Het Mekkaansche feest
(1880)–Christiaan Snouck Hurgronje– AuteursrechtvrijChristiaan Snouck Hurgronje, Het Mekkaansche feest. E.J. Brill, Leiden 1880
-
gebruikt exemplaar
exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 880 D 3
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van het proefschrift Het Mekkaansche feest van Christiaan Snouck Hurgronje uit 1880.
redactionele ingrepen
In de tekst zijn een aantal tekens opgenomen die digitaal niet weer te geven zijn. Op deze plekken is ‘{?}’ dan wel ‘⎕’geplaatst. In de bijgevoegde facsimilescan zijn deze tekens wel leesbaar.
p. 59: Het nootverwijzingsteken ‘4’ moet zijn ‘1’ en is in deze digitale editie gecorrigeerd.
p. 95: Het nootverwijzingsteken ‘2’ moet zijn ‘1’ en is in deze digitale editie gecorrigeerd.
p. 107, noot 3: de teller van de breuk is slecht leesbaar, de redactie heeft ‘8’ geplaatst.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. II, VI, VIII, 192, 194, 200) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina ongenummerd (I)]
HET MEKKAANSCHE FEEST.
[pagina ongenummerd (III)]
HET MEKKAANSCHE FEEST.
ACADEMISCH PROEFSCHRIFT, ter verkrijging van den graad van DOCTOR IN DE SEMITISCHE LETTERKUNDE, AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE LEIDEN, op gezag van den rector-magnificus Dr. T. ZAAYER, hoogleeraar in de faculteit der geneeskunde, VOOR DE FACULTEIT TE VERDEDIGEN, op Woensdag den 24sten November 1880, des namiddags te 3 uren, door CHRISTIAAN SNOUCK HURGRONJE, geboren te oosterhout.
LEIDEN, E.J. BRILL.
1880.
[pagina ongenummerd (IV)]
boekdrukkerij van e.j. brill te leiden.
[pagina ongenummerd (VII)]
Inhoud.
inleiding. | 1. |
hoofdstuk i. de hadj en de islām | 11. |
hoofdstuk ii. de voorbereiding tot heilige handelingen en de ceremonien te mekka | 68. |
hoofdstuk iii. de hadj | 125. |
besluit | 177. |
stellingen | 193. |
[pagina 193]
Stellingen.
[pagina 195]
Stellingen.
I.
Vóór Mohammed bestond geene overlevering aangaande Abraham als aartsvader der Mekkanen en stichter van hun heiligdom.
II.
De moslimsche overlevering aangaande den godsdienst der Arabieren vóór Mohammed verdient weinig vertrouwen.
III.
Het fanatisme, dat de moslims thans veelal kenmerkt, moet niet zoozeer als een gevolg hunner godsdienstleer, als wel van sociale en politieke toestanden beschouwd worden.
[pagina 196]
IV.
De uitspraak van Dr. Matthes, ‘het Boek Job’ p. 15: ‘De naam Saracenen, dien de Arabieren zich nog heden zelven geven, beteekent niets anders dan oosterlingen’ behoort aldus veranderd te worden: De naam Saracenen, dien de Arabieren zich nimmer zelven gaven, duidde oorspronkelijk een bepaalden volkstam aan; zijne beteekenis is niet bekend.
V.
Ten onrechte ziet Dr. Sprenger (Leben und Lehre III, p. cx-cxi) in de woorden: ﺚﯾﺪﺣ بﺎﺘﻛ نﻋ تﺛﺪﺣ ﻚﻧا ﻋﺎﻴﺒﻧﻻا ﺪﻴﺳ نﻋو ﱌﺳﺎـﻧ نﺎﺣﺮﻟﺎﺑ ﺪﻬﻌﻟا het verder in den Islām niet uitgewerkte denkbeeld van een ‘nieuw verbond’ met God uitgedrukt.
VI.
Azraqī p. 37, reg. 13, leze men: أﺪﻋﺎٓﺼّﻓ in plaats van أﺪﻋ ﺎّﺻﻓ; p. 132, reg. 14: ﻪٓﺮٓﻤ{?}ﻋ in plaats van ةﺮﻤﻋ.
VII.
Azraqī pag. 141, reg. 7, leze men naar het Leidsche handschrift (ﺎﺣ): اﺮﻤﺘﻌﻣ ﻋﺎـﺟ in plaats van اﺮﻤﺘﻌﻣ ﺎﳐﺎﻴﺷ.
VIII.
Azraqī pag. 423, reg. 10 v.o. leze men: ﺔﻠ{?}ﻘٓﺘﺴ{?}ﻣ voor: ﺔﻠﺒﻘﺘﺴﻨﻣ; pag. 428, reg. 14 herstelle men naar het Leidsche handschrift ٓﺖﻧ{?}ا ﺎـﻤﻛ voor: ﺎﻴﻬﺘﻧا ﺎﻤﻟ.
[pagina 197]
IX.
Ja'qūbī, Kitābo 'l-Boldān, pag. 80, reg. 4 moet ﻻو ﻢﻫﺮﻴﻏو in ﻋﻻوﺎﻫ ﺮﻴﻏو, pag. 90, reg. 2 v.o. ىروﺷ in ٍىْأَر {?}ْوَﺳ verandered worden.
X.
Jaqūt I: 687, reg. 11, leze men: ﻰـَﻨـْﻐـَﻨـَف voor ﺎـﻨﻌﻨﻗ; pag. 692, reg. 18 لو{?}ﻠَﻤﻟا voor كوﻠﻤﻟا.
XI.
Moqaddasī pag. 76, reg. 13 leze men: ثﻼﺜﻟاو in plaats van ﺚﻟﺎﺜﻟاو.
XII.
‘Poems of the Huzailis’ pag. 2, 1. 6 heeft waarschijnlijk, waar de uitgave ﻢْﻜﻟ ُّتﺪﺼﻗ ﺎﻣ geeft, in het Ms. gestaan: {?}ﻢ{?}ﻜٓﻟ اﺪﺑ ﺎﻣ.
XIII.
De oudtestamentische bronnen stellen ons niet in staat, Mozes eene plaats aan te wijzen in de Israëlitische geschiedenis.
[pagina 198]
XIV.
Door de werkzaamheid der Masoreten is de Hebreeuwsche tekst van het O. Testament naar één enkel handschrift tot ons gekomen.
XV.
Tot den Habakuk II: 6a aangekondigden maschal behooren hoogstens de verzen: 6b, 7, 8, 15-17.
XVI.
De verklaringen van den godsnaam הוהי als ‘Hij, die is’ of als ‘Hij, die doet zijn’, zijn onaannemelijk.
XVII.
Deuteronomium XXXII: 5 moet waarschijnlijk het eerste lid aldus gelezen worden: ומאדב הולאל ותתש.
XVIII.
II Samuel 15: 23 leze men de laatste vijf woorden aldus: דבדמה תי׀ ךדד וינפ לע.
XIX
De Syrische vertaling van de Boeken der Chronieken is een in den Christenbijbel opgenomen Joodsch targum.
[pagina 199]
XX.
Land, Anecd. Syr. Tom. II: 30, reg. 17, leze men: in plaats van ; pag. 156, reg. 2 v.o. in plaats van ; pag. 307, reg. 6 v.o. in plaats van .
XXI.
Assemani, Bibl. Orient. I: 185, verklaart ten onrechte ‘Jombaphaeus’ als ontstaan uit Baphaeus = Papae discipulus; het is veeleer ὑιὸν βαϕέων en dus volmaakt hetzelfde als Barzaboë .
XVII.
Antijudaïstische geschriften als ‘der Talmudjude’ van Prof. Rohling te Münster getuigen veeleer van de bekrompenheid hnuner schrijvers dan van de verdorvenheid der Joden in Duitschland.
XXIII.
Waar in Nederlands O. Indische bezittingen de hadji's een nadeeligen invloed oefenen op de bevolking, daar behoort men zoo gestreng mogelijk de bepalingen, opgenomen in Staatsblad 1859, No. 42 toe te passen, ook met het doel om het aantal Mekkagangers te doen verminderen.