een nucleair evenwicht dat die kernwapens niet worden opgestapeld om gebruikt te worden, maar alleen om de vijand te weerhouden van een | |||||||
[pagina 231]
| |||||||
nucleair avontuur. Er ligt een zekere ‘contradictio in terminis’ in, maar zo is de bewering en het geloof: blindelings in nucleaire wapens investeren om te vermijden dat ze ooit zouden gebruikt worden. De Amerikaanse bisschoppen betitelen die situatie als de politieke paradox van de afschrikking en ze werpen volgende problemen op: ‘Mag een land dreigen met iets wat het nooit zal doen? Mag het bezitten wat het nooit zal gebruiken? Wie is eigenlijk betrokken partij in de wederzijdse dreiging van de supermachten: de vertegenwoordigers van de regering, de militairen, of de burgers voor wier verdediging de dreiging wordt opgesteld?’. Een afschrikkingspolitiek met nucleaire wapens wordt door de Amerikaanse bisschoppenconferentie niet onvoorwaardelijk veroordeeld, maar ook niet aanvaard als een basis voor vrede op lange termijn. Om een dergelijke afschrikking enigszins moreel te verantwoorden stellen zij drie criteria:
| |||||||
Hoe afbouwen?Het is, meen ik, evident dat in de huidige bewapeningspolitiek geen rekening wordt gehouden met de drie boven vermelde criteria. De morele spelregels zijn sinds lang overtreden. Alhoewel het moeilijk uit te maken is waar juist de drempel ligt van een ‘voldoende afschrikking’, lijkt het waarschijnlijk dat het huidig Westers nucleair potentieel, of zelfs een fractie ervan, voldoende is om de Sovjet-Unie ervan te weerhouden de infernale cyclus van een atoomoorlog in gang te zetten. Tenzij de Sovjets voor een overwinning op het Westen een volgens onze normen onaanvaardbare graad van zelfvernietiging zouden over hebben. Indien dergelijke houding in een dictatoriaal regime niet ondenkbaar is, schijnt ze nochtans onwaarschijnlijk, maar in elk geval staan wij weerloos om zulk cataclysme te beletten. Hoe zou men zich kunnen verdedigen tegen | |||||||
[pagina 232]
| |||||||
bewindvoerders die het er voor over hebben een onschuldige bevolking als gijzelaars te gebruiken in een soort zelfmoordoperatie, een houding die mutatis mutandis ook deze is van aanhangers van de slogan ‘liever dood dan rood’. De vreedzame strijd voor vrijheid van bv. het Poolse volk of van de dissidenten die leven onder communistisch regime, zijn voorbeelden van een meer humane benadering, die met veel minder slachtoffers op lange termijn tot eenzelfde resultaat kan leiden. In geen geval kan een politiek van afschrikking, gesteund op het herstellen van een steeds verbroken nucleair evenwicht tussen twee supermachten, een waarborg bieden voor de vrede. De risico's zijn te groot. Jonathan Schell formuleert ze in zijn boek ‘The Fate of the Earth’ als volgt: ‘Als wij eerlijk zijn tegenover onszelf moeten wij durven toegeven dat, indien wij ons niet ontdoen van ons nucleair arsenaal, een holocaust zich niet alleen kán voordoen maar zich zál voordoen; indien niet vandaag, dan morgen; indien niet dit jaar, dan volgend jaar’. Dat risico zal nog verhogen wanneer nieuwe partners, met eventueel minder morele bezwaren en remmingen, zich bij de club van de atoommachten zullen voegen. Eerlijk zijn tegenover onszelf ... Dat is juist de opdracht voor de vredesinstituten aan onze universiteiten. De oplossing ligt zeker niet in een naïef pacifisme. De mens is zo niet gemaakt: hij zal oorlogvoeren tot het einde van zijn geschiedenis. Een eenzijdige, volledige nucleaire ontwapening is niet realistisch. Wij zullen nog een lange tijd moeten leren leven met atoomwapens. Wat wél mogelijk schijnt is het zetten van beperkte eenzijdige stappen, met de bedoeling een proces op gang te brengen dat later zou kunnen leiden tot wederzijdse nucleaire ontwapening. Afzien van de plaatsing van kernraketten in Europa zou een eerste teken van ‘goodwill’ kunnen zijn in die richting, en tegelijkertijd een tegemoetkoming aan de wensen van de Europese volkeren. Tot een dergelijke geste, hoewel die kan aangevoeld worden als een zeker gezichtsverlies, moet het Westen kunnen overgaan indien het werkelijk de humane waarden beleeft waar het steeds voor uitkomt. Wij zijn niet geloofwaardig indien wij het probleem niet aanpakken met eigen initiatieven en ons daardoor differentiëren van de handelwijze van de Sovjet-Unie. Het zou dramatisch zijn indien wij ooit onze kernwapens zouden gebruiken tegen een onschuldige bevolking achter het ijzeren gordijn, die zelf het eerste slachtoffer is van een communistisch regime, waartegen wij ons wensen te beschermen. Ook dat regime is voorbijgaand. Daarop wachten en daaraan meehelpen is misschien het enige lichtpunt voor het behoud van onze vrede. | |||||||
[pagina 233]
| |||||||
Om te eindigen nog een laatste citaat. Het komt uit een brief die generaal Eisenhower schreef in 1956, toen de Amerikanen zich in een analoge situatie bevonden als de huidige. Ook toen dachten zij aan het opstellen van lange afstandsraketten als tegenzet tegen de Russische dreigementen. ‘Oorlogvoeren heeft iets van een wedstrijd, schreef Eisenhower. Wanneer men voorziet dat de afloop van de wedstrijd zal neerkomen op de vernietiging van de vijand maar tegelijkertijd op zelfmoord voor het eigen kamp, dan is het nauwkeurig afwegen van het eigen militair potentieel met dat van de tegenpartij geenszins van vitaal belang. Het probleem is niet langer: man tegen man of natie tegen natie, maar wel de mens tegenover de oorlog’. | |||||||
Geachte Vergadering,Dit waren mijn persoonlijke reflecties omtrent de atoombewapening. Velen zullen er anders over denken, anderen zullen ze inopportuun vinden. Ik verwacht me aan veel kritiek. Het was niet mijn bedoeling U te winnen voor mijn opinie, wel hiermee een universitair gesprek op gang te brengen van deskundigen die er meer over weten dan ik. Ik ben ervan overtuigd dat de universiteit niet langer mag zwijgen en dat het haar plicht is zowel de politici als de bevolking documentatie en voorlichting te bezorgen, om hen te helpen een eigen gefundeerde houding op te bouwen. Ik wens u een succesvol nieuw academiejaar, geen nieuwe ingrepen vanwege de onderwijs-minister, ruime werkingskredieten en vooral een goed gebruik ervan. Hiermee verklaar ik het academiejaar 1983-1984 voor geopend. |