Een visie op de universiteit
(1985)–P. De Somer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
II De universiteit denken en leidenA Keus uit de rectorale redes | |
[pagina 73]
| |
De universitaire problemen van Leuven-NederlandsGa naar voetnoot* | |
Heren Ministers, Heren Professoren en Navorsers, Waarde Studenten, Dames en HerenHet is voor mij een grote eer en een genoegen U allen welkom te heten in deze Aula ter gelegenheid van deze historische gebeurtenis. Voor de eerste maal in de meer dan vijfhonderdjarige geschiedenis van onze universiteit opent de nederlandstalige universitaire gemeenschap, professoren, wetenschappelijke vorsers, studenten, administratief en technisch personeel, haar eigen academiejaar. Dit betekent geen breuk met een verleden, dat ons dierbaar is, maar alleen een mijlpaal in de normale evolutie van de éne Alma Mater Lovaniensis naar meer autonome universiteiten, die steeds meer hun eigen weg zullen opgaan. Wellicht zullen sommigen betreuren dat voor deze gelegenheid de uiterlijke tekenen werden weggelaten die aan universitaire plechtigheden over de ganse wereld het eigen karakter geven van een gemeenschap ‘ietwat ontheven aan de aardse werkelijkheid’. De academische stoet ging niet uit, de toga's bleven geborgen, de pedellen bleven thuis. Het lag niet in onze bedoeling te breken met een oude traditie; wel wilden wij hiermee naar buiten beklemtonen dat onze universiteit, zoals al de andere, bekommerd is om haar toekomst en zich erover in stilte wil bezinnen. Om dezelfde reden werden op deze plechtigheid alleen personen uitgenodigd die rechtstreeks bij het leven van onze universiteit betrokken zijn. Wij danken hen hartelijk voor hun aanwezigheid. Onze universiteiten stammen, zoals de kathedralen, uit de middeleeuwen. Sinds hun ontstaan hebben ze periodes gekend van voorspoed en verval, prestige en isolement. Ze hebben oorlogen, revoluties en reformaties overleefd en ze hebben gedurende zes eeuwen steeds hun identiteit behouden, een bewijs van hun vermogen om zich aan een steeds wisselende maatschappij aan te passen. Thans bevindt de universiteit zich opnieuw in een kritieke periode. | |
[pagina 74]
| |
CrisistoestandEr heerst ontevredenheid bij haar leden over de instelling zelf en over de maatschappij waarin ze leeft. Alles wordt op de korrel genomen: de pedagogische methodes, examens en selectiesystemen, de bevoegdheid van de gezagsorganen, de structuren, de binding met de gemeenschap, het voortbestaan van instellingen die een bepaalde ideologie als basis hebben. Er wordt geschud aan de ivoren toren en er bestaat onrust en onzekerheid bij hen die verantwoordelijkheid dragen. Niemand kan nog een heldere blik hebben op de zo veelvoudige en soms weinig samenhangende kritiek die geuit wordt; en de bedoelingen van degenen die tegen de universiteit in opstand komen zijn zeer uiteenlopend. Eén zaak is echter wel duidelijk: de uitingen van onbehagen en opstandigheid die als een besmetting de ene na de andere universiteit hebben aangetast, bewijzen dat er ernstige spanningen bestaan in de betrekkingen onderling tussen de groepen binnen de universiteit, en tussen universiteit en buitenwereld. Het zou verkeerd zijn deze spanningen te negeren en ze toe te schrijven aan de onverantwoorde houding van bepaalde extremistische groeperingen; het zou evenzeer getuigen van een grote naïviteit te denken dat men gemakkelijk tot een oplossing zal komen. | |
Concentratie van macht in onze welvaartsmaatschappijDe oorzaken van de bestaande malaise werden in talrijke studies ontleed: de explosie van het studentenaantal tijdens de jongste tien jaren en de daaruit volgende massificatie van een nieuwe sociale groep kunnen ongetwijfeld gerekend worden tot de oorzaken van de moeilijkheden binnen instellingen die niet uitgerust zijn om een dergelijke massa op te vangen. Bovendien heerst er bij de jongere intellectuelen onzekerheid over hun toekomst in een welvaartsmaatschappij, die weliswaar de mogelijkheid geschapen heeft om de poorten van de universiteit voor een steeds groeiend aantal kandidaten te openen, maar geen voorzieningen heeft getroffen om hen daarna weer op te vangen en hun die verantwoordelijkheden toe te vertrouwen waarop ze overeenkomstig hun vorming aanspraak kunnen maken. Thans rijst het probleem welke de plaats is van de mens en van de intellectueel in een samenleving die door toedoen van de technische vooruitgang veel materiële problemen heeft opgelost, ‘une société de bacheliers’, die voor de eerste maal in de geschiedenis de voorwaarden heeft gecreëerd om de mens te brengen tot zijn volle geestelijke ontplooiing. | |
[pagina 75]
| |
Deze evolutie bracht echter terzelfdertijd een concentratie van macht met zich mee, een bundeling van economische, financiële en politieke krachten, die het hele wereldgebeuren determineren en de mens dreigen te herleiden tot een soort robot, waarvan denken en handelen van op afstand worden geregeld. Het oogmerk van onze maatschappij is technische vooruitgang geworden: ‘the exaltation of manpower over mankind’, en door dat proces werden de universiteiten meegesleept. Men krijgt soms de indruk dat het doel van de opvoeding niet meer is de mens op het cultureel peil van zijn tijd te brengen, maar hem in te schakelen in een produktiesysteem. Daardoor wordt hij in zekere zin de slaaf van zijn eigen beschaving. | |
Gevaar van deze evolutie voor de UniversiteitIn dat proces dreigt het wezen van de universiteit als vrij denkcentrum verloren te gaan, terwijl juist de universiteiten nagenoeg de enige instellingen zijn die het permanent geweten van de samenleving kunnen uitmaken. Waar anders dan in het universitair milieu kunnen de nodige tegenkrachten zich ontwikkelen. De betekenis van het statuut van academische vrijheid is heden ten dage duidelijk gelegen in deze maatschappelijke taak. Het is de verdienste van de jongste groep van de universitaire gemeenschap, de studenten, dat zij met slogans, moties, optochten, vrije vergaderingen, enz..., de bestaande malaise aan het licht heeft gebracht, en daardoor zowel in de maatschappij als aan de universiteiten een shock hebben veroorzaakt. De studenten hebben weliswaar de weldenkende gemeenschap door geweldplegingen, vandalisme, beschadiging van eigendommen en andere overdrijvingen ontstemd, maar het is irreëel te verwachten dat een revolutie, zoals degene die zich nu voltrekt, in volle vrede kan verlopen. Het is nu eenmaal een feit dat de maatschappij zonder fysische druk belangrijke hervormingen slechts moeizaam ten uitvoer brengt. Reeds geruime tijd waren gezaghebbende personen ertoe overgegaan de universiteit in haar bestaande vorm te bekritiseren. Kleine misstanden werden verholpen, maar essentieel werd er niets veranderd. Integendeel, steeds meer verloochende de universiteit haar opdracht die erin bestond jonge mensen een vorming te geven. Ze liet zich verleiden tot het trainen van beroepsmensen, reeds in 1930 door Ortega y Gasset bestempeld met de naam van ‘nieuwe barbaren, knapper dan ooit, maar ook cultuurlozer dan ooit: de ingenieur, de arts, de advocaat de man van wetenschap’. | |
[pagina 76]
| |
Treffend is de gelijkenis van die naam met het woord ‘vakidioten’ dat de studenten gebruiken om hun misprijzen uit te drukken over de opleiding die hun heden ten dage gegeven wordt. Bijna profetisch schrijft Ortega in dezelfde periode: ‘Van deze onverwachte barbaarsheid, van dit wezenlijke en tragische anachronisme, dragen bovenal de pretentieuze universiteiten van de 19de eeuw in alle landen de schuld; en als het barbarendom, in de razernij van een revolutie, ze met de grond gelijk maakte, zouden ze op de keper beschouwd zich niet kunnen beklagen’. De recente gebeurtenissen hebben het probleem doen rijzen van het herdenken van de maatschappij, het probleem van de sociale functie van de moderne universiteiten als motor van de noodzakelijke hervorming. Iedereen is nu overtuigd dat wij op een keerpunt gekomen zijn, waar het erop aankomt, niet om de rust binnen de universiteit te herstellen - want de onrust is op zichzelf slechts een symptoom -, wel om nieuwe levensomstandigheden te scheppen waarin de mens zich volledig kan ontplooien. Het probleem is echter zo ruim en zo complex dat men niet weet hoe het aan te pakken. Men verwijt de jeugd dat ze oude structuren wil afbreken, dat zij zonder enige zin voor realisme droomt van een nieuwe, ideale maatschappij, waarvan ze evenwel de inhoud niet kent. Men haalt de schouders op en men verwijst de revolterende student smalend naar het Utopia van Thomas Morus waarin het uitschakelen van prestige, gezag en eigendom elke reden tot verdeeldheid en twist zou laten verdwijnen, naar de ideale staat van Plato waarin alle goederen zonder uitzondering verdeeld worden, of naar de gemeenschap van de eerste Christenen waarin alle gelovigen één van hart en één van ziel waren en waarin niemand wist wat hij bezat, omdat alles onder hen gemeenschappelijk bezit was. Ondertussen voelt al wie in de samenleving en in de universiteit verantwoordelijkheid draagt zich verontrust en bezwaard. Sinds verscheidene jaren worden misbruiken aan de kaak gesteld, vergaderen allerhande commissies en worden rapporten uitgebracht. Men spreekt van gezagscrisis, verouderd beleidspatroon, zelfs van een machtsstrijd binnen de muren van de universiteit. Telkens weer tracht men de ziekte te beschrijven, maar men komt niet verder dan een psychotherapeutische en kalmerende behandeling. Hervormingsbewegingen blijven beperkt tot het afschaffen van onbeduidende misbruiken, die op elke universiteit bestaan, wat dan ook uitloopt op onbenullige hervormingen. Men gaat kijken bij de buurman, men neemt bij ons de Amerikaanse en de Engelse universiteiten als | |
[pagina 77]
| |
voorbeeld, maar men moet dan constateren dat geen enkele universiteit haar problemen heeft opgelost of haar taak juist en volledig heeft omschreven. Nog nergens werden de meest adequate structuren gevonden. Men mag geen illusies koesteren. Noch een volledige hervorming van het pedagogisch systeem, noch de realisatie van het medebeheer zal de rust op de campus volledig herstellen, evenmin als de bekoring die spontaan bij gezagdragers opkomt om met ijzeren hand elke opstandige houding te onderdrukken. De kern van de universitaire crisis ligt veel dieper, nl. in de evolutie van de hedendaagse maatschappij zelf. Laten wij nu, zeer concreet, onderzoeken welke ontwikkeling de universiteiten zelf, geplaatst in deze algemene, maatschappelijke context, hebben doorgemaakt. | |
Symptomen van gigantismeDe ontwikkeling van de universiteiten, zowel op gebied van de activiteiten als van het aantal mensen die daarbij betrokken zijn, stelt ons allen voor de vraag waarom ze bestaan en hoe ze hun opdracht moeten vervullen. In een studie over de aanpassing van de universiteiten aan de veranderingen in de maatschappij, trekt de Britse publicist Ashby een vergelijking tussen de biologische en de culturele evolutie. In beide bestaat er een wisselwerking tussen erfelijke eigenschappen en selecties, tussen de natuur en omgeving. Sociale instellingen worden, net zoals de soorten in de biologie, in hun overleving bedreigd, ofwel doordat ze weerstand bieden aan elke druk om te veranderen, om gelijk te blijven aan wat ze oorspronkelijk waren, ofwel door te snelle veranderingen, wat hun integriteit in gevaar brengt. Het feit dat de universiteit gedurende eeuwen is blijven voortbestaan bewijst dat ze zich steeds aan het sociaal denken van elk tijdvak heeft weten te adapteren en bovendien haar traditionele kenmerken voldoende wist te bewaren om haar identiteit niet te verliezen. Men kan deze vergelijking doortrekken en onderzoeken waarom bepaalde diersoorten verdwenen juist op het ogenblik dat ze tot de hoogste graad van ontwikkeling en specialisatie gekomen waren. De Franse viroloog Lwoff maakt daaromtrent in zijn boek ‘L'Evolution physiologique’ de volgende overwegingen. Op het ogenblik dat diersoorten het maximum van hun macht bereikt hebben, hetzij door de afmetingen van hun lichaam, hetzij door de vervolmaking van hun defensieve of offensieve verdedigingsmiddelen, die hen schijnbaar in staat | |
[pagina 78]
| |
stellen zich tegen gelijk welke vijand te verdedigen, zijn ze veroordeeld om te verdwijnen. Elke vooruitgang in de evolutie, elke nieuwe adaptatie brengt het overleven van het biologisch type in gevaar. Hoe sterker ontwikkeld en hoe meer gespecialiseerd de aanpassing is, hoe meer de soepelheid verloren gaat om zich vlug genoeg aan de veranderingen en aan het milieu te adapteren. Het is niet uitgesloten dat een soortgelijke wet zou gelden voor de universiteit van de 20ste eeuw, die altijd nieuwe taken en specialismen op zich heeft genomen en zich zodoende tot een logge mammoet heeft ontwikkeld. Deze evolutie zou kunnen uitlopen op een teloorgaan van de eigen identiteit. De onrust in de universiteit is, tenminste gedeeltelijk, een symptoom van gigantisme. Door haar prestige oefende de universiteit een dusdanige aantrekkingskracht op de maatschappij uit dat ze werkelijk bestormd werd met pogingen om er de meest diverse activiteiten en specialismen binnen te brengen, met het gevolg dat de ivoren toren een toren van Babel werd. Men hoeft slechts de Belgische situatie even onder ogen te nemen om zich ervan te overtuigen dat die druk niet heeft opgehouden. Instellingen van hoger onderwijs dringen erop aan om tot universiteit geconsacreerd te worden. Binnen de universiteit wil elke technische of wetenschappelijke discipline uitgroeien tot instituut of faculteit; eenieder die een intellectuele activiteit uitoefent, schuift aan in de rij van togati. Die aantrekkingskracht gaat niet zozeer uit van de eerste functie van de universiteit, namelijk het verstrekken van onderwijs en het brengen van de student op het culturele peil van zijn tijd, als wel van het sociale aureool waarmee de middeleeuwse instelling en haar leden omkranst zijn. Voor de politicus, de hogere ambtenaar, de verantwoordelijke in de economische wereld, is het een statussymbool opgenomen te worden in de groep van de docerenden. Voor de kandidaat docent of hoogleraar opent de benoeming aan de universiteit de poort tot eervolle, invloedrijke en financieel aantrekkelijke posten in de samenleving. Het is mijn overtuiging dat deze situatie, in haar geheel beschouwd, het voor de universiteiten die alles hebben onderzocht behalve hun eigen wezen, tot een dwingende plicht maakt nu ook hun eigen gigantisme te gaan onderzoeken en o.a. hun huidige bindingen met de maatschappij te analyseren. Dit alles met de bedoeling om tegenover de maatschappelijke verwachtingen en aandrang een eigen oordeel en meteen ook een eigen keuze te stellen. | |
[pagina 79]
| |
Financiële afhankelijkheid - verlies aan eigen identiteitIn zijn boek ‘The Learning Society’ beschuldigt de vroegere voorzitter van de universiteit van Chicago, Hutchins, de universiteiten ervan hun oorspronkelijke opzet verzaakt te hebben en bezweken te zijn voor de verleiding van research-grants van regering en industrie. In plaats van de studenten een hogere opvoeding te bezorgen, zijn ze verschrompeld tot bewaarplaatsen waarin beroepsdiploma's worden afgeleverd, waar aan kinderverzorging wordt gedaan en ook aan wetenschappelijk onderzoek. Als enige oplossing ziet Hutchins de splitsing van wat hij noemt de knowledge factory, in drie instituten: een instituut voor wetenschappelijk onderzoek, een vormingsschool voor technici en zakenlui, en tenslotte de eigenlijke universiteit, een intellectueel heiligdom voor degenen die de bekwaamheid en de wil hebben om zich te wijden aan het zuivere geestesleven, aan de waarheid omwille van de waarheid. Het combineren van deze drie activiteiten in één instituut leidt ertoe, dat de student als de centrale factor van de universitaire activiteit verwaarloosd wordt. Al kan men uit vergelijkende statistieken van de ‘student-staf-verhouding’ in België en de andere Europese landen opmaken dat de omkadering bij ons vrij gunstig is - voor Leuven-Nederlands bedroeg ze 1/12, 5 in het academiejaar 1967-68 - toch mag men zich door deze schijnbaar zeer gunstige cijfers niet laten verblinden. Wanneer men de lijsten overloopt van het academisch personeel aan de Belgische universitaire centra, stelt men vast dat een groot aantal hoogleraren niet full-time zijn. Slechts van een klein percentage ligt het voornaamste werkterrein in de universiteit en onder deze laatsten is er nog een aanzienlijk aantal dat buiten de universiteit belangrijke en tijdrovende opdrachten vervult. In bepaalde faculteiten staat slechts een kleine minderheid van het professorenkorps volledig ter beschikking van het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. Hoewel de toestand bij Leuven-Nederlands beter is dan aan sommige andere universitaire instellingen, toch lijden wij aan diezelfde kwaal. Men zou er dan ook goed aan doen, vooraleer naar de diepere oorzaken van de malaise aan de universiteiten gezocht wordt, even na te gaan welk percentage van hun werktijd hoogleraren en wetenschappelijke vorsers besteden aan hun belangrijke taak van opvoeder van de jongere generatie. Ons streven zal er in de toekomst alleszins moeten op gericht zijn het full-time professoraat te valoriseren en het aanvaarden van opdrachten of functies buiten de universiteit aan bepaalde criteria te onderwerpen. | |
[pagina 80]
| |
Deze kritiek betreft geen personen, maar een feitelijke toestand, die meebrengt dat de uitbouw van een laboratorium of een research-instituut grotendeels afhankelijk is van opdrachten van buitenuit en van betaalde diensten die door de academici worden verleend. De keuze van een research-object wordt in vele gevallen meer bepaald door de mogelijkheden van financiering dan door direct wetenschappelijke belangstelling. Daardoor dreigen de eigenheid en de onafhankelijkheid van de universiteit als centrum van objectief en vrij gekozen wetenschappelijk onderzoek teloor te gaan, wat voor de samenleving een groot verlies zou betekenen. Om dat te verhelpen is een subsidiëring van overheidswege, groot genoeg om de universiteiten een financiële autonomie te bezorgen, onontbeerlijk. | |
Versnippering in specialisatiesOok mag de universiteit zich niet verder laten verleiden tot een hopeloze versnippering in specialisaties, met de bedoeling gediplomeerden af te leveren, die geknipt zijn om een zeer specifieke taak in de maatschappij te vervullen. De technologische evolutie is zo snel en de vereiste kennis zo veranderlijk dat een praktische opleiding steeds minder en minder duurzaam wordt. Reeds nu immers is de meest theoretische opleiding de meest praktische geworden. Niet het aanbieden van feiten-materiaal is belangrijk maar wel het geven van vorming. Men moet de problemen in zijn discipline leren benaderen, een geest ontwikkelen die kritisch kan staan tegenover de onderwerpen die men bestudeert en tegenover zichzelf. Aan onze universiteiten worden teveel verschillende vakken gedoceerd en teveel verschillende diploma's en certificaten afgeleverd, terwijl er aan de ontwikkeling van het intellect eenvoudigweg te weinig aandacht wordt geschonken. Als een concreet voorbeeld van overdreven en voortijdige specialisatie, wil ik de recente hervorming van het onderwijs in de kandidaturen vermelden, waardoor de ooglappen van het eigen beroep reeds aangebracht worden vanaf het eerste academiejaar. Het is mogelijk dat de student door deze hervorming, op het einde van zijn studie, beter op de hoogte is van de op dat ogenblik bereikte stand van de wetenschap in zijn branche; het is echter weinig waarschijnlijk dat daar nog veel van zal overblijven als hij vijf of tien jaar afgestudeerd is. Een academisch beroep wordt gemiddeld gedurende een veertigtal jaren uitgeoefend. De universiteit moet haar studenten dus op een periode van een dergelijke duur voorbereiden. In deze snel evoluerende maatschappij kan dit niet meer door het overdragen van kennis maar alleen door vorming en het aankweken van | |
[pagina 81]
| |
een geesteshouding. Met zekerheid kan men stellen dat de arts, de ingenieur, de scheikundige over twintig jaar voor volkomen nieuwe problemen zullen staan, waarvoor de thans opgedane vakkennis hen nog maar weinig van nut zal zijn. Alleen het oplossen van deze problemen, die op het eerste gezicht ver verwijderd schijnen van de recente gebeurtenissen, kan een gezond klimaat op de universiteit herstellen. De Alma Mater moet in haar geheel herdacht worden. Men moet bepalen welk soort opvoeding ze moet geven en op welke wijze, welke plaats ze in de samenleving moet innemen. Het statuut van de instelling en ook dit van haar leden moet worden aangepast. | |
Gedeelde aansprakelijkheidDromen van een nieuwe universiteit is vanzelfsprekend gemakkelijker dan een bestaande in leven houden en ontwikkelen. In zekere zin is het een vlucht voor de eigen verantwoordelijkheid waaraan veel universitairen zich tegenwoordig schuldig maken, als ze hun concreet instituut of hun welbepaalde studierichting verwaarlozen om zich te bemoeien met vage hervormingsplannen van universiteit en maatschappij. Ook buiten de universiteit geeft men gemakkelijk toe aan de verleiding om de tekortkomingen bij het vervullen van de eigen taak op de rug te schuiven van het hoger onderwijs. Het is een valse redenering en een fundamentele dwaling te veronderstellen dat een land tot bloei komt, dat bv. de Amerikaanse industrie voorspoedig is of de Engelse levenswijze interessant, alleen doordat er in Amerika en Engeland goede scholen zijn. De waarde van het onderwijs hangt af van de algemene atmosfeer die in een land heerst. Universiteiten en andere onderwijsinstellingen zijn slechts onderdelen van de algehele nationale gemeenschap die ze opricht en in stand houdt; de kwaliteiten en gebreken van het volkskarakter vindt men in het onderwijs weerspiegeld. Vaak hoort men de klacht dat de Belgische industrie zich onvoldoende vernieuwt, dat er niet genoeg gedaan wordt voor het wetenschappelijk onderzoek, dat het politieke leven is verstard en dat het universitair onderwijs te weinig topfiguren voortbrengt. De tekortkomingen in deze diverse sectoren zijn een weerspiegeling van de concrete Belgische situatie. Het is al te gemakkelijk de universiteiten daar de schuld van te geven. De verantwoordelijkheid moet alleszins gedeeld worden. Bij sommigen is de verleiding groot om de universiteit onder voogdij te plaatsen, want iedereen heeft thans zijn ideeën over wat een universiteit moet zijn en hoe zij moet werken. Maar het is een feit dat de nationale | |
[pagina 82]
| |
gemeenschap, meer bepaald de financiële en industriële milieus, er niet in geslaagd zijn het klimaat te scheppen waarin wetenschappelijk onderzoek vrijelijk tot ontplooiing kan komen. In vergelijking met andere geëvolueerde landen heeft België geen reden om trots te zijn op zijn inspanningen inzake wetenschappelijk onderzoek en op dat stuk tenminste zijn de universiteiten niet de hoofdschuldigen. Zo wordt er bij voorbeeld in economische milieus ook over geklaagd dat de Belgische universiteiten geen managers afleveren, geen praktisch gevormde ingenieurs, geen geschoolde onderzoekers. Dergelijke kritiek is maar al te gemakkelijk. Daarbij komt nog dat velen de neiging hebben om zichzelf te onderschatten: bij ons is alles verkeerd maar in andere landen, waar ze gedurende enkele weken een geleid bezoek hebben afgelegd, daar hebben ze de perfectie gevonden! Het treft mij altijd weer dat onze afgestudeerden, op wie in eigen midden zoveel kritiek wordt gericht, met waardering en hoogschatting in de Verenigde Staten of andere buitenlandse universiteiten worden ontvangen. Ik vraag dan ook dat de prominenten uit onze industriële wereld hun kritiek op de universiteiten zouden laten gepaard gaan met introspectie over eigen tekortkomingen. | |
Het beleid van Leuven-Nederlands
| |
[pagina 83]
| |
beschikking over een speciaal budget om gasthoogleraren uit te nodigen en om internationaal post-graduate onderwijs in te richten. In het kader van de samenwerking met de ontwikkelingslanden werden met de universiteiten van Baguio (Filippijnen) en Lima (Peru) contracten afgesloten waarbij Leuven-Nederlands zich verbindt hen behulpzaam te zijn bij het onderwijs en hun postgraduate-studenten op te nemen in onze onderzoekscentra te Leuven. Reeds dit jaar komen afgestudeerden uit verscheidene ontwikkelingslanden zich met een assistentenbeurs te Leuven specialiseren. Vanzelfsprekend wordt verder de grootst mogelijke medewerking verleend aan de Universiteit Lovanium. 3) Om de banden van de universiteit met de ex-Lovanienses te verstevigen en om de oud-studenten actief te betrekken bij alle initiatieven van Leuven-Nederlands, werd officieel een alumni-vereniging opgericht. Deze vereniging heeft o.a. tot doel, de faculteiten te helpen bij het systematisch organiseren van het postuniversitair onderwijs in en buiten Leuven. Als eerste concrete verwezenlijking, en om onze aanwezigheid in de hoofdstad te affirmeren, werd te Brussel een huis van Leuven-Nederlands ingericht. Dit huis zal over enkele weken worden opengesteld voor sociale en culturele activiteiten van onze alumni. 4) Teneinde de structuur van de faculteiten aan te passen aan een efficiënte onderwijs- en wetenschapsbeoefening, werd met de herstructurering begonnen. De faculteiten zullen worden ingedeeld in departementen, die op hun beurt onderverdeeld zijn in afdelingen. Het is onze bedoeling daardoor een functionele scheiding tot stand te brengen tussen onderwijs en wetenschapsbeoefening enerzijds, en een bedrijfstechnisch beheer anderzijds. Deze departementen zijn verantwoordelijk voor het onderwijs en het onderzoek in een bepaalde wetenschappelijke discipline en zij beschikken daarvoor over een eigen budget en eigen bestuursorganen. Zij worden geleid door een voorzitter, gekozen door het betrokken academisch en wetenschappelijk personeel en dit voor een termijn van drie jaar. De departementalisatie maakt het afschaffen mogelijk van het systeem der leerstoelen, dat in ruime mate verantwoordelijk is voor de sclerose van onze Europese universiteiten. Van nu af zal een leeropdracht niet meer toevertrouwd worden aan een titularis maar wel aan het departement. Met deze structuur werd reeds rekening gehouden bij de benoemingen voor het academiejaar dat thans begint. Aan de pas benoemden werd medegedeeld dat de betrokken colleges hun slechts voor een termijn van vijf jaar zijn toegewezen. Er bestaat dus geen gevaar meer dat een professor gedurende tientallen jaren eenzelfde verouderde en niet bijge- | |
[pagina 84]
| |
werkte cursus doceert. In het departement zal men bij de taakverdeling rekening kunnen houden met de geschiktheid van elk der leden en met hun speciale aanleg voor het wetenschappelijk onderzoek, het geven van kathederonderwijs, of voor onderwijs in de vorm van seminaries. 5) Experimenteel wordt in de faculteit der geneeskunde het twee-semester systeem ingevoerd. Dit bezorgt aan de student ondermeer het voordeel dat hij de examenlast over twee periodes kan verdelen en zijn intellectuele krachtinspanning dus meer over het hele jaar kan spreiden. Indien het experiment slaagt zal dit systeem vanaf volgend academiejaar tot andere faculteiten worden uitgebreid. 6) De Leuvense vertegenwoordigers hebben actief deelgenomen aan de werkzaamheden van de Speciale Commissie, die de regering van advies moest dienen inzake de universitaire expansie. Het verslag van deze commissie bevat een synthese van de huidige organisatie van het universitair onderwijs in België, en geeft de krachtlijnen aan waarlangs de universitaire expansiepolitiek moet worden gevoerd. Het weze mij toegelaten bij deze gelegenheid het grote belang van deze commissie te beklemtonen. Er werden enkele belangwekkende opties genomen, die tot een diepgaande vernieuwing van het universitair onderwijs kunnen bijdragen, maar tot nog toe in de publieke opinie te weinig weerklank hebben gevonden. Eén van de voorstellen is dat alle universiteiten, zowel vrije als rijksinstellingen, aangezien ze de gemeenschap dezelfde diensten bewijzen, recht hebben op subsidiëring volgens gemeenschappelijke normen, op voorwaarde natuurlijk dat ze zich aan gelijke kwaliteitsnormen, alsmede aan dezelfde controle en dezelfde budgettaire regels onderwerpen. Alle universiteiten moeten bovendien beschikken over dezelfde mate van academische vrijheid: zij moeten in staat gesteld worden hun examenstof en programma van de leergangen aan te passen in functie van de wetenschap. De academische overheid zou een grote vrijheid gelaten worden om zich te structureren op een andere basis dan die van faculteiten, instituten en leerstoelen. Elke universitaire instelling zou naast hoogleraren, navorsers, studenten, administratief en technisch personeel, ook vertegenwoordigers van de economie en sociale instellingen in haar werking betrekken, niet om de universiteiten nog meer ondergeschikt te maken aan de maatschappij, maar om een optimaal gebruik te garanderen van de gelden die de gemeenschap ter beschikking stelt van het hoger onderwijs. Deze en andere beschikkingen, die in het verslag van de Speciale Commissie worden vermeld, zullen, tenminste indien de regering de conclusies van deze werkgroep overneemt, tot een grotere autonomie van | |
[pagina 85]
| |
onze instellingen leiden: ze zullen nieuwe en zeer ruime initiatieven mogelijk maken en terzelfdertijd een binding verzekeren van de universiteit met de gemeenschap. Het wegnemen van het keurslijf van een zeer knellende wetgeving op de universiteiten zal hun de gelegenheid bieden in ruime mate zelf de programma's van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek te bepalen. | |
...en problemen
| |
[pagina 86]
| |
volledige universiteiten en vraagt alleen dat men meer rekening zou houden met de bestaande universitaire realiteit dan met een subtiel ideologisch evenwicht. De gebeurtenissen uit het recente verleden hebben voldoende bewezen dat een opgelegd unitarisme geen hechte samenwerking in de hand werkt maar alleen aanleiding geeft tot spanningen. | |
2. De relaties tot Leuven-FransHet blijft ons diepste verlangen in de eerste plaats met Leuven-Frans enge banden te leggen voor wetenschappelijke samenwerking, maar dit in de volle vrijheid en onafhankelijkheid van twee autonome universiteiten. Wij weten dat dergelijke wensen in de onmiddellijke toekomst hoogstwaarschijnlijk niet in vervulling zullen kunnen gaan, omdat de franstalige Leuvense universitaire gemeenschap diep getraumatiseerd is door de strijd die in het Vlaamse land rond het probleem Leuven gevoerd werd. Wij zien in dat de oogmerken van deze strijd, vooral in een universitair milieu, moeilijk te begrijpen zijn. Aan beide zijden leidde onbegrip tot vergissingen en zware fouten die ertoe bijdragen de spanning te verhogen. Zeer te betreuren is de houding van enkele franstalige hoogleraren, die geweigerd hebben hun leeropdracht te Leuven-Nederlands verder uit te voeren. Nu de strijd op het politieke en universitaire vlak een principiële oplossing kreeg, hopen wij op een geleidelijke verbetering van onze onderlinge betrekkingen. Leuven-Nederlands zal mede de verantwoordelijkheid op zich nemen en ervoor zorgen dat de franstaligen te Leuven de nodige expansiemogelijkheden zouden krijgen, zolang voor nieuwe vestigingen op Waals grondgebied de financiële middelen niet zijn gewaarborgd en de technische mogelijkheden niet zijn verschaft. Wij wensen evenwel dat klare toestanden geschapen worden en dat het technische contentieux te Leuven zelf zo vlug mogelijk geregeld wordt. | |
3. Positiebepaling van studenten en wetenschappelijk personeelDe academische overheid van Leuven-Nederlands wordt soms verweten dat zij gedurende de eerste twee jaar van haar bestaan te weinig aandacht heeft besteed aan de positiebepaling van studenten en wetenschappelijk personeel in de beleidsstructuren van de universiteit. Ik wil niet verhelen dat dit actuele probleem soms op de achtergrond geraakte voor misschien minder belangwekkende vraagstukken, die echter onmiddellijk moesten opgelost worden en rechtstreeks in betrekking stonden | |
[pagina 87]
| |
met de uitbouw van de universiteit en met de politieke spanningen rond Leuven. Toch wil ik eraan herinneren dat reeds in december 1966 door onze Academische Raad een experimentele formule werd voorgesteld die moest leiden tot een nauwer betrekken van het wetenschappelijk personeel en de studenten bij het beleid van Leuven-Nederlands. Het voorstel was dat twee van de acht faculteitsvergaderingen zouden worden gebruikt om aangelegenheden die deze groepen rechtstreeks aangaan in hun aanwezigheid te bespreken. Verder werd hun de gelegenheid geboden om op iedere faculteitsraad punten waarover zij wensten gehoord te worden, op de agenda te plaatsen. Deze maatregel werd als tijdelijk beschouwd en had vooral tot doel een definitieve formule van medezeggenschap uit te werken. De leden van het wetenschappelijk personeel weigerden op deze voorstellen in te gaan omdat ze naar hun oordeel niet ver genoeg reikten, terwijl de studenten, hoewel dezelfde mening toegedaan, na enig verzet toestemden het experiment te wagen. Naast de mogelijkheid om bepaalde faculteitsvergaderingen bij te wonen, werden op het niveau van de faculteiten contactcommissies opgericht waarin door studenten en hoogleraren alle problemen besproken werden die betrekking hadden op onderwijs, leerprogramma's, organisatie van praktisch onderricht, examenregeling, monitoraat, enz. Het weze tenslotte vermeld dat reeds geruime tijd de sociale sector beheerd wordt door een raad waarin de studenten paritair vertegenwoordigd zijn. Leuven-Nederlands was aldus onbetwistbaar de eerste Belgische universiteit waar de inspraak van studenten en navorsers in concrete vormen werd vastgelegd. Het experiment mag echter niet tenvolle geslaagd genoemd worden, en dit om verschillende redenen. In bepaalde faculteiten werd de formule niet of slechts gedeeltelijk uitgevoerd omdat de leden van het academisch korps de aanwezigheid van studenten op eigen vergaderingen beschouwden als een te vér gaande inmenging in eigen prerogatieven. Anderzijds werd door de studenten in geen enkele faculteit volledig gebruik gemaakt van de ruime mogelijkheden die hun geboden werden om hun eigen problemen in de bestuursorganen zelf te behandelen. Gebrek aan initiatief om de eigen noden concreet te formuleren en oplossingen voor te stellen lag mede aan de grondslag van deze gedeeltelijke mislukking. | |
[pagina 88]
| |
Verder moet worden erkend dat de voorgestelde formule tot stand kwam onmiddellijk na de oprichting van Leuven-Nederlands, toen onze universiteit met alle problemen tegelijk werd geconfronteerd, en toen men nog geen ervaring had op een terrein dat toen nog helemaal nieuw was. Deze ten dele mislukte poging om beide groepen beter in het universitair leven te integreren enerzijds, maar anderzijds ook de druk van de universitaire gemeenschap in alle universiteiten om rechtstreeks bij het beleid betrokken te worden, en het feit dat de in het Organiek Reglement van Leuven-Nederlands uitgewerkte structuren ook om andere redenen geen voldoening gaven, hebben de Academische Raad ertoe genoopt tot een volledige hervorming van de structuren van de universiteit over te gaan en hierbij de hele universitaire gemeenschap te betrekken. Aan een commissie, samengesteld uit vijf vertegenwoordigers van academisch en wetenschappelijk personeel en studenten, werd de opdracht gegeven concrete voorstellen uit te werken voor een herstructurering van Leuven-Nederlands. Deze herinrichting dient zo te worden opgevat dat aan de betrokken groepen een weloverwogen inspraak in het beleid van de universiteit wordt gegeven. De professorenvertegenwoordiging werd samengesteld door de Academische Raad en aangewezen in overleg met de Vereniging voor Vlaamse Professoren. De vertegenwoordigers van het wetenschappelijk personeel werden aangewezen door Lovan, terwijl er bij de studenten werd op aangedrongen dat hun kandidaten representatief zouden zijn voor de belangrijkste studentenorganisaties en de verschillende faculteiten. Wij hopen dat deze commissie voorstellen tot hervorming zal formuleren, die de goedkeuring van de betrokken groepen kunnen wegdragen. Wat tenslotte de statuten betreft, dient erkend dat op korte tijd reeds een heel eindje weg werd afgelegd. Het statuut van het wetenschappelijk personeel ligt ter goedkeuring bij de Academische Raad. Een ontwerp van statuut voor het academisch personeel wordt voorbereid door een commissie ad hoc en zal aan de Academische Raad worden voorgelegd. De mogelijkheid van een statuut van de student is in onderzoek bij het universitair studiebureau, dat hiervoor contact houdt met vertegenwoordigers van de studenten. Wij hopen systematisch en zonder improvisatie onze structuren aan te passen en rekenen daarbij op de totale inzet en op de medewerking van de diverse groepen van de universitaire gemeenschap.
⁂
| |
[pagina 89]
| |
Geachte collega's, wetenschappelijke medewerkers, leden van het technisch en administratief personeel en studenten, wij staan voor een zware taak. Leuven-Nederlands heeft zijn autonomie niet ten geschenke gekregen. Deze Vlaamse universiteit kwam niet tot stand dank zij een nauwkeurig geplande hoger-onderwijspolitiek. In de loop van de twee voorbije jaren hebben wij stuk voor stuk onze autonomie moeten veroveren en tegen alle logica in wordt ons bestaan in bepaalde kringen nog steeds genegeerd. Maar wij laten ons door geen tegenstand van de wijs brengen. Wij werken rustig voort, onbevreesd voor het stormgevaar dat van verschillende kanten dreigt. Rondom onze Alma Mater kristalliseerden zich de spanningen tussen de taalgemeenschappen in België. Terzelfdertijd werd ons intern academisch leven beroerd door de contestatiebeweging die het universitair milieu in alle landen heeft aangegrepen. Wij worden bedreigd door regionale aspiraties naar hoger onderwijs in eigen streek. Wij leven op de grens van een klein cultuurgebied, met als voornaamste hinterland een grootstad die ons niet bijzonder genegen is. Wij zijn een katholieke universiteit en als zodanig een stuk van het geschillenpakket tussen de ideologische groepen in ons land. Weinig andere universiteiten worden tegelijkertijd met zoveel problemen geconfronteerd. Ik doe een beroep op U allen om solidair op de uitdaging in te gaan en om samen Leuven-Nederlands verder uit te bouwen tot een volkomen moderne universiteit, die haar aantrekkingskracht niet dankt aan haar geschiedenis maar wel aan haar dynamisme. |
|