't Kleyn lust-hofje vol van bruyloft-zangen, echt-liedekens, houwlijcx-baken en feest-gedichten
(1649)–Hendrik Jacobz. Soetenboom– AuteursrechtvrijStemme: Ick wil van desen avondt noch eens, &c.DEn gulden Broeder vande bleecke Jacht-Goddin,
Met zijn gevlamde Stralen,
Reyst nu na de Wester-palen,
Tot vernoegingh van de Min.
2. Castor en Polux die tyen op de Jacht,
En Nox met swart betoogen,
Siet met hondert-duysent-oogen,
| |
[pagina 343]
| |
Daer soo menigh Lief op acht.
3. Dus is de tijdt verloopen, de rusteloose tijdt,
De tijdt die is vergangen,
Haest sal enden u verlangen,
Ghy die nieuw-gebonden zijt.
4. Wel op Hollandtsche Nimfen, wel op ghy Poppe-goet,
Wel op, ey! spoedt u treeden,
Pooght met vlijdt de Bruydt t'ontkleeden,
Als het immers wesen moet.
5. Acht geen beveynsde traentjes, en schroomt niet voor een Man:
Neen Bruydt, en wilt niet schooren,
Al u moeyten is verlooren;
Neen, o! neen, je moet 'er an.
6. Nu lustigh, rustigh Bruygom, waer staje na en wacht?
Gaet troost u wel-beminde,
Siet hoe jyse wel kondt vinde;
Daer mee segh ick goede nacht.
Stuur recht. |
|