E. du Perron. Het leven van een smalle mens
(2005)–Kees Snoek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 945]
| |
XII
| |
[pagina 946]
| |
‘Het is mogelijk dat er een wereld - een “bestel” - is, waarin Gide ongelijk heeft en Trotsky - met zijn revolutionair verleden! - nog voor een raté en een schreeuwleelijk kan doorgaan [...]; maar die wereld interesseert me dan geen bal. Om in diè smeerlapperij terecht te komen, houd ik mij liever bij de smeerlapperij van de bourgeoisie, die tenminste uitlaatkleppen toelaat. Tusschen Colijn en Stalin kies ik carrément Colijn, die tenminste nog voor oud vuil kan worden gescholden door de Musserts en andere “fatsoens”-helden.’Ga naar eind4 Het bestaande gezag was te prefereren boven alle totalitairen, die er mooie praatjes op na hielden over de ‘ware vrijheid’.Ga naar eind5 In zijn laatste tijd in Frankrijk had Du Perron geconstateerd dat ook Malraux steeds meer de trekken vertoonde van een fellow traveller. Hij had daarin geen aanleiding gezien met hem te breken - Malraux blééf een superieure persoonlijkheid -, maar de afgelopen jaren had hij hem niet meer geschreven. Wederzijdse vrienden hadden gemeld dat Malraux volledig opging in de politiek. Dat hij daarbij trouw bleef aan Stalin was voor Du Perron onbegrijpelijk.Ga naar eind6 Bij al zijn activisme had Malraux nog tijd gevonden om een roman te schrijven over de Spaanse Burgeroorlog: L'espoir. Du Perron las het boek ‘als een nachtmerrie’, vond het kwalitatief minder dan La condition humaine, maar toch zeer de moeite waard, met ‘soms verdomd rake formules’.Ga naar eind7 Hij kwam er echter niet toe Malraux zijn opinie te schrijven, want van deze wereld voelde hij zich helemaal ‘afgedreven’.Ga naar eind8
Voor zijn vertrek uit Indië had Du Perron aan Ter Braak geschreven: ‘Kunnen jij, Vestdijk en ik niet samen een weekblad oprichten in het land waar de n.s.b. alleen gecureerd kan worden door de Moreele Herbewapening, die àlle oude hypocrieten en filisters verzamelt en met levenselixirs inspuit?’Ga naar eind9 De Morele en Geestelijke Herbewapening was een christelijk geïnspireerde beweging die alle heil verwachtte van positief denken en handelen. Dan zou ook de natie weerbaar zijn tegen extreme ideologieën. Koningin Wilhelmina had er in haar argeloosheid via de radio aan meegewerkt en Du Perron had Walraven geschreven: ‘Onmiddellijk grijpen allerlei politieke schavuiten zich daaraan vast, en ieder van die heeren denkt nu natuurlijk dat de Koningin hem met stokkende adem leest en al grabbelt in haar ridderorde-kastjes om hem met medaljes te behangen.’Ga naar eind10 Deze hele beweging kwam volgens hem neer op fatsoensrakkerij; de confessionelen hadden een nieuw kanaal gevonden om van alles te willen verbieden. | |
[pagina 947]
| |
Met zijn oproep aan Ter Braak nam Du Perron een voorschot op een rol die hij in Nederland zou kunnen spelen. Hij zag uit naar een manier om met gelijkgezinden ‘tot het uiterste’ te strijden tegen fascisme en morele herbewapening. Alleen een eigen blad zou hun de garantie bieden om te handelen in overeenstemming met hun geweten en de ‘menselijke waardigheid’.Ga naar eind11
Al was Du Perrons strijdvaardigheid ongeblust, toch was er ook een ander sentiment in zijn houding geslopen. Met veel sympathie had hij in februari 1938 Huizinga's boek over Erasmus gelezen. Hij suggereerde Ter Braak, die juist een boekje over Maarten Luther had voltooid, om eens te schrijven over hun ‘slingeren’ tussen Erasmus en Multatuli: ‘De meerdere gratie, genuanceerdheid, geliktheid van no 1 is toch ook: gebrek aan moed, aan temperament, die no 2 zooveel meer had. Maar verder, op dit verschil van temperament na, [...] is er veel overeenkomst. Beiden satyriek, beiden tot het uiterste politici zonder partij, beiden individualist, beiden strijdende met spot tegen het brute, dus beiden “humanist”. En wij zijn soms zoo dapper en agressief als no 2 - of willen het althans zijn! - soms zoo laf en vredelievend wegwijkend als no 1. Er moet een mooi hoofdstuk over te schrijven zijn, waarom eig. deze twee Nederlanders de eenigen zijn die ons aantrekken en inspireeren’.Ga naar eind12 In een brief aan Pierre Dubois opperde Du Perron dat hij zelf steeds meer neigde naar de Erasmiaanse houding van ‘het rustige begrijpen’. Voor alle zekerheid schreef hij erbij: ‘verbeeld ik mij’ en: ‘met-dat-al, ik heb mijn “temperament”, zooals dat heet, niet in bedwang’.Ga naar eind13 Nog vóór zijn vertrek naar Indië had hij zijn sympathie betuigd voor het liberale gedachtegoed van Erasmus en Spinoza. En Gide had met zijn boekje over de Sovjet-Unie een Erasmiaanse waarde verdedigd: die van de geestelijke vrijheid.Ga naar eind14 Het contrast tussen Erasmus en Multatuli was ook weer niet zó groot: beiden waren ‘Holland-verketterende Bataven’ die fel hadden gekankerd tegen hun vaderland. In zekere zin was Multatuli ‘oer-hollands’, juist om zijn conflict met Holland.Ga naar eind15 Zelf rekende Du Perron zich ook tot deze kankeraars. Hij had in Jan Lubbes ‘de’ Hollander geschetst die niet bij machte is ‘om bepaalde waarden (die van de hartstocht vooral) te erkennen’. Hij stond nog steeds achter zijn aanval op Jan Lubbes, alleen kwam het er nu op aan stelling te nemen tegen de barbarij: ‘[...] wanneer ik zie naar de kollektieve manifestaties van deze tijd, dan sta ik zonder voorbehoud naast Huizinga's waarderend betoog voor ons burgerlik karakter; als het aan de hollandse beza- | |
[pagina 948]
| |
digdheid te danken is dat wij nog leven in een vrij land en niet in Hitler-Duitsland, dan duizendmaal lof aan Holland. Dan ben ik zelfs bereid de God van Holland te danken dat hij mij onder zijn hoede nam door mij in een hollandse kolonie geboren te laten worden en niet bijv. in Kamerun.’Ga naar eind16 Huizinga had zijn pleidooi voor het burgerlijke gehouden in zijn brochure Nederland's geestesmerk (1935). Hij schrijft onder meer dat de meeste staten van Europa hun vorming te danken hebben aan een beginsel van heerschappij, terwijl de ‘vrijheid, hoe eng ook verstaan, [...] de gist van onze natie’ is geweest. Hij waarschuwt: ‘Laat Nederland met het kostbaar erfgoed van vrijheid voorzichtig zijn.’Ga naar eind17 Deze passage zal Du Perron zeker hebben aangesproken toen hij het boekje las. Hij had Ter Braak geschreven dat hij Huizinga's brochure in grote lijnen uitstekend vond: ‘Hij ouwehoert af en toe, en vervalt soms in nogal komische details, maar wat doet dat ertoe, waar hij aan het begin verklaart (of ongeveer) dat hij zich met het “burgerlijke” in ons volkskarakter vereenzelvigt en lak heeft aan de voorgeschreven “heroïek” van de idioten?’Ga naar eind18 Du Perrons belangstelling voor de vaderlandse geschiedenis was in de loop van de jaren toegenomen. Zijn Muze van Jan Companjie, zijn Multatuli-boeken en zijn werk aan de Onzekeren-reeks hadden zijn historisch besef gescherpt. Voor het Bataviaasch Nieuwsblad besprak hij bijna uitsluitend Nederlandse boeken, waaronder vijf delen historische letterkunde uit de Bibliotheek der Nederlandse Letteren en de drie delen Erflaters van onze beschaving van Jan en Annie Romein. In zijn bespreking van deel ii van de Erflaters noemt hij het echtpaar Romein en de door hen geportretteerden ‘cultuurdragers’, die het ‘burgerlijk karakter’ met elkaar gemeen hebben. Bijna juichend gewaagt hij van ‘al deze voortreffelijkheden, deze pracht-en-moed, deze gouden-eeuw-hoogtepunten, waarvan ons nationaal gevoel 300 blzn. lang genieten kan’.Ga naar eind19 Ook dit is Du Perron, zonder het minste cynisme. Indië had hem de ogen geopend voor de positieve zijde van zijn vaderland. In januari 1940 zou hij aan J.B. Tielrooy schrijven dat je in Indië pas gaat beseffen ‘hoè 'n edele en voortreffelijke eigenschap die hollandsche halfzachtheid is. Alle menschen, of nagenoeg alle, van wie je in Indië gaat houden, hebben iets halfzachts in zich; degenen die het niet hebben, de hard boiled eggs, zijn meestal zonder meer abject.’Ga naar eind20 Daar kwam ook dit bij: waar het ging om de verdediging van de geestelijke vrijheid zonken andere tegenstellingen in het niet. Zo had Du Perron in oktober 1938 besloten om de resterende oplaag van zijn Uren met Dirk Coster te laten vernietigen, aangezien Dirk Coster ondubbelzinnig stelling had genomen tegen het fascisme. Hij vond | |
[pagina 949]
| |
dat het boek zijn werk had gedaan; bovendien was het een literaire strijd geweest, terwijl hij ‘in den strijd, die thans gevoerd wordt tegen de barbarie [...] den heer Coster als een zoo fatsoenlijk iemand’ beschouwde, ‘dat deze heele aanval op hem “overdone”’ leek.Ga naar eind21 In het zicht van de Duitse en Japanse dreiging voelde Du Perron zich opeens ‘furieus Nederlander’.Ga naar eind22
Op zaterdag 12 augustus 1939 ging Du Perron scheep naar het land dat hem nu verkieslijk leek. Het contact met Indië bleef behouden: niet alleen bleef hij in briefcontact met zijn vrienden en bekenden,Ga naar eind23 tot aan zijn dood zou hij ook kronieken blijven schrijven voor het Bataviaasch Nieuwsblad en ‘Brieven uit Holland’ voor Kritiek en Opbouw. | |
De ‘ongesluierde intelligentie en vriendschap’De Du Perrons maakten de reis op een Engels vrachtschip, de Stentor, bemand door Schotten en Welshmen.Ga naar eind24 Er waren geen andere passagiers, dus een tweede Scheepsjournaal van Arthur Ducroo zat er niet in. Du Perron vond het een verademing: ‘geen praatjesmakers en -makeressen, geen importante personaadjes of interessante indischgasten, niets dan doodeenvoudige, geschikte zeelieden en wij. Op het dekje zijn we “lordly” alleen.’ Alain werd algauw dikke maatjes met de kapitein, die hem een schommel gaf en een paar woordjes Engels leerde.Ga naar eind25 Op 15 augustus waren ze bij Medan; daarna nam Du Perron ‘schrijfrust’. Het schip voer in ongeveer dertien dagen over een woelige Indische Oceaan, waar de zomermoesson zich deed gelden. Zowel Bep als Eddy werden zeeziek. Na Aden was de zee rustig, maar gonsde het van de oorlogsgeruchten. De Britse Admiraliteit gaf order om de lichten uit te doen in de Rode Zee, voornamelijk met het oog op de Italiaanse haven Massawa. In Port Soedan ging het schip even voor anker. Op 1 september voer het de haven van Port Saïd binnen, maar juist op die dag vielen Duitse troepen ter sterkte van 1,5 miljoen man Polen binnen. In Egypte werd de staat van beleg afgekondigd; omdat de Stentor onder Engelse vlag voer, kreeg de kapitein bevel de haven niet te verlaten.Ga naar eind26 Eddy en Bep du Perron deden moeite om overgezet te worden op een Hollands schip, maar dat diende zich niet zo gauw aan. Als er een boot werd gevonden, zouden ze misschien langs de Kaap gaan en een bezoek kunnen brengen aan Jan en Aty Greshoff, die in mei 1939 waren geëmigreerd.Ga naar eind27 Op 3 september verklaarden Engeland en Frankrijk aan Duitsland de | |
[pagina 950]
| |
oorlog, onmiddellijk gevolgd door Australië, Brits-Indië en Nieuw-Zeeland. De Tweede Wereldoorlog was begonnen. De Stentor werd met een konvooi verder gebracht, maar zonder zijn Hollandse passagiers. Op 9 september konden de Du Perrons overstappen op de Indrapoera, een Nederlands passagiersschip dat linea recta zou doorvaren naar Rotterdam. Later bleek het de laatste Nederlandse boot te zijn die door het Suezkanaal was gegaan.Ga naar eind28 Aan boord bevond zich dr. I.J. Brugmans, die in Calcutta was opgestapt. Met het oog op de voorgenomen oprichting van een literaire faculteit in Batavia had hij de Brits-Indische universiteiten bestudeerd. Hij gaf zelfs een lezing met lichtbeelden over zijn Indiase bevindingen. Du Perron vond hem beminnelijk, als altijd, fijnzinnig en oprecht, maar hij was wel 105% Nederlander. Van Indonesisch zelfbestuur zou volgens Brugmans pas in een verre toekomst sprake kunnen zijn.Ga naar eind29 De Indrapoera voer ongehinderd door de Middellandse Zee, maar in Het Kanaal werd hij door Engelse oorlogsschepen opgebracht naar Engelse wateren. De geplande aankomstdatum van 17 september werd daardoor niet gehaald. Op 21 september arriveerden de Du Perrons met de veerboot Oranje Nassau in Vlissingen. Zij gingen op 22 september door naar Amsterdam, waar ze enkele weken zouden logeren bij oom en tante Simons. Dezen hadden zich gevestigd in een appartement op het Daniël Willinkplein, in de zogenaamde ‘wolkenkrabber’, een voor die tijd uiterst moderne torenflat, ontworpen door de architect J.F. Staal.Ga naar eind30 Davida Simons schreef aan haar zoon Frans, die in Genève woonde: ‘[...] 't is hier ongelooflijk druk sinds de du Perrons hier zijn. Indische menschen brengen zooveel extra werk mee, omdat ze natuurlijk zoo gewend zijn voor alles en nog wat bedienden te hebben klaar staan enfin daar hoef ik niet over in bijzonderheden te treden [...] | |
[pagina 951]
| |
hem te luisteren, maar ook dood vermoeiend. [...] Die Eddy redeneert, daar kan je geen speld tusschen krijgen, ik zal niet zeggen dat ik 't allemaal kan volgen, maar wat ik wel begrijp, vind ik steeds interessant.’Ga naar eind31 Tante Da was zeer verguld met haar cadeaus, een tas van krokodillenleer en drie boeken: Le rouge et le noir van Stendhal, Het laatste huis van de wereld van Beb Vuyk en Schandaal in Holland van neef Eddy zelf, dat net was verschenen. Bep en hij wilden niet in de stad wonen; ze dachten aan het plaatsje Vogelenzang in de duinstreek. Ze vonden voorlopige woonruimte bij mevrouw Meuter, de voormalige hospita van Roland Holst, Nesdijk 19 in Bergen-Binnen. Ze zouden er een weekje blijven, maar het beviel hen beiden zo goed dat ze pas medio november weggingen. Bep knapte zienderogen op en Du Perron zelf voelde zich ‘gewoon 20 jaar jonger dan in Indië’. Op 2 november werd hij veertig jaar. Aangesterkt door de reis en vol van alles wat hij nog op stapel had staan, schreef hij aan Greshoff: ‘Ik heb een ongelooflijke werklust, tusschen nu en 50 zou ik heel wat kunnen doen.’Ga naar eind32 Die werklust bezat hij vanaf het moment dat hij van de boot was gestapt. Vier dagen na aankomst zat hij met Freddy Batten in Den Haag de drukproeven te corrigeren van Scheepsjournaal van Arthur Ducroo, dat uitgeverij Veen wilde uitgeven. Niemand verwachtte dat het zou uitkomen. Na alle kritiek van Ter Braak en Greshoff was het boekje ‘helemaal dood’ voor Du Perron, maar het zou misschien een ‘nouveautétje’ kunnen worden als hij ‘ad patres’ zou zijn. Hij had Freddy beloofd het aan hem op te dragen, maar misschien zag deze zijn naam liever prijken voorin de roman over Dirk van Hogendorp waaraan hij nog bezig was. Batten zei ‘véél te blij te zijn met dit “bozige boekje” van een bootreis die [hij] als het ware meegemaakt had, en... dat [hij] geen geduld had’. Du Perron antwoordde: ‘Nu, dan moet je dat maar zelf weten, als ik “Zich doen gelden” aan Rudie opdraag.’ Batten beloofde ‘helemaal niet jaloers te zullen zijn en nogmaals dit boekje zó goed en gek te vinden, dat ik er helemaal vrede mee had, maar of ik in de opdracht F. in Freddy mocht verbeteren, zoals Eddy mij vaderlik noemde. “Waarom niet Fred? Dat is toch flinker?” Ach, zei ik, je noemt mij nu eenmaal niet zo en ik ben nog niet zo “flink”!’ De avond tevoren hadden Batten en Du Perron in het Italiaanse eethuisje Capri een ‘primitieve ruzie’ gehad over Albert Verwey, waarbij Du Perron hem plotseling de vriendschap had opgezegd, omdat Batten Verwey ‘niet zo'n godverlaten meneer Van der Pigge vond als hij’.Ga naar eind33 Dat Du | |
[pagina 952]
| |
Perron geen Erasmiaanse rust uitstraalde, was ook de bevinding van Pierre Dubois die hem op 7 november voor het eerst in levenden lijve zag. Ze hadden afgesproken in café De Oude Prins in Bergen. Hij maakte op Dubois bepaald niet de indruk van een soort Erasmus: ‘daarvoor waren zijn spontane bewogenheid en temperament te onbedwingbaar’. Dubois had tegen de ontmoeting opgezien, maar Du Perrons reputatie van ‘niets en niemand ontziende franc-tireur’ smolt weg in zijn hartelijkheid en oprechte belangstelling. De ontmoeting werd voortgezet bij Du Perron thuis, waar hij, met één been onder zich gevouwen, geestdriftig vertelde over Multatuli; ‘onder aanstekelijk lachen’ las hij een van diens Ideën voor. Van meet af aan ervoer Dubois het contact met Du Perron als enorm bevrijdend. Zelf kwam hij uit de sfeer van pater Van Heugten, bij wie je altijd het idee had dat je op je hoede moest zijn. Met Du Perron kon hij openhartig praten over het katholicisme dat hem steeds meer benauwde; deze gesprekken hielpen hem om afstand te nemen van de kerk. Enkele weken na hun kennismaking bezochten ze de schilder Willink. Daarna wandelden ze naar de Oude Manhuispoort, terwijl Du Perron het karakter of de karakterloosheid van sommige figuren besprak ‘in plastische seksuele termen’.Ga naar eind34 Du Perron had het vermogen zich aan te passen aan zijn gesprekspartners. Op 4 november had hij zijn eerste en enige ontmoeting met W.L.M.E. van Leeuwen, de beminnelijke criticus van Tubantia die het etiket van cynicus dat Du Perron aankleefde onterecht vond; voor hem was de auteur van Het land van herkomst een pur sang romanticus. Van Leeuwen was getroffen door de volkomen eenheid tussen de schrijver en de mens: ‘De toon van zijn gesprekken was geheel dezelfde als die van zijn schrifturen: open, eerlijk en natuurlijk. Hij had de zeldzame gave precies te zeggen wat hij meende ook al was dit volkomen tegengesteld aan de mening van zijn toehoorder, zonder echter ook maar in het minst onaangenaam te worden tegenover zijn bestrijder. Een geheel natuurlijke, aangeboren wellevendheid, die toch nergens met het oog op den ander en zijn gevoeligheid iets opzettelijk verzweeg, maakte een gesprek tot een voortdurend boeiend en nimmer irriterend tournooi. Wellicht kan men zeggen, dat hij volmaakt vrij was van alle schoolmeesterlijkheid; en misschien kan men er het best het woord ridderlijkheid voor gebruiken. Zou het zó geweest zijn, dat hij, wanneer hij eenmaal interesse | |
[pagina 953]
| |
voor iemand had, zich ook volmaakt natuurlijk gaf? Ik heb het gevoel, dat ik ontzaglijk veel van hem had kunnen “leren”, zeker oneindig veel meer dan ik hem had kunnen geven. Maar ondanks dat, voelde ik me onmiddellijk geheel “vrij” bij hem en onbevangen, hoewel wij het over vele dingen in 't geheel niet eens waren.’Ga naar eind35 's Avonds gingen ze naar Roland Holst, bij wie Van Leeuwen zou overnachten. Tijdens de conversatie zei de Enschedese literatuurkenner dat het zo onaangenaam is voor een dagbladcriticus om alles wat verschijnt te moeten bijhouden en serieus te bestuderen alvorens er een oordeel over te formuleren. Voorts vond hij het moeilijk om niveau te handhaven en toch objectief te blijven. Du Perron beaamde dit, waarop Roland Holst zich even in het gesprek mengde met een: ‘Daarom lees ik nooit iets’, om vervolgens onverstoord zijn gesprek met Bep du Perron voort te zetten, genietend van zijn sigaret en een glas wijn.Ga naar eind36 Het werd een geanimeerd samenzijn, dat pas laat in de nacht werd afgebroken.Ga naar eind37
Du Perron zocht successievelijk al zijn oude vrienden op. Op 24 september ging hij met Bep op bezoek bij Menno en Ant ter Braak. Ter Braak schreef aan Greshoff dat beiden niet veranderd waren: ‘het was alsof ze een kwartier geleden even uit waren gegaan en nu het gesprek kwamen voortzetten. Laat dat een bemoedigend teeken zijn! [...] Eddy was zeer opgewekt en strijdlustig. [...] het gemis dat wij door jullie vertrek telkens weer constateeren, zal E. niet kunnen wegnemen, maar ik ben bijzonder blij, dat hij terug is, omdat hij de ongesluierde intelligentie en vriendschap met zich meebrengt, die hier zo verduiveld zeldzaam zijn.’Ga naar eind38 Voor Ter Braak was Du Perron, met zijn ‘nagelbijten en onbehoorlijk eten’ nog steeds een ‘volmaakt atoom in de sociale wereld, voor wien het sociale nog altijd een spelletje is, ook al gaat het hem bloedig ter harte’.Ga naar eind39 Ruim vier maanden later voelde hij zich geroepen om zijn mening te herzien: ‘Het valt me op, dat Eddy toch veel veranderd is, sedert Indië, al merkte ik dat niet dadelijk. Hij is veel sociabeler geworden [...]. Het doet hem geen kwaad, want zijn polemische houding is daarbij hetzelfde gebleven; alleen een je ne sais quoi van vriendelijkheid en mildheid is er aan toegevoegd. Vaak beoordeelt hij de menschen zachter dan ik; had je dat voor mogelijk gehouden? Ik denk dat het contrast met Indië hier wel een woordje meespreekt.’ Op 4 oktober 1939 nam Du Perron het oude trammetje naar Doorn, waar hij Vestdijk opzocht. Hij zei dat het trammetje ‘bevolkt [was] met | |
[pagina 954]
| |
zulke aardige Hollandse meisjes als hij in Indië niet voor mogelijk had gehouden’. Vestdijk vond hem ouder en vermoeider geworden, maar wist niet dat ‘de pneumonieën in Indië zijn hartspier zo fataal hadden aangetast’.Ga naar eind40 Enkele dagen later ging Du Perron naar Brussel om met Jean de Sturler te bespreken hoe het nu verder moest met Gille. Ze besloten hem te doen doorgaan voor Belg, opdat hij de laatste klas van de lagere school kon afmaken op het internaat te Morlanwelz.Ga naar eind41 Verder bracht Du Perron een middag door met Jan van Nijlen, in een van diens geliefde cafés. Van Nijlen vond Du Perron uiterlijk niet zo erg veranderd, maar in geestelijk opzicht ‘wel iets ouder geworden, meer bezadigd en kalmer. Dat de oorlog binnenkort ook over onze landen zou uitbreken, daarvan was hij overtuigd. Ik herinner mij nog goed onze conversatie in die zoele Octobermiddag.’ Het viel hem op dat Du Perron zoveel gemakkelijker kon zwijgen dan vroeger. Ook uit zijn brieven was iets verdwenen, ‘iets wat men de d'Artagnan-toon zou kunnen noemen, die toon die bij anderen zou hebben geërgerd, maar die hem niet misstond omdat het een behouden karaktertrek was van zijn jeugd’.Ga naar eind42 Roland Holst was ongeveer dezelfde mening toegedaan. Hij berichtte Greshoff dat Du Perron ‘veel minder vermoeiend [was] dan vroeger en - geloof ik - ook minder agressief; maar misschien dat hij die kant in mijn gezelschap ietwat en sourdine bespeelt. Ik geloof niet, dat hij meer dan 20 brieven per dag schrijft - dat valt dus nogal mee. Ik mag hem toch bijzónder graag, en het contrast met Bep, min of meer languissant en subtiel, is vermakelijk. Alijn is erg aardig, zeer levendig en vol amusante vrijpostigheid.’Ga naar eind43
Het huisje van Jany Roland Holst was een ontmoetingspunt voor allerlei vrienden.Ga naar eind44 Maar Victor van Vriesland sloeg een invitatie van Holst af, want hij was met Du Perron ‘gebrouilleerd’ en stelde ‘er geen prijs op hem te ontmoeten’.Ga naar eind45 Met Bergense kunstenaars uit Holsts entourage, zoals Charley Toorop, Eddy Fernhout en Joep Nicolas, werd vriendschappelijk omgegaan.Ga naar eind46 Du Perron ging veelal zo rond het middaguur naar Holsts stamcafé De Oude Prins en altijd was er wel iemand om een praatje mee te maken.Ga naar eind47 Vaak vergezelde Jany zijn vrienden Bep en Eddy op hun wandelingen.Ga naar eind48 Du Perron had nooit zoveel gevoel gehad voor het Hollandse landschap, maar nu keek hij er met andere ogen tegenaan. In een brief aan Walraven liet hij zich lyrisch uit over ‘een najaar zoo gezond en verrukkelijk als je maar wilt, het bosch met tunnels van goudgroene, roodgoude, | |
[pagina 955]
| |
felgele, bruingele, roodbruine en grijsbruine bladeren, op den grond, tegen de lucht en overal. Het is hier koud, blinkend en rustig.’Ga naar eind49 En ook Kriek Welter moest horen hoe verrukkelijk het bos was en hoe heerlijk koud de lucht, ‘dat je niet meer weet dat je ooit in de tropen geweest bent. Zoo rond te loopen over den Nesdijk, met den dichter Adriaan Roland Holst tot dagelijksch gezelschap, met een zware jas weer aan, langs slooten en door plassen, en je toch zoo jong en gezond te voelen als je 't in geen jaren deed [...] Ik zou mijn portret willen hebben, door Willink geschilderd, achter een nat tafeltje waarop de herfstblaren plakken, hier in den tuin van de Oude Prins, en daaronder zou moeten staan, niet mijn naam, maar: Terug uit Indië.’Ga naar eind50 Het was een groot voordeel van Nederland dat je niet lang hoefde te reizen om vrienden te ontmoeten: zo verbleef Du Perron twee avonden in het Amsterdams pension waar Arthur en Annie van Schendel zaten.Ga naar eind51 Ook nieuwe contacten waren snel gelegd. In zijn eerste Amsterdamse weken bracht Du Perron veel tijd door op het Multatuli-museum, dat was gevestigd in een onverwarmd zaaltje van de universiteitsbibliotheek. De kou trotserend, schreef hij er allerlei interessante documenten over. In het museum maakte Emiel van Moerkerken op 18 oktober diverse foto's van Du Perron. De volgende dag gingen ze naar Van Moerkerkens huis, Nieuwezijds Voorburgwal 256ii, waar hij een aantal portretfoto's van Du Perron maakte. De fotograaf stelde zijn vriendin Tiloesjka Lowies voor. Bij haar binnenkomst zei Du Perron: ‘Als u werkelijk zo aardig bent als op de foto, bent u snoezig.’Ga naar eind52 Een belangrijk contact was Garmt Stuiveling, met wie Du Perron al langere tijd had gecorrespondeerd. Zij zouden samen de mogelijkheden onderzoeken voor een uitgave van het volledige werk van Multatuli. Stuivelings eerste ontmoeting met Du Perron vond plaats in het Multatuli-museum. Het beeld dat hij zich uit enkele foto's had gevormd, kwam niet geheel overeen met de werkelijkheid: ‘wel was zijn hoofd breed en krachtig, maar hijzelf, toen hij snel opstond en mij tegemoet kwam, bleek iets kleiner en ook minder fors dan ik me had voorgesteld. Zijn donkere ogen misten al het agressieve dat zij op sommige portretten bezitten, trouwens zijn hele gezicht had eerder iets joligs en joviaals, dan de trek van vastberadenheid en trots, die ik, overeenkomstig zijn litteraire figuur, had verwacht. Hij had zijn overjas aangehouden, vanwege de kou, en een donkere wollige das om. Er was iets jongs, ja iets jongensachtigs in hem, dat mij ook bij latere | |
[pagina 956]
| |
ontmoetingen weer trof, behalve wanneer hij erg vermoeid was. Op het moment zelf dat ik zijn stevige handdruk voelde en zijn stem hoorde met het éven Indische accent, werd het mij bewust hoezeer hij verschilde van Menno ter Braak, die ik juist dat jaar herhaaldelijk sprak [...]. Bij Ter Braak was ook in een gewoon gesprek een innerlijke onrust merkbaar, een onevenwichtigheid soms, waardoor hij niet alleen bij verschillende ontmoetingen, maar ook wel op verschillende ogenblikken van eenzelfde bespreking, plotseling op onvermoede wijze reageerde. Zijn scherpzinnige ironie, zo bewonderenswaardig in zijn critische werk, had in de mondelinge omgang wel eens iets grilligs en geforceerds, [...] zeker is, dat Ter Braak zich niet gemakkelijk gaf, en dus bij de ander vaak de indruk moest wekken van een hooghartig voorbehoud, dat hij allerminst bedoelde. Dát gevoel heb ik bij Du Perron nooit gehad: hij bezat, wellicht tengevolge van zijn rijke en koloniale opvoeding, in zichzelf een rust en een vastheid, een natuurlijk evenwicht en óverwicht, die iedere gedachte aan spelvorm of zelfstilering buitensloten. Zijn persoon maakte een diepe indruk op mij, juist omdat hij geen andere behoefte had dan te zijn die hij was.’Ga naar eind53 H.A. Gomperts, een van de jongeren van het tijdschrift Werk, maakte eind november kennis en was net als Stuiveling overrompeld door Du Perrons hartelijkheid: ‘Met ter Braak had het maanden geduurd, vóórdat er van een ongedwongen omgang tussen ons kon worden gesproken. Du Perron ruimde conventionele barrières in enkele minuten op. Hij zei alles wat hij vond - hij maakte tenminste die indruk - en hij vroeg alles. Wat ik in ieder ander onverdraaglijk zou hebben gevonden, ontwapende mij bij hem onmiddellijk.’Ga naar eind54 Du Perron een volmaakt atoom in de sociale wereld? In zekere zin wel, maar juist die onverschrokken authenticiteit nam mensen voor hem in. Daarnaast was hij, evenals Ter Braak, genereus voor wie het moeilijker hadden dan hij. Hij stuurde de armlastige Dubois spontaan een briefje van vijf op; Dubois was aangedaan, maar omdat hij wist dat de gulle gever het ook niet breed had, stuurde hij hem het geld terug.Ga naar eind55 De eeuwige bietser Jacques Gans, minder scrupuleus, wist Du Perron een tientje afhandig te maken.Ga naar eind56 Verschillende mensen voelden aan dat ze bij Du Perron - en ook bij zijn vrouw - gehoor zouden vinden voor hun persoonlijke problemen. Soejitno had dit ondervonden en ook Peu van Leur, die leed onder de ontrouw van haar man. Zij had in een peilloos diepe put gezeten, waar | |
[pagina 957]
| |
Bep en Eddy haar hadden uitgetrokken.Ga naar eind57 Walraven was altijd bang dat Du Perrons grote openheid hem schade zou kunnen brengen. Hij vond hem te goed van vertrouwen en meende dat hij veel te gemakkelijk vriendschappen sloot. Niet dat Walraven mensen beter doorzag, maar zijn mensenkennis was ‘sluwer of nuchterder’ dan die van Du Perron. Dat deed de laatste soms huiveren. ‘Hij was in zekere zin te goed voor dit leven.’Ga naar eind58 Nog in Indië had Du Perron een collecte op touw gezet voor Jef Last, die door zijn deelname aan de Spaanse Burgeroorlog zijn Nederlanderschap had verloren.Ga naar eind59 Ook Maria Duchâteau, de echtgenote van Sjahrir, wist Du Perron te vinden. Zij wendde zich tot hem, omdat hij misschien een manier wist om geld bij elkaar te krijgen voor haar en haar kinderen, nu de minister haar toestond zich bij haar echtgenoot te voegen. De reis voor hen drieën zou f 1500, - kosten. Du Perron schreef meteen aan een nieuwe kennis E. Gobée, die het Indische gouvernement had gediend als adviseur voor inlandse zaken, met het verzoek haar verder te helpen. Zij maakte op hem en zijn vrouw ‘een zeer sympathieken indruk: eenvoudig, flink, eerlijk’. Maria Duchâteau zou Du Perron nog meerdere malen zien; zij vond dat hij in zijn Indische jaren een geweldige evolutie had doorgemaakt. In vooroordeel geboren, had hij zijn koloniale afkomst overwonnen.Ga naar eind60 | |
Schandaal in HollandVan de mensen die Du Perron in Indië had leren kennen zou hij er twee terugzien: Hein Groeneveldt en Hugo Samkalden. De eerste had in de loop van 1938 de kolonie verlaten, in de hitte van het ‘zedenschandaal’, de tweede had een proces niet kunnen ontlopen; beider carrière was geschaad. Groeneveldt had zich in Voorschoten gevestigd en verraste Du Perron op zijn veertigste verjaardag met een bezoek. Du Perron vond Groeneveldt ‘amusant en onderhoudend als altijd, en opgewekt ondanks alle tegenslagen’.Ga naar eind61 Bij een volgende ontmoeting, in Den Haag, schonk hij hem zijn roman Schandaal in Holland, met de sprekende opdracht: ‘Voor Hein, na alle schandalen in Indië / in de stad van dit schandaal, // E. // Den Haag, Jan. '40.’Ga naar eind62 De roman was in september 1939 uitgekomen bij uitgeverij Leopold in Den Haag en opgedragen aan Hugo Samkalden. Bovenaan de titelpagina staat in cursieve hoofdletters, tussen twee liggende streepjes: de onzekeren. De uitgever gaf het boek de volgende flaptekst mee: | |
[pagina 958]
| |
‘Schandaal in Holland laat in romanvorm een belangrijk Nederlander voor ons leven, waarvan bijna iedereen den naam, doch vrijwel niemand meer dan dien naam kent. Onno Zwier van Haren, de vriend en Kamerheer van Prins Willem den Vierde, Minister van Staat en met zijn broeder Willem, onze belangrijkste dichters uit de 18de eeuw, wordt op het toppunt van zijn macht het slachtoffer van een dergelijk schandaal, als Den Haag ook in later eeuwen niet gekend heeft. Het familieleven van den Frieschen edelman in de hofstad, waar politiek en onderling gekonkel tot zulke afschuwelijke gevolgen leiden, is door Du Perron met veel kennis van zaken en met den hem eigen humor en geest geteekend. Een roman, die wijze lessen inhoudt, zoowel over het karakter der 18de eeuw, als over de onuitroeibare residentie-atmosfeer.’Ga naar eind63 Kort samengevat, gaat Schandaal in Holland over de politieke uitschakeling van de regent Onno Zwier van Haren (1713-1779), op grond van al dan niet vermeende incestueuze betrekkingen met zijn dochtertje. De roman was bedoeld als de eerste steen van een groot gebouw: de reeks De Onzekeren. Zoals we eerder zagen, dateert de oorspronkelijke opzet van dit ambitieuze verhalenproject uit 1929. Du Perron had de bedoeling een aantal historische novellen te laten culmineren in schetsen waarin hijzelf en personen uit zijn omgeving zouden optreden. Enkele schetsen waarin het autobiografische aspect een rol speelt zijn voltooid: ‘...E poi muori’, ‘Dialoog’, ‘Scenario tegen de vrijheid’ en de twee verhalen die zijn samengevat onder de titel ‘Bij wat Stendhal noemt “energie”’. Van sommige andere schetsen is een aantal bladzijden geschreven, maar van de meeste zijn slechts notities of aanzetten bewaard.Ga naar eind64 Het is niet duidelijk hoe Du Perron de overgang van historische novellen via de fantasie naar autobiografisch gekleurde schetsen had willen vormgeven. Wel kunnen we ervan uitgaan dat hij ook zichzelf en tijdgenoten wilde zien in het licht van hun historiciteit, in hun bepaald-zijn door tijd en omstandigheden. Een bekende verklaring omtrent zijn intentie met De Onzekeren is zijn uitspraak, dat zijn personages ‘voortdurend onzekeren [zullen] zijn; het zijn drama's van menschelijke onzekerheden uit den aard van 't beestje voortspruitend, en de heele reeks zal zoo'n beetje moeten bewijzen dat “de vrije wil” iets zeer relatiefs is hier op aarde’.Ga naar eind65 In de roman Schandaal in Holland, de voltooide verhalen en overgeleverde fragmenten hebben de personages betrekkelijk weinig keuzevrijheid: hun handelen wordt bepaald door factoren binnen of buiten henzelf die zich grotendeels aan hun controle onttrekken. | |
[pagina 959]
| |
In oudere schema's was er nog niet sprake van een roman over Van Haren. De reeks had moeten beginnen met een verhaal van drie officieren in Rusland, dat zich zou afspelen tussen 1825 en 1830.Ga naar eind66 Tijdens zijn Indische jaren was Du Perron echter gefascineerd geraakt door de figuur van Dirk van Hogendorp (1761-1822), wiens geschiedenis als verlicht koloniaal bestuurder en generaal van Napoleon de reeks prachtig zou kunnen openen. In het Landsarchief vond hij veel boeiend materiaal over Van Hogendorp. Bij het bestuderen van diens jeugd stuitte hij op een Deductie van Onno Zwier van Haren, de grootvader van Dirk van Hogendorp. In deze en volgende deducties verdedigde Van Haren zich tegen de beschuldiging van zijn schoonzoons Willem van Hogendorp en J.A. van Sandick dat hij zijn jongste dochtertje zou hebben misbruikt. De tegenpartij reageerde met replieken, die ook bewaard zijn gebleven, benevens allerlei getuigeverklaringen en andere officiële documenten.Ga naar eind67 De materie boeide Du Perron zodanig, dat hij besloot De Onzekeren te beginnen met een novelle over dit zedenschandaal en de nasleep ervan. Zo kon hij als voorbereiding op de andere verhalen een treffend beeld schetsen van de achttiende eeuw. In februari 1938 stelde hij zich de novelle voor als ‘een soort proloog voor De Onzekeren als geheel’.Ga naar eind68 In opzet was er gerekend met verhalen van ongeveer dertig bladzijden lang, maar Du Perrons documenteerwoede leverde zoveel materiaal op, dat zijn proloog de lengte van een novelle ruimschoots overschreed. Het werd een roman die in de eerste druk 213 pagina's telde.Ga naar eind69 Du Perron bezat wat Annie Romein-Verschoor heeft genoemd ‘de hartstocht en de bekwaamheid [...] van den archivaris’.Ga naar eind70 Het tekent de aard en de inzet van zijn schrijverschap dat hij erop stond zich uitputtend te documenteren voordat hij ertoe overging om de stof te schiften en met behulp van de verbeelding zodanig te arrangeren, dat de historische essentie naar voren zou komen. Typerend is zijn uitlating in een brief over het Van Hogendorp-materiaal dat hij vond: ‘De stof is te rijk! en ik ben geen Slauerhoff die er maar naast fantaseert, ik moèt weten wat daar in al die paperassen aan waarheid ligt.’Ga naar eind71
Vanaf 1937 gebruikte Du Perron dikwijls het woord ‘kroniek’ om de verhalen voor De Onzekeren te karakteriseren, terwijl hij het voordien meestal over een ‘roman’ had, die zou bestaan uit een keten aaneengelijmde verhalen. Du Perron had zijn studieuze voorbereiding gemeen met Stendhal, die voor zijn Chroniques italiennes had geput uit bestaande kronieken. Du Perron heeft zich mede door deze verhalen laten inspireren. | |
[pagina 960]
| |
Evenals Stendhal was Du Perron bij het verzamelen van zijn materiaal gespitst op anekdotes die karakteristiek waren voor de morele habitus van een bepaalde tijd, een bepaald milieu of een bepaald volk. Hij wilde laten zien hoe de moraal varieert in overeenstemming met ras, klimaat en het vigerende gezag. In de keten van verhalen die De Onzekeren had moeten gaan vormen, treden voortdurend mensen op die hun rolletje spelen op het schouwtoneel van hun benauwde stukje wereld en hun al dan niet verdiende deel krijgen. Het lot (de omstandigheden) spaart niemand. Maar de meeste personages geloven in hun eigen rol en zijn bereid er alles voor op te geven, ervoor te sterven als het moet.
Ofschoon de titel anders suggereert, is Schandaal van Holland niet alleen het verhaal van Onno Zwier van Haren, maar ook dat van zijn broer Willem van Haren (1710-1768). Het is zo gezien een dubbelbiografie verhuld als roman. Willem van Haren was de dichter van het zevenentwintig strofen tellende elegische gedicht ‘Het menschelyk leven’. In de roman laat Du Perron Onno mijmeren over deze ‘lange klacht over de onzekerheid van het leven’, met aan het einde ‘een korte nazang naar God's oneindigheid’: ‘Het waren de schoonste verzen die Willem ooit geschreven had; misschien had hij met heel zijn bestaan betaald om ze te kunnen schrijven, maar Onno was het of ze met zijn eigen leven waren gevuld.’Ga naar eind72 Dat eigen leven van de trotse regent Onno werd overhoop gegooid door de aanklacht van incest met zijn jongste dochter Betje.Ga naar eind73 Deze aanklacht werd tegen hem ingebracht door zijn twee schoonzoons nadat Betje, die al vier maanden bij een van hen logeerde, zich weerwillig had betoond om terug te keren naar huis. Onno's vrouw Adeleide had Betje gezegd dat ze dan morgen wel weer thuis zou komen. Nadat haar ouders waren vertrokken, ‘kwam zij nu hartstochtelijk snikken bij [haar zuster] Caroline, die haar aanraadde liever alles te doen dan te gehoorzamen. Vreemd om te bedenken: op dit ogenblik liet de steen los die Onno van Haren zou verpletteren.’ Later begon zij in een hoek van de kamer tegenover Carolines verloofde Willem van Hogendorp ‘in een snel tempo te praten over haar vader's biblioteek en de vreemde dingen die hij haar gezegd had en haar had willen leren’.Ga naar eind74 Het is al vrij ver in de roman als die steen loslaat. De eerste vier hoofdstukken zijn namelijk een historische inleiding waarin Onno en Willem van Haren worden geplaatst in het politieke panorama van hun tijd. In het vijfde tot en met zevende hoofdstuk wordt het eigenlijke schandaal behandeld en de laatste drie hoofdstukken laten zien hoe het Onno en | |
[pagina 961]
| |
Willem verder verging. Beiden worden door rampspoed achtervolgd, maar Onno put in zijn ouderdom troost uit zijn late roeping als schrijver. Het seksuele thema is naar het woord van Peter Nijssen ‘niet meer dan een piepklein venster - als in een camera obscura - vanwaaruit niettemin een onthullende doorkijk op de achttiende-eeuwse regentenwereld geboden wordt’.Ga naar eind75 Du Perron heeft van juli 1937 tot ergens in het najaar van 1939 aan zijn roman gewerkt.Ga naar eind76 Het was een kwestie van schrijven, schrappen, passages toevoegen op grond van nieuwe gegevens en voortdurend schaven aan de tekst. Hij wilde slechts die details naar voren halen die een licht werpen op de psyche van de personages. Hij hanteerde een kale, ‘niet-vlezige’ stijl, dat wil zeggen een stijl zonder naturalistische beschrijvingen.Ga naar eind77 Toen hij de roman in een eerste versie had voltooid, liet hij de tekst uittikken op 106 kleine bladzijden die hij voorlegde aan Leo Jansen en Coert Binnerts. Deze kritische meelezers namen diametraal verschillende posities in: Jansen wilde een speelser tekst met minder historie en minder ‘vlees’, terwijl Vestdijk-liefhebber Binnerts juist meer beschrijving, dus meer ‘vlees’ wenste.Ga naar eind78 Hierna kreeg Menno ter Braak het manuscript te lezen. Hij vond het een gaaf verhaal, dat hij zeer geboeid had gelezen; alleen hinderde hem ‘de vermenging van het historische document met de eigen “vinding” van den auteur’.Ga naar eind79 In een exemplaar van de eerste druk heeft Du Perron aangegeven wat historisch juist is en wat hij er zelf bij heeft verzonnen. De gefantaseerde passages werden gemarkeerd met golfjes in de kantlijn.Ga naar eind80 Bestudering van dit ‘golfjesexemplaar’ in bezit van Alain du Perron heeft uitgewezen dat het boek bestaat uit 71% ‘Wahrheit’ en 29% ‘Dichtung’.Ga naar eind81 De historicus in Du Perron liet de fantast in de schrijver niet al te veel speelruimte. Toch is Schandaal in Holland vanaf het vijfde hoofdstuk een bijzonder geslaagd verhaal, door het arrangement van de romanschrijver, de goed gedoseerd aangebrachte vooruitwijzingen en andere literaire kunstgrepen. In een aantekening achter in de roman waarschuwt Du Perron zijn lezer: ‘Ik heb er niet naar gestreefd een historische reconstructie of evocatie te geven, met alle kunstgrepen daarbij behorend; veeleer zie ik dit eerste verhaal als een oud stuk in een nieuwe zetting.’Ga naar eind82 Schandaal in Holland werd voorgepubliceerd in Groot Nederland: Du Perron hoopte dit ook met zijn volgende Onzekeren-verhalen te kunnen doen om zo verzekerd te zijn van geregelde inkomsten. Hij had bijzonder hard gewerkt aan zijn roman, die nochtans zulke uiteenlopende reacties opriep. Terwijl hij nog met Van Holkema en Warendorf overleg pleegde | |
[pagina 962]
| |
over de boekuitgave, wist Ter Braak uitgeverij Leopold te interesseren. De eerste bood slechts honderd gulden voorschot en Leopold het viervoudige, dus de keuze was niet moeilijk.Ga naar eind83
Du Perron ontving de meeste kritiek op het taaie historische panorama van de eerste vier hoofdstukken. Hij voerde tegen Freddy Batten aan dat de ‘houterigheid’ daarin bewust was aangebracht, ‘omdat ik dit verhaal een beetje ouderwetsch als “tractaat” beginnen wou’. Maar later trachtte hij er toch nog allerlei ‘stroeve dingen’ uit te halen.Ga naar eind84 Door het niet-vlezige vertellen hadden sommige critici moeite om verband te leggen tussen ‘de algemeen gehouden achtergrond en de bijzondere verwikkelingen van het “schandaal”’. Maar Vestdijk vond dat ‘dit weglaten van schakels, dit uitwissen van verbindingslijnen’ het goed recht was van de romancier. Toch was de samenhang tussen verschillende gebeurtenissen ook voor Vestdijk niet altijd even helder. Zo was hem niet duidelijk geworden waarom de schoonzoons zo tegen Onno tekeergingen. Toen hij Du Perron dit bezwaar voorlegde, werd deze ongeduldig en zei: ‘Niet duidelijk? Hij van het kussen, en wij er op!’ Vestdijk concludeerde dat Du Perron ‘versmaad had iets te beschrijven (“uit te kauwen”) wat naar zijn mening iedere intelligente lezer zelf wel had kunnen bedenken’.Ga naar eind85 De roman wekte grote belangstelling: in de periode september 1939 - april 1940 verschenen er minstens vijfenveertig recensies, waarvan vijfentwintig in dagbladen en twintig in weekbladen of tijdschriften. Enkele critici veroordeelden het boek als teken van het morele verval van de Nederlandse cultuur.Ga naar eind86 Een anonieme criticus noemde de roman in De Telegraaf ‘een uiterst onsmakelijk boek’ en hield zijn hart vast voor de volgende delen: ‘Du Perron heeft blijkbaar nog een heele trommel vieze geschiedenissen in petto en hij gaat ze ons allemaal als “Kunst” vertellen’.Ga naar eind87 Voor Maurits Uyldert was Schandaal in Holland aanleiding om Reinier van Genderen Stort te citeren over ‘dezen tijd, zwaar van bederf, waarin onze geestelijke goederen stelselmatig worden verloochend en vergiftigd’.Ga naar eind88 Van eenzelfde teneur was een recensie in het Algemeen weekblad voor christendom en cultuur, waarin de klacht werd geuit: ‘Alsof er in de tegenwoordige samenleving nog geen modder en vuil genoeg is, heeft hij uit het verleden daar - pour épater le bourgeois! - nog het een en ander aan toegevoegd.’Ga naar eind89 De nationaal-socialistische beweging ging een stapje verder in de verguizing van de schrijver: ‘Natuurlijk kotst de heer Du Perron als geestelijk weerbaar intellectueel op het huidige Duitsche regiem. Maar wij zijn | |
[pagina 963]
| |
misselijk van zijn geschrijf en geven den voorkeur aan die geschiedschrijving die het edele, heldhaftige en voorbeeldige zoekt, die leidersfiguren belicht en de lot-, bloed- en bodemverbondenheid van het volk verbeeldt.’Ga naar eind90 Du Perron reageerde laconiek: ‘Schandaal in Holland is al krachtig uitgevloekt en verdacht gemaakt in de n.s.b.-pers. Daaronder hooren ook vele “nationalisten” die niet openlijk n.s.b.-er zijn.’Ga naar eind91 Enigszins in de trant van Zentgraaff schreef W.S.B. Klooster in de Deli Courant: ‘[...] dergelijke verhalen mogen sommigen prikkelen of op andere wijze boeien, het normale gezonde gevoel wendt er zich van af. Er is al genoeg abnormaals in dezen tijd dan dat het noodig is daarvoor in de historie te delven en deze dingen in een overigens vrij oppervlakkig geschreven roman te étaleeren, niet vanwege het gevaar voor Het Fatsoen, maar omdat het zin noch nut heeft wanneer een knap auteur als du Perron ons met dergelijke slechts walging wekkende anecdoten bezig houdt.’Ga naar eind92 Toch speelde in een redelijk aantal besprekingen de moraal geen rol van betekenis en behandelde de recensent de stijl en compositie van het boek. In de kleine dagbladpers hielden de positieve en negatieve besprekingen elkaar in evenwicht. Sommige recensenten wezen Du Perrons zakelijke stijl af omdat de auteur daardoor niet duidelijk positie koos in de strijd tussen goed en kwaad.Ga naar eind93 Van de besprekingen van een zekere lengte zijn het meest positief die van Menno ter Braak, C.J. Kelk, W.L.M.E. van Leeuwen, Simon Vestdijk, Dirk de Vries en de onbekende C.L. Sciarone.Ga naar eind94 Vestdijk schreef zelfs twee recensies en daarbij nog een derde artikel, ‘De fatsoensrakker’, waarin hij protesteerde tegen de bespreking in De Telegraaf die het voorbeeld was van ‘een sinds jaren bedreven Hetze tegen alles wat op literair terrein den Eros zonder oogkleppen wenscht te naderen’.Ga naar eind95 De negatieve kritieken op zijn eigen roman De nadagen van Pilatus lagen hem nog vers in het geheugen.Ga naar eind96 Met voelbare woede schrijft hij dat hem ‘zelfs onder de meer vulgaire anti-cultureele pamfletten, waarmee in dezen tijd het besef bij ons volk levendig wordt gehouden, mij nimmer zulk een abjecte verdraaiing der feiten onder de oogen is gekomen. Een dusdanige onoprechtheid en stompzinnigheid, een dusdanig gemis aan het meest elementaire literaire fatsoen vind ík nu “vies” [...] In de eerste plaats miskent de criticus volkomen, - hij verzwijgt het althans, - dat in Du Perron's boek niet het “schandaal” zelf de hoofdzaak is, maar de reacties óp het “schandaal” [...] Wie het verhaal behoorlijk leest, wie ook maar eenigszins op de hoogte is van Du Perron's vroegere geschriften, weet, dat het uitsluitend hierom geschreven werd: om de opgeblazen moralistische | |
[pagina 964]
| |
verontwaardiging met politieken achtergrond, die het “schandaal” aangrijpt als middel om een tegenstander onschadelijk te maken.’ Vestdijk eindigt zijn artikel met de uitsmijter dat er ook voor de jonge generatie letterkundigen maar één leus kan bestaan, ‘de vrijmetselaarsleus door de eeuwen heen van alle vrije geesten, die zich door menschelijke kleinzieligheid, onoprechte bedilzucht en dogmatische woordverdraaiingen bedreigd weten: écrasez l'infame!’Ga naar eind97 Deze Voltaireaanse leus tegen de schijnheiligheid deed een sterk beroep op de vrijheid van geest waar de ‘paganisten’ van Forum zich voor hadden ingezet. |
|