E. du Perron. Het leven van een smalle mens
(2005)–Kees Snoek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 918]
| |
Hoofdstuk 47
| |
Mohammad Hatta en Soetan SjahrirIn Bandoeng is Du Perron in contact gekomen met Indonesiërs die op de een of andere wijze betrokken waren bij de nationale beweging. Het waren vooral geestverwanten van Sjahrir. Mohammad Hatta (1902-1980) en Soetan Sjahrir (1909-1966) waren de leiders van de Pendidikan Nasional Indonesia (Indonesische Scholingspartij), opgericht in augustus 1931, nadat in april van dat jaar de Partai Nasional Indonesia was ontbonden. De Pendidikan Nasional Indonesia, ook wel genoemd pni-Baru (de nieuwe pni), zette de ideologische strijd voor een vrij Indonesië voort. In februari 1934 maakte het koloniale gouvernement hier een einde aan, toen zij een aantal kopstukken van de pni-Baru, waaronder Hatta en Sjahrir, arresteerde en zonder proces gevangenzette. Enige maanden nadien werden deze twee politici, van wie Hatta de eerste vice-president en Sjahrir de eerste premier van Indonesië zou worden, verbannen naar het interneringskamp Boven-Digoel in Nieuw-Guinea. In januari 1935 werden ze bij wijze van gunst overgeplaatst naar het Molukse eiland Banda Neira.
Hatta was de jongeman die in 1921 op dezelfde boot als de familie Du Perron naar Europa was gegaan om te gaan studeren aan de Handelshogeschool van Rotterdam. Hij was meteen actief geworden in de Perhimpoenan Indonesia, een vereniging van Indonesische studenten in Nederland die een voortzetting was van de oude, al sinds 1908 bestaande Indische Vereeniging. In 1922 had het bestuur besloten het oude clubje om te dopen tot Perhimpoenan Indonesia en het toentertijd uiterst radicale doel van een onafhankelijk Indonesië na te streven. Hatta was van 1922 tot 1925 penningmeester en daarna tot 1930 voorzitter. Terugkomend van een Brussels congres van de anti-imperialistische liga, was hij op 23 september 1927 in Nederland gearresteerd. Hij en andere wegbereiders van de Indo- | |
[pagina 919]
| |
nesische onafhankelijkheid verdwenen een halfjaar achter de tralies. In juni 1929 was Sjahrir voor zijn studie naar Nederland gekomen. Evenals Hatta was ook hij al sinds zijn jeugd politiek actief. In cultureel opzicht was hij breder georiënteerd dan de econoom Hatta, maar politiek gezien zaten ze op dezelfde lijn, die afweek van die van Soekarno. Terwijl Soekarno, met zijn retorische talent, zich richtte op de massa, geloofden Hatta en Sjahrir in politieke kadervorming ter voorbereiding op de onafhankelijkheid. Al in het begin van zijn verblijf in Nederland had Sjahrir contact opgenomen met Sal Tas (1906-1976), de voorzitter van de Amsterdamsche Sociaal Democratische Studenten Club, met het verzoek om hem op de hoogte te brengen van de socialistische beweging in Europa.Ga naar eind2 Tas behoorde tot een groep jonge socialisten die zich had afgekeerd van het sdap-establishment, maar ook niets voelde voor communistisch dogmatisme. Ze noemden zichzelf ‘links-socialisten’ en vormden een linkervleugel binnen de sdap, totdat ze zich in april 1932 afsplitsten en de Onafhankelijke Socialistische Partij (osp) oprichtten. In tegenstelling tot de sdap gaf de osp zijn volledige steun aan het streven van de Indonesische nationalisten. Deze links-socialisten aarzelden niet om het koloniale regime, dat een concentratiekamp had opgericht in Nieuw-Guinea, fascistisch te noemen.Ga naar eind3 Zij ventileerden hun mening in de tijdschriften De Socialist (1928-1932) en De Fakkel (1932-1935), waarin ook de Indonesische nationalisten Hadji Agus Salim, Hatta en Sjahrir een podium vonden voor hun politieke opvattingen en analyses. Hatta veroordeelde de plotseling ingezette klopjacht, eind 1929, op de leiders van de Partai Nasional Indonesia als een voorbeeld van ‘walgelijke fascistische terreur’ en voorspelde onbewust zijn eigen lot toen hij schreef: ‘Zal straks weer naast Boven-Digoel een nieuw interneeringskamp verrijzen? Misschien een “intellectueelen-eiland”, waarheen de leiders der p.n.i., academisch gevormden en opgeleiden van middelbare en vakscholen, zullen worden gedeporteerd?’Ga naar eind4 In deze kringen van radicale socialisten had Sjahrir kennisgemaakt met Maria Duchâteau, echtgenote van Sal Tas en moeder van twee kinderen. Aanvankelijk had Sjahrir ingewoond bij zijn oudere zuster Sjahrizad en haar echtgenoot Djoehana, maar toen zij begin 1931 naar Indië terugkeerden, trok hij in bij Sal en Maria. In de tweede helft van 1931 bloeide er een romance op tussen Sjahrir and Maria, met medeweten van haar echtgenoot.Ga naar eind5 De politiek had echter prioriteit: Hatta vroeg Sjahrir om naar Indië terug te keren om de onafhankelijke linkse groeperingen om te vormen tot een sterke politieke beweging. Nadat Soekarno, de flamboyante leider van de Partai Nasional Indonesia, was gearresteerd en veroordeeld, had | |
[pagina 920]
| |
de partij zichzelf ontbonden. De rechtervleugel had een nieuwe partij opgericht, de Partindo. Onafhankelijke linkse groeperingen hadden daarna, gesouffleerd door Hatta en Sjahrir, hun krachten gebundeld en in augustus 1931 de Indonesische Scholingspartij opgericht. Het was nu aan Sjahrir om leiding te geven aan de partij en te werken aan kadervorming. In december 1931 verliet Sjahrir Nederland, vier maanden later gevolgd door Maria. Zij trouwden op 10 april 1932 in Medan volgens de islamitische wet, maar het gouvernement verklaarde het huwelijk onwettig en stuurde de ‘revolutionnair gezinde mevr. Tas-Duchâteau’ op 14 mei 1932 terug naar Nederland.Ga naar eind6 In september 1936 zouden ze een burgerlijk huwelijk sluiten ‘met de handschoen’: Sjahrir in zijn ballingsoord Banda-Neira, Maria in Holland. Ondanks verwoede pogingen daartoe zou Maria er niet in slagen zich bij haar echtgenoot te voegen. Hun relatie was ten dode gedoemd.Ga naar eind7 Sjahrir, een kosmopolitisch denkende politicus, doordrenkt van westerse cultuur en literair geïnteresseerd, zou later in contact komen met Eddy du Perron. Dit contact kwam tot stand dankzij Du Perrons intensieve omgang met de kring van Sjahrir-getrouwen in Bandoeng. | |
De kring van SjahrirSjahrir had in zijn middelbareschooltijd te Bandoeng een studieclub opgericht, waarvan onder meer de in de Soendalanden opgegroeide zusters Soewarni (1910-1967) en Soewarsih (1912-1977) lid waren. De leden van de studieclub speelden toneel en debatteerden met elkaar over culturele en politieke kwesties. In het debat was Soewarni een geducht opponent, die er niet voor terugschrok om ook Soekarno tijdens een bijeenkomst terecht te wijzen.Ga naar eind8 Al vroeg bekleedde zij een belangrijke functie, als voorzitter van Poetri Indonesia (de Indonesische Vrouw). Zij trouwde met Abdoel Karim Pringgodigdo (1906-1961), een Javaanse aristocraat die evenals Hatta en Sjahrir in Nederland had gestudeerd. In het begin van de jaren dertig had hij Sjahrir geholpen met de vorming van kadergroepen van de pni-Baru in Batavia.Ga naar eind9 Soewarni's zuster Soewarsih was getrouwd met Soegondo Djojopoespito (1905-1978), in zijn jonge jaren een prominent jeugdleider. Hij was voorzitter geweest van het congres van Indonesische jongeren in Batavia, dat op 28 oktober 1928 de ‘Soempah Pemoeda’ had uitgesproken. Dit was de ‘Eed van de Jongeren’, die als blijk van hun etnische verbondenheid de | |
[pagina 921]
| |
Bahasa Indonesia hadden uitgeroepen tot de eenheidstaal van de archipel. Maar toen er steeds meer nationalisten werden opgepakt, had Soegondo zijn aandacht verlegd naar het onderwijs. Hij was onderwijzer geworden aan het Ksatrian-Instituut van E.F.E. Douwes Dekker.Ga naar eind10 Samen met Soejitno Mangoenkoesoemo vormden de twee zusters en hun echtgenoten een kern van Sjahrir-getrouwen. Van hen was Soegondo Djojopoespito het meest betrokken bij de politieke organisatie.Ga naar eind11 In de loop van de jaren dertig had het koloniale gouvernement er bewust naar gestreefd de nationale beweging te verzwakken door haar te versplinteren en te regionaliseren.Ga naar eind12 Begin 1936 was het centrale bestuur van de pni-Baru verhuisd van Bandoeng naar Soerabaja, van waaruit het de ideologische strijd voortzette. Maar zonder zijn leiders Hatta en Sjahrir gingen de plaatselijke afdelingen steeds meer de regionale kant op. Alleen in West-Java hield men vast aan een kosmopolitisch gezichtspunt.Ga naar eind13 Rudolf Mrázek, schrijver van een politieke biografie van Sjahrir, noemt Soewarsih en Soewarni met hun echtgenoten, evenals Soejitno Mangoenkoesoemo en enkele anderen, ‘de kern [...] van een groep waarin Sjahrirs naam door de jaren dertig heen zijn weerklank behield. Deze jonge mensen kwamen afwisselend in Bandoeng en in Batavia bijeen. Zij debatteerden over boeken en politiek, grotendeels in de stijl van de studieclubs van het midden van de jaren twintig. Slechts zelden werd een van deze mannen en vrouwen gezien op een bijeenkomst van de Pendidikan Nasional Indonesia. Ondanks de koloniale reactie van die tijd, trachtten zij hun “evenwicht” te behouden en bovenal ontvankelijk te blijven voor wat zij noemden “de universele cultuur van de moderne mensheid”. Ze lazen gretig, voornamelijk “progressieve” westerse auteurs, en ze stonden net als in de jaren twintig vooral kritisch tegenover de tot “fossiel” geworden inheemse tradities met hun adellijke en aristocratische connotaties.’Ga naar eind14
Met deze kring van Sjahrir-getrouwen is Du Perron - en zijn vrouw met hem - binnen betrekkelijk korte tijd op vriendschappelijke voet gekomen. Het werd de winst van hun verblijf in Nederlands-Indië. Door het repressieve optreden van de overheid was de kloof tussen de Europese en Indonesische bevolkingsgroep gegroeid, ook onder de intellectuelen. Du Perron had daar geen boodschap aan. Hij ging af op Indonesiërs die hem interesseerden en nam geen blad voor de mond. Bij de Poedjangga Baroegroep was deze houding verkeerd gevallen, maar de Sjahrir-getrouwen voelden dat zijn belangstelling gemeend was en zij waardeerden zijn openheid. Vermoedelijk heeft Soejitno hem voorgesteld aan de Pringgodigdo's, | |
[pagina 922]
| |
die in Batavia woonden. Dankzij Soewarni had hij een entree bij haar zuster Soewarsih Djojopoespito, die in een arme Bandoengse kampong woonde.Ga naar eind15 Op een dag verraste hij de Djojopoespito's met een bezoek. Deze visite is prachtig gedocumenteerd door Soewarsih: ‘Het was tegen twaalven; mijn man was net thuis gekomen met een paar van Du Perrons boeken. Hij zat in “De man van Lebak” te lezen, toen hij plotseling een Europees hoofd voor de ruit boven het houten paneel van de deur zag verschijnen. Zijn eerste gedachte was: “De p.i.d.” en oudergewoonte flapte hij het boek dicht en trok een nors gezicht om den man zakelijk te kunnen ontvangen. De Europeaan trad binnen, gevolgd door een dame en stelde zich voor: “Du Perron”. Het zweet brak mijn man uit en hij vertelde me, dat hij minutenlang sprakeloos bleef en zijn Hollands totaal was vergeten. De bezoeker was beslist niet verlegen, hij ging op een charmante manier op een stoelleuning zitten en, terwijl zijn ene been rusteloos bengelde, zei hij, dat het hem speet, dat hij ons niet eerder had kunnen opzoeken. De Europese dame was Bep du Perron, zij glimlachte sympathiek en liet haar man praten, zoals hij het gewend was, met zijn aangeboren losheid van gebaren, aantrekkelijkheid van intonatie en levendigheid in zeggingskracht. Van de overrompeling bekomen, begonnen wij los te komen en antwoord te geven op Du Perron's vragen, het ijs was gebroken en al spoedig kwam de uitnodiging hem eens op te zoeken. Toen gingen die twee weg, nagekeken uit alle huizen, twee Europeanen, iets vreemds voor het straatje, dat tot nog toe slechts donkere mensen had gekend.’Ga naar eind16 Het bleef niet bij deze ene keer: gestimuleerd door Du Perron zou Soewarsih medewerker worden van Kritiek en Opbouw en zich serieus gaan richten op een literaire loopbaan. In de tien maanden dat Du Perron in Bandoeng woonde heeft zijn Indische bestaan er een nieuwe dimensie bij gekregen. Het feit dat hij sociaal en professioneel gezien buiten de Europese gemeenschap viel, heeft het contact zeker vergemakkelijkt.Ga naar eind17 Door zijn vriendschappen met Indonesiërs kreeg zijn afkeer van de koloniale samenleving een heilzaam tegenwicht. Ook Bep was die mening toegedaan. Later zou ze aan Soewarsih schrijven: ‘Wat voelde ik me in het begin, regelrecht na Parijs in “Indië”, ongelukkig in die koloniale samenleving, en wat was het toen prettig om jullie en een paar andere Indonesische vrienden te leren kennen.’Ga naar eind18 Enigszins verwonderd moest Du Perron op 4 maart 1939 constateren: | |
[pagina 923]
| |
‘Hoopen jonge Indonesiërs schijnen “een vriend” in mij te hebben herkend, en dat terwijl ik mij toch werkelijk niet met politiek inlaat en hen uitsluitend bijsta met “cultureele” probleemen. Ik werd zooeven opgebeld om in Buitenzorg een vergadering te komen bijwonen. Van het “algemeen maleisch” (de bahasa indonesia) dat daar gesproken wordt, versta ik ¾ niet; ik spreek alleen vloeiend het laagste bargoensch van Batavia en ommelanden. Maar ik zal wel gaan.’Ga naar eind19 | |
Mentor van SoejitnoAan de oorsprong van Du Perrons meest duurzame contacten met Indonesiërs staat de bijzondere figuur van Soejitno Mangoenkoesoemo. Zoals gezegd worstelde Soejitno in de tijd dat hij Du Perron leerde kennen met een schuldcomplex over het door hem gepleegde ‘verraad’. In augustus 1938 schreef Verhoeven aan Du Perron dat hij een ‘vrij verward gesprek’ had gehad met Soejitno en nog geen hoogte van hem had gekregen. De kwalificaties die Verhoeven had ontvangen, óók van Indonesische zijde, luidden: ‘onbruikbaar, zonder energie en doorzettingsvermogen; studeert sedert 1928 zonder succes; houdt zich staande uit het inkomen van zijn vrouw’. De Landsarchivaris had vooralsnog geen ‘contactpunten’ met Soejitno ontdekt.Ga naar eind20 Soejitno was een getalenteerd maar uiterst gevoelig, hypernerveus man, wiens innerlijke onzekerheid vaak de overhand dreigde te krijgen. Kenmerkend is een passage in een brief aan Du Perron: ‘Ik voel me een kruk in het formuleren van gedachten, en mijn vermogen om het subtiele op te merken (als ik het ooit gehad heb) laat me nu in de steek. [...] Op het ogenblik kan ik slechts beseffen hoe door en door steriel ik ben.’Ga naar eind21 Behalve deze brief zijn er geen andere bewaard gebleven van de vele brieven die Soejitno aan Du Perron heeft geschreven. Omgekeerd hebben wel vrijwel alle brieven van Du Perron aan Soejitno de oorlog overleefd. Het zegt iets over de bijzondere relatie die Soejitno en zijn vrouw Tis met hem hadden, dat ze zijn epistels als kostbare erfstukken hebben behandeld.Ga naar eind22
In een herdenkingsartikel geeft Soejitno de betekenis aan die Du Perron voor hem heeft gehad: ‘Hij leerde mij mezelf te zijn. Hij gaf mij mijn zelfvertrouwen terug, of althans de bazis om het te herwinnen en opnieuw op te bouwen, hij voerde me terug naar een leven dat meer harmonieerde met de maatschappelijke werkelijkheid, hij leerde mij de humor in het | |
[pagina 924]
| |
leven, hij stond me bij bij het overwinnen van mijn grote minderwaardigheidscompleksen, kortom hij leerde mij wat de “menselijke waardigheid” betekent, altans als men zoiets zou kunnen leren.’Ga naar eind23 Het is niet overdreven te zeggen dat Du Perron zijn Indonesische vriend over zijn depressie heeft heen geholpen. Tevens heeft hij hem bewust gemaakt van eigen kwaliteit. Alleen al het feit dat hij Soejitno's brieven onmiddellijk beantwoordde moet voor de laatste een enorme stimulans zijn geweest. Maar, zoals Soewarni Pringgodigdo schrijft, hij deed meer: ‘Du Perron haalde met zijn geduld en met kracht van argumenten Soejitno over om zijn cursus af te maken zonder zijn verplichtingen aan de school te verzaken, en Soejitno slaagde, zijn cursus zat erop. Daarnaast begeleidde Du Perron Soejitno in al zijn lectuur opdat zijn intellectuele achtergrond universeel zou worden. Hij kocht bijvoorbeeld een complete Shakespeare en Poesjkin voor hem opdat hij de westerse poëzie werkelijk zou begrijpen.’Ga naar eind24 Du Perron werd Soejitno's mentor, zowel op intellectueel als op menselijk vlak. Hij gaf commentaar op zijn stukken en verdiepte zich in zijn persoon. Zo had hij lange gesprekken over hem met D.D., die evenals Du Perron overtuigd was van Soejitno's grote talent.Ga naar eind25 Hij stimuleerde hem om door te gaan met zijn essays - die uitblonken door subtiele, tastende formuleringen -, maar de polemiek niet te schuwen. Verder hield hij hem steeds voor niet zomaar van alles te willen overnemen. De rode draad in Du Perrons brieven aan Soejitno is: doe wat je eigen persoonlijkheid je zegt te doen.Ga naar eind26 Het was de les van André Gide: invloeden zijn onvermijdelijk, maar je moet ze op authentieke wijze verwerken. Du Perron drong er bij Soejitno op aan zijn eigen belichting te geven en níet die van zijn ‘goeroe’ over te nemen.Ga naar eind27 ‘Dat idee van overnemen, altijd weer’, dat vaker bij Indonesische intellectuelen voorkwam, irriteerde hem: ‘Als ik een mystieke Arabier lees, kan ik van hem genieten, zonder ook maar 't minste van hem te willen overnemen; om het plezier een ander juist te kennen; om het verschil; - in sommige gevallen om den tegenstander te begrijpen en te doorzien.’Ga naar eind28 In zijn literaire kritiek was Du Perron er voortdurend op gespitst om waarden tegen elkaar af te zetten. Het ging hem om vergelijking, gedachtewisseling, confrontatie van verschillende opvattingen. In deze lijn suggereerde hij Soejitno onderwerpen om over te schrijven. Hij trachtte hem meningen te ontlokken over het contrast tussen de ‘levende cultuur v. Bali en de traditioneele, min-of-meer broeikascultuur, van Solo en Djokja’, en daarmee ook te vergelijken ‘het karakter en de cultuur van de Soendanee- | |
[pagina 925]
| |
zen’.Ga naar eind29 Verder nam hij zijn Uren met Dirk Coster mee voor Soejitno, ‘voor als hij Ki Hadjar nog eens te lijf wil gaan...’.Ga naar eind30 Het pleit voor Soejitno dat hij deze suggesties niet heeft overgenomen, maar wel heeft hij, op diplomatieke wijze, de degens gekruist met de publicist Soeroto, met Willem Walraven en - na de dood van Du Perron - met Takdir Alisjahbana. Zijn onzekerheid had Soejitno in deze polemieken nog niet helemaal overwonnen, maar wél de specifiek Javaanse variant van de halfzachtheid. Dit was mede te danken aan de lessen van zijn Nederlandse vriend. Deze schets van Du Perrons betrekkingen met Soejitno is niet volledig, als we er niet ook hun persoonlijke omgang bij betrekken. Niet zo lang na hun kennismaking - Du Perron schreef nog ‘Waarde Heer Soejitno’ - bood hij hem al aan in Bandoeng te komen logeren, als hij genoegen wilde nemen met een divan.Ga naar eind31 Op de dag dat Du Perron negenendertig werd, stelde hij Soejitno voor ‘onze meneerschappen nu maar af te leggen’.Ga naar eind32 Voortaan waren ze ‘Soejitno’ en ‘Eddy’ voor elkaar en kreeg het gezin Mangoenkoesoemo (Soejitno met zijn vrouw Tis en hun kinderen Tjonnie en Tatie) omgang met het gezin Du Perron. Zoontje Alain kon het best vinden met ‘de kinderen van meneer Swiet’.Ga naar eind33 Na Du Perrons opname in het Borromeus behoorde Soejitno tot de vrienden die speciaal op de hoogte werden gehouden.Ga naar eind34 Anderzijds verliep de omgang niet altijd van een leien dakje. Toen Soejitno begin 1939 bij de Du Perrons logeerde, was Bep zo kregel geworden van wat ze zijn ‘abstinenties’ noemde, dat ze tegen hem was uitgevallen.Ga naar eind35 Du Perron raadde hem aan zijn overgevoeligheid te overwinnen, ‘want werkelijk, anders word je door de beesten opgegeten vóór je 't zelf weet’.Ga naar eind36
Zelf had Du Perron in deze tijd weer last van een overslaand hart. Hij had te veel mensen gezien en te hard gewerkt. Dokter Wesenhagen wilde dat hij een week volledige rust nam, maar als hij érgens beroerd van werd, dan van het idee dat hij tot nietsdoen gedoemd was.Ga naar eind37 Hij gunde zich niet behoorlijk de tijd om uit te zieken en telkens als hij enkele dagen in Batavia doorbracht, sliep hij slecht als gevolg van de warmte en moest hij zijn verblijf met een verkoudheid bekopen.Ga naar eind38 Eind mei voelde hij zich zo moe en beroerd, dat hij wel gedwongen was om het advies van zijn dokter ter harte te nemen. Bep zorgde ervoor dat hij een week lang rust nam bij een verpleegster aan de Lembangweg.Ga naar eind39 Aansluitend daarop werd hij nog een paar dagen behandeld in Buitenzorg. Zijn Indische jaren zaten er bijna op. Hun laatste maand in Indië verbleven de Du Perrons in een huurwo- | |
[pagina 926]
| |
ning aan de Schenk de Jongweg 8 te Buitenzorg. Ze zaten niet ver van de familie Mangoenkoesoemo, die ze op een dag uitnodigden om thee te komen drinken. Het werd een ongedwongen garden party. Soejitno had zijn gitaar meegenomen en de kleine gitaar van zijn zoon Tjonnie, waar Du Perron ook even op tokkelde.Ga naar eind40 Mogelijk valt in deze periode ook Du Perrons bezoek aan de Zandbaai, dat nooit teruggeziene paradijs van zijn jeugd. Eigenlijk had hij er met Adé Tissing heen willen gaan, maar er was steeds iets tussen gekomen. Uiteindelijk bezocht hij zijn jeugddomein samen met Bep en Soejitno: zijn speurtocht naar de verleden tijd was nu afgerond.Ga naar eind41 | |
Een discussie over de IndonesiërSoejitno vertoonde een merkwaardige mengeling van intellectuele scepsis en denken volgens het Javaanse harmoniemodel. Zo vond hij de polemiek met Zentgraaff verspilde moeite: Du Perron maakte zich alleen maar kwetsbaar door tegen zo'n man te polemiseren. Bovendien had Zentgraaff weinig betekenis voor Indonesiërs. Geconfronteerd met deze kritiek moest Du Perron onwillekeurig denken aan een spreuk uit het oud-Javaanse leerdicht de Nitiçastra: ‘Mensen van slecht karakter maken met elkaar ruzie en zijn het nooit met elkaar eens. Bij nederlaag of overwinning denken zij niet aan de schande die daaraan inherent is.’ Was hij soms zo'n grofbesnaarde westerling, die altijd maar ruzie wilde maken?Ga naar eind42 Anderzijds was Soejitno over de intellectuele vermogens van zijn landgenoten somberder gestemd dan Du Perron. De laatste verklaarde dit uit Soejitno's ongeduld: ‘Je gunt jezelf en hen de tijd niet om “de nacht” te verlaten en van allerlei te veroveren (geestelijk bezit, bedoel ik).’Ga naar eind43 Dat de Indonesische nationalisten van zeer divers pluimage waren, bleek wel uit de reacties van Soejitno en Soegondo op de jonge nationalist Soeroto (1912-1996). Deze jongeman, onderwijzer op een school in Tjilatjap en schrijver van politieke en historische commentaren, behoorde niet tot de kring van Sjahrir-getrouwen. Zijn politieke sympathie lag eerder bij Soekarno, die de weg van de agitatie had gekozen, waar Sjahrir en Hatta zich hadden gericht op scholing en kadervorming. Soeroto publiceerde in het als radicaal bekend staande weekblad Nationale Commentaren.Ga naar eind44 Soeroto vond de polemiek tegen Zentgraaff juist prachtig. Nog voordat Du Perron de aanval opende, had ook hij zich gekeerd tegen deze ‘nestor van de Europese pers’. Hij had dit gedaan in Bangoen, een halfmaandelijks | |
[pagina 927]
| |
tijdschrift dat in Solo werd uitgegeven en door Indonesiërs werd volgeschreven met in het Nederlands gestelde artikelen. Soeroto was vooral gevallen over het feit dat Zentgraaff de leiders van de nationale beweging ‘kwajongens’ had genoemd. Hij breidde zijn aanklacht uit tot de hele ‘witte pers’ in Indië, die een hautaine houding aannam tegenover de Indonesiër en zijn aspiraties. Tot besluit van zijn artikel riep Soeroto op tot samenwerking tussen de verschillende Indonesische bladen.Ga naar eind45 Van eenheid en samenwerking in de Indonesische gelederen was echter geen sprake. Soeroto en zijn vrouw Siti Soemandari (1909-1994) konden daarover meepraten: een artikelenreeks van de laatste in Bangoen, waarin zij zich keerde tegen de polygamie, had geleid tot protesten van orthodox-islamitische zijde, vooral na Soemandari's bewering dat de profeet Mohammed ook moest worden gezien ‘als een mens van vlees en bloed’, een feilbaar persoon met menselijke zwakheden.Ga naar eind46 Hierop waren de verantwoordelijke redacteur en Soeroto uit de redactie van Bangoen gezet. Soeroto en zijn vrouw ontvingen tal van dreigbrieven, terwijl op een protestbijeenkomst in Cairo nog net niet de fatwa over hen werd uitgesproken.Ga naar eind47 In de nasleep van de Bangoen-affaire was er bij de redactie van Kritiek en Opbouw een artikel binnengekomen van een onderwijzer die zich fel tegen Soeroto keerde. Du Perron schreef daarover aan Soejitno, dat 's mans stuk geschreven was ‘in den toon van: “nu zal ik eens vertellen wie dat heertje is” en dan met een complete verklikkershistorie erachter, ook over die ruzie n.a.v. de islam enz.’. Du Perron stelde de retorische vraag: ‘Hebben de Indonesiërs dergelijke rotmethodes van een bepaalde europeesche pers hier geleerd, denk je?’Ga naar eind48 Al eerder had hij een boze brief naar Bangoen gestuurd om te protesteren tegen de reactionaire coup binnen de redactie.Ga naar eind49
In zijn briefwisseling met Du Perron was Soeroto onomwonden uitgekomen voor zijn sympathie voor de Sovjet-Unie. Du Perron had hem teruggeschreven dat hij kennelijk nog geloofde in ‘opgeplakte propaganda’. Wat hem betreft waren Stalin en Hitler ‘één en dezelfde soep’.Ga naar eind50 Soeroto's radicale instelling bleek ook uit zijn reactie op Du Perrons artikel ‘Ontmoeting met Indonesiërs’. De Indonesiërs die Du Perron had ontmoet, waren leden van de Poedjangga Baroe-groep. Volgens Soeroto was dat een kliek die slechts binnen de kliek zelf belangstelling genoot. ‘De Indonesiër’ had volgens hem geen boodschap aan schone literatuur: ‘een Indonesiër die Mei “mooi” vindt, is pedant of een zwamneus’. Schrijvers als Henriette Roland Holst, Jan en Annie Romein, André Malraux, Anton Zischka, Remarque en Székely-Lulofs: díe hadden hem pas wat te zeggen.Ga naar eind51 | |
[pagina 928]
| |
Du Perron had in zijn artikel beweerd dat een politiek georiënteerde Indonesiër er gemakkelijk toe kon komen om ‘alle problemen van kultuur, letteren en kunst beneden zich te achten’. Hij begreep die neiging maar al te goed: ‘Men moet eerst behoorlik te eten hebben, eer men over uitgelezen toespijzen kan denken.’ Hij achtte zich echter onbekwaam om over politieke zaken te oordelen; dat liet hij liever over aan Indonesiërs.Ga naar eind52 Soegondo Djojopoespito, die nota bene zelf geen ‘estheten’ als Couperus wilde lezen,Ga naar eind53 nam de pen op tegen Soeroto en noemde hem: ‘Een man, die zich in geen enkele taal kan uitdrukken, door geen schoonheid en liefde wordt ontroerd, en alleen maar met een verbeten gezicht op de verovering van de politieke macht loert.’Ga naar eind54 Ook Soejitno mengde zich in de discussie. Hij bracht naar voren dat het niet Du Perrons oogmerk was geweest een veroordeling of beoordeling te geven van de Indonesische aard of aanleg.Ga naar eind55 Zowel Soejitno als Soegondo gaven kritiek op Soeroto's lijstje van kwalitatief toch zeer onvergelijkbare auteurs. Du Perron schreef aan Soeroto: ‘U heeft Zischka in één adem genoemd met Romein. Dat is hetzelfde alsof u Zentgraaff plaatst naast Roland Holst.’Ga naar eind56 Overigens beleefde hij veel genoegen aan het polemiekje dat hij zelf had gestimuleerd. Nadat Soeroto hem had geschreven dat hij het niet met hem eens was, had Du Perron hem aangemoedigd zich uit te spreken in Kritiek en Opbouw. Tevens had hij Soejitno gevraagd om ook zíjn visie op de Indonesiër te formuleren.Ga naar eind57 Zelf beperkte hij zich tot een aantekening bij de discussie: ‘Alleen een Indonesiër kan tegenover een andere Indonesiër zonder aarzelen van mening verschillen over “de” Indonesiër. Wij, niet-Indonesiërs, doen beter naar het debat te luisteren, in de hoop eruit te leren.’Ga naar eind58 | |
Soewarni en Karim PringgodigdoKorte tijd voordat ze naar Bandoeng verhuisden, maakten Bep en Eddy du Perron in Batavia kennis met Soewarni Pringgodigdo en haar echtgenoot Karim. Soewarni - roepnaam: Nining - was algemeen leidster van de nationalistische vrouwenbeweging Istri Sedar, die op 22 maart 1930 in Bandoeng was opgericht en afdelingen had in verscheidene plaatsen. Bij haar ontmoeting met de Du Perrons voelde Soewarni zich spontaan aangetrokken tot Bep. Negen brieven die zij haar schreef tussen september 1938 en april 1939 vormen een getuigenis van de vriendschap die zij voelde.Ga naar eind59 Haar eerste brief, van 30 september, begint al meteen met ‘Lieve Bep’. | |
[pagina 929]
| |
Zij zegt dat zij zich niet makkelijk geeft en dat Indonesiërs met elkaar gewoonlijk nogal formeel blijven in de omgang. Zij noemt die formele houding een ‘geestelijk pantser’, met de bedoeling elkaar zoveel mogelijk te ontzien. Dan vervolgt zij: ‘En voor jou wil ik het liefst Nining heeten, dat zal dan voor het eerst zijn dat een Westerling me zoo noemt en daarmee worden groote afstanden overbrugd. 't Is gek, maar wij zien in jullie beiden geen vreemden, 't is net of we jullie al jaren gekend hebben, meer nog dan we onze eigen menschen kennen. Er is zoo iets vertrouwelijks in onzen omgang, iets kostbaars voor deze moedelooze tijd.’ Soewarni bekent dat Indonesische intellectuelen niet makkelijk vriendschap sluiten met Nederlandse intellectuelen, omdat dergelijke omgang dikwijls leidt tot gekunstelde situaties: ‘Wij zijn tevoren zoo wantrouwig tegen alles wat Westerling heet en dan wikken en wegen we onze woorden zoo dat ze ons raadselachtig vinden en misschien ook minderwaardig. 't Is dan ook werkelijk moeilijk om echt begrijpen en meevoelen met je ideeën te vinden.’ In hun contacten met Nederlanders die een officiële functie bekleden krijgt de Indonesiër algauw het idee dat hij uitgehoord wordt en dan gaat hij zich ‘stijf pantseren’. Dit gevoel hadden Soewarni en haar man echter geenszins gehad bij de Du Perrons: ‘De kennismaking met jullie beiden was dan ook een openbaring.’ Soewarni's uitlatingen werden bevestigd door Du Perron, toen hij in september 1939 zijn mening gaf over het contact tussen Indonesiërs en Europeanen: ‘De Europeaan, ook de meest ethisch gerichte, voelt zich toch altijd superieur; blijft te stijf om zijn jas eens los te knoopen. De Indonesiër blijft in de meeste gevallen verlegen, onzeker, overgevoelig... behalve natuurlijk wanneer hij zich in zijn haat of afkeer kan verschansen. Zij weten drommels goed hoe welwillend wantrouwig de Europeaan hun Oostersche ziel liefst maar met rust laat. Dat bevordert de uitwisseling niet, zelfs niet met Indonesiërs, die zich niet in principe afsluiten voor den blanke, hetzij uit nationalistische hetzij uit religieuze overwegingen. Eenvoudig met een ontwikkeld Indonesiër praten als met een Europeesch vriend, doodeenvoudig, zonder bang te zijn toch te worden misverstaan, ik ken geen beter middel om al die sluiers rond de Oostersche ziel te laten vallen.’Ga naar eind60 In haar brief van 9 en 10 februari 1939 reageerde ook Soewarni op Du Perrons artikel ‘Ontmoeting met Indonesiërs’. Zij betuigde er haar in- | |
[pagina 930]
| |
stemming mee, maar vroeg zich af of de schrijvers van Poedjangga Baroe zijn raadgevingen wel zouden waarderen: ‘de Indonesiër wil niet graag neerbuigend behandeld worden, althans de intellectueelen, maar waarheid onder de oogen zien willen ze ook niet, evenmin als de Westerling’. Soewarni zag goed in dat Du Perron paternalistisch kon overkomen, maar in haar ogen voerden zijn generositeit en enthousiasme de boventoon. Bovendien meende zij dat Du Perron als leermeester een belangrijke rol kon spelen, aangezien het de jonge generatie nog ontbrak aan een veelzijdige algemene ontwikkeling. Het was daarbij een voordeel dat hij Frans georiënteerd was en volstrekt onafhankelijk, als Multatuli in zijn tijd.Ga naar eind61 In 1951 publiceerde Soewarni een viertal artikelen over Du Perron, waarin ze hem vergeleek met Sjahrir. Volgens haar leken ze op elkaar in hun eerlijkheid en zuiverheid, in hun liefde voor de mens en hun toewijding aan de menselijke waardigheid.Ga naar eind62 Dit zijn heel wat grote woorden bij elkaar, maar een zekere pathetiek was nu eenmaal inherent aan Soewarni's cultuur en haar tijd. Op andere momenten kon zij ook heel nuchter zijn, bijvoorbeeld als zij zich afzette tegen Taman Siswa, het schoolsysteem van Ki Hadjar: ‘Het leven gaat als een gulden sprookje aan hen voorbij, ze schermen met de “ziel” van ons volk enz. enz. maar hun ideeën gaan ijler worden, ze worden op 't laatst onwerkelijk voor deze maatschappij.’Ga naar eind63 Du Perrons voorliefde voor poëtische oasen deelde zij zeer beslist niet: ‘Vandaar onze haat soms tegen die Kunstvertooners [uit Taman Siswakringen], omdat het geen echte levende Kunst is, omdat dat droomen zijn wat ze ons voorzetten, droomen van een ver verleden met niets werkelijks er aan. Het laat ons niet leven, niet met dat onverzadigde, opbruischende omhoog willen streven, anders willen zijn, [dat] sterker, krachtiger ons van geest en verstand maakt, integendeel deze malle Kunst van Ki Hadjar enz. enz. probeert ons in slaap te wiegen.’ Soewarni spaarde ook haar Hollandse vriend niet. Zo moest ze niets hebben van zijn suggestie dat de Indonesische intellectuelen Ardjoena Sastrawiwaha zouden moeten lezen. Van Eddy's kant was deze suggestie weliswaar begrijpelijk, maar zij steunde het gezichtspunt van de Indonesische nationalisten om die oude teksten voorlopig maar te laten rusten: ‘We hebben geen tijd daarvoor, alles in ons bruischt naar iets nieuws, naar iets sterks, naar materialisme eigenlijk. Later, als Indonesië vrij is, zal voor onze eigen kunst meer plaats zijn, dan zal deze kunst geen hindernis meer vormen. Je laat je toch niet weer in slaap wiegen als je probeert wakker te worden?’Ga naar eind64 | |
[pagina 931]
| |
In zijn interview met Het Vaderland, een goed halfjaar na ontvangst van deze brief, heeft Du Perron gereageerd op dit standpunt van Soewarni en haar geestverwanten: ‘zij [de Indonesiërs] maken zich gretig de Westersche cultuur eigen en velen, de meest “modernen” onder hen erkennen ronduit daarin de eenige cultuur te zien; zij zetten hun eigen cultuur dikwijls en graag opzij, omdat ze zelf beweren dat die hen maar al te zeer doet inslapen’.Ga naar eind65 Het laatste woord is duidelijk een echo van Soewarni's brieven aan Bep. | |
Binnen en buiten het gareelIn april 1939 nodigden de Pringgodigdo's hun Hollandse vrienden uit om te komen logeren in hun buitenhuis in Giridjaja, niet ver van Tjitjoeroeg.Ga naar eind66 Soewarsih Djojopoespito schreef over dit bezoek: ‘Later bleek dat Eddy ontelbare Soendanese pantoens (volksliedjes) kende. Toen hij een week in het berghuis van mijn zuster op de helling van de Salak logeerde, vermaakte hij onze oude Soendanese tantes, die daar waren, met het voordragen van die volksliedjes en met zo'n bewonderenswaardig elan, dat de tranen ze over de wangen liepen.’Ga naar eind67 Du Perron heeft tijdens dit verblijf het manuscript van Soewarsihs roman Buiten het gareel gelezen en van correcties voorzien. Soewarsih had in deze roman haar ervaringen in de nationale beweging beschreven, vooral in de ‘wilde scholen’ waar zij en haar man voor een hongerloontje hadden gewerkt. Soewarni geloofde dat haar zuster haar onvrede over haar eigen situatie in het boek had geprojecteerd en vatte bij voorbaat zo'n antipathie ertegen op, dat zij weigerde het te lezen. Zij had begrepen dat zij erin werd afgeschilderd als een burgerlijke vrouw die haar glorietijd allang voorbij was.Ga naar eind68 En nu zat Eddy daar het manuscript te corrigeren, in haar buitenhuis! Hij zei tegen haar: ‘Hopelijk, Nining, zal jij straks een boek contra Buiten 't gareel schrijven.’Ga naar eind69 Het is er niet van gekomen: Soewarni was een geboren spreekster, maar voor letterkunde miste ze het talent en de roeping. Du Perron slaagde erin met beide zusters een goede verstandhouding te bewaren. Hij was degene die Soewarsih had gestimuleerd om een roman in het Nederlands te schrijven, nadat een door haar in het Soendanees geschreven roman over hetzelfde onderwerp was afgewezen door de staatsuitgeverij Balai Poestaka. Hij schreef ook een inleiding voor de roman, die in 1940 verscheen bij W. de Haan in Utrecht. Het werd een stra- | |
[pagina 932]
| |
tegische inleiding, waarin hij het politieke element in de roman omschreef als ‘bijkomstig’: ‘[...] bijkomstig, juist omdat een zeker politiek bewustzijn onontkoombaar is voor ieder bewust Indonesiër. En ook dat is dan eenvoudig gevolg van het westers onderwijs, zoals dat door het nederlands gezag zelf aan de “inheemse onderdanen” werd toebedeeld; en hoezeer men tegenwoordig ook door het verbieden van gevaarlik geachte lectuur tracht te herstellen wat men voor een groot deel zelf op zijn verantwoording heeft, het lijkt een onjuist beginsel dat men de Indonesiërs ervoor straffen zou: dat de ene hand hen kastijden zou, omdat zij aanvaardden wat de andere hun gaf.’Ga naar eind70 De controverse tussen Soewarni en haar jongere zusje Soewarsih had te maken met het feit dat Karim Pringgodigdo werkzaam was als hoofdambtenaar op het departement van Onderwijs. Deze hoge positie maakte hem kwetsbaar. Op de verjaardagen van de koninklijke familie werd van hem verwacht dat hij als goed ambtenaar het rood-wit-blauw zou uitsteken. Gewoonlijk vluchtte hij dan naar Giridjaja, wat de spot wekte van non-coöperatieve Indonesiërs. Terwijl de Djojopoespito's op de grens van de armoede leefden, hadden de Pringgodigdo's een goed inkomen. Maar er werd ook buitengewoon vaak een beroep op hen gedaan: ‘Daar was de traditionele hulp aan de familie, oudere tantes die opgenomen moesten worden, neefjes die gingen studeren, bijdragen voor een bruiloft, een selamatan. Maar het zwaarst woog het beroep dat de nationalistische beweging op hen deed. Nining was voorzitster van een van de grootste vrouwenorganisaties en die kwam altijd geld te kort. En dan waren er nog de tientallen gevallen van ontslagen onderwijzers en door een publikatieverbod brodeloos geworden journalisten. Zij werden geacht aan dit alles bij te dragen. Financiële steun was een van de manieren om te bewijzen dat men een goede Indonesiër was.’Ga naar eind71 Door de vele verzoeken om geld en steun schoot er weinig over voor de Djojopoespito's. De verhouding tussen beide echtparen liet zeer te wensen over, mede doordat het niet boterde tussen de zwagers.Ga naar eind72 Wat Soewarni betreft, was er ook sprake van een gespannen verhouding op intellectueel vlak. Zij mocht dan leidster zijn van Istri Sedar, maar haar jongere zuster had een betere opleiding genoten. Toen Soewarni eens te kennen had gegeven dat ze het werk van Ina Boudier Bakker, Carry van Bruggen en Sigrid Undset waardeerde, hadden Gondo en Tjitjih afkeurend gerea- | |
[pagina 933]
| |
geerd. Zij vroegen haar of ze wel de Faust had gelezen en na haar ontkennende antwoord zeiden ze: ‘houd dan maar je mond. Je bent niet bevoegd om te oordeelen.’Ga naar eind73 De Djojopoespito's namen het standpunt in dat de Hollandse literatuur provinciaal en kleinburgerlijk was. Du Perron gaf hen wat de Faust betreft gelijk, maar vond het kortzichtig dat ze voorbijgingen aan een groot schrijver als Couperus. Het was ook veelzeggend dat hun voorkeur lag bij schrijvers als Ehrenburg en Gladkov: kennelijk zagen ze literatuur in functie van de volksopvoeding.Ga naar eind74 Maar ook Soewarni waardeerde rijp en groen door elkaar. Zij voelde haar eigen manco en vroeg Du Perron om een lijstje van boeken die zij beslist moest lezen.Ga naar eind75 Zo las zij Het land van herkomst, dat haar ontroerde door de soms weemoedige toon, en Du Perrons vertaling van La condition humaine, dat ze mooier vond dan Maxim Gorki's proletarische roman De moeder.Ga naar eind76 Du Perron wierp zich op als Soewarni's literaire raadgever. Als hij het met haar over boeken en schrijvers had, was hij niet te stuiten: hij kon ‘urenlang doorpraten over Ardjoena Wiwaha tot en met Shakespeare, over Plato, Socrates, Dostojevski, Poesjkin, Tsjechov, Conrad, Gide, Malraux, Stendhal en Baudelaire’.Ga naar eind77 Soewarni herinnerde zich hem als volgt: ‘Du Perron was iemand met een heldere gezichtsuitdrukking, puur als van een klein kind, met scherpe, heldere ogen en de ontroerde, diepe manier van kijken die de dichter kenmerkt. Hij sprak met heldere stem en zijn spreken was snel, precies en raak, zijn handen waren levendig als die van een artiest, fijn gevormd, klein maar sterk, en drukten de geest uit die door zijn aderen stroomde.’Ga naar eind78 Du Perrons kenschets van Soewarni is niet minder vleiend: ‘Mevrouw Pringgodigdo is wat men noemt een geboren spreekster; ik heb in Parijs vrouwen horen spreken als Magdeleine Paz en Anna Seghers en heb moeten konstateren dat zij ze met gemak overtreft. Zij is klein en gezet met een levendig gezicht vol finesse, een gezicht dat moedig is, maar waarin zij een glimlach weet te brengen die op de beminnelikste wijze satyriek is. Was die glimlach er niet, zij zou iets napoleonties hebben in de agressieve zekerheid van haar houding en gebaren. Nu niet: die glimlach tempert haar vuur, brengt de humor aan die haar niet verlaat, ook wanneer zij gepassioneerd raakt of zelfs geprikkeld, want storende opmerkingen uit het publiek werden haar niet bespaard.’Ga naar eind79 | |
[pagina 934]
| |
Indië een politiestaat?Du Perrons portret van Soewarni komt voor in zijn artikel over een avond van Istri Sedar, op 10 april 1939 in Buitenzorg. Het was een gedenkwaardige avond: de Menadonese dichter M.R. Dajoh (1909-1975)Ga naar eind80 droeg een gedicht voor over een verhongerende vrouw dat ook was opgenomen in een door de staatsuitgeverij Balai Poestaka verspreide bundel.Ga naar eind81 Dajohs gepassioneerde voordracht was evenwel niet naar de zin van de assistent-wedana, die met een aantal driftige tikken op zijn lessenaar de dichter tot zwijgen bracht. Bij een ander gedicht werd hij gesommeerd ‘zich te matigen’. Dajoh reageerde op originele wijze: hij sloeg een strofe over ‘om zich te temperen’ en ging door met de volgende. In zijn beschrijving van de avond bekende Du Perron zijn ‘naïviteit’: ‘Ik schijn een soort Rip van Winkle te zijn in zulke dingen: ik dacht dat de politie alleen bij “erge” dingen ingreep.’ Uit dit geval van censuur bleek de onhoudbaarheid van de dikwijls verkondigde stelling ‘dat Nederlands-Indië goddank geen politiestaat is’. Ironisch besluit Du Perron zijn opstel met de verzekering ‘dat, in een land dat geen politiestaat is, de heren van de politie in poeticis de beste verstaanders zijn’.Ga naar eind82 Dit was maar één voorbeeld van het repressieve beleid dat onder gouverneur-generaal De Jonge was uitgebouwd en dat door zijn opvolger jhr. mr. A.W.L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer zou worden voortgezet. Zo werd in 1939 de persbreidel toegepast op het te Bandoeng verschijnende weekblad De Heraut van A. Weeber, volgens Du Perron ‘de eenige [...] die precies alles durft zeggen wat hij van de nazi's denkt’.Ga naar eind83 W. Belonje, de nieuwe hoofdredacteur van Het Nieuws van den Dag voor Ned.-Indië, moest in hetzelfde jaar voor de rechter verschijnen op beschuldiging van opzettelijke belediging van het hoofd van de Duitse staat.Ga naar eind84 Een politieoptreden werd dikwijls voorafgegaan door een lastercampagne. Roddel en achterklap, altijd welig tierend in een koloniale samenleving, werden dan tot een hetze tegen een bepaalde persoon of groep. Hugo Samkalden publiceerde in Kritiek en Opbouw een artikel, ‘Notities over laster’, waarin hij dit verschijnsel verklaarde uit de heterogeniteit en het ‘atomistische’ van de Europese samenleving. Deze was in wezen slechts ‘een conglomeraat van heterogene, vereenzaamde individuen, eng op elkaar levend, nochtans zonder sociale binding, onbeschermd door groepsnormen tegen het onwaardigste gif dat laster heet’.Ga naar eind85 Samkaldens artikel had een persoonlijke achtergrond: hij vermoedde zelf het slachtoffer te zijn van laster. In de periode tussen december 1938 | |
[pagina 935]
| |
en maart 1939 kwam het tot een vervolging van homoseksuelen, nadat parlementariërs van de Rooms Katholieke Staats Partij hun ‘bezorgdheid’ hadden uitgesproken over de ‘zedelijke verhoudingen’ in de kolonie. De nieuwe gouverneur-generaal, een steile regent, voelde zich persoonlijk bij de zaak betrokken omdat zijn dochter was verloofd met een jongeman die biseksueel bleek te zijn. Tjarda meende dat het ongestraft blijven van homoseksuele handelingen, vooral wanneer er ambtenaren van het Binnenlands Bestuur bij betrokken waren, zou leiden tot vermindering van respect bij de inheemse bevolking. Daarom had hij opdracht gegeven tot een grootscheeps politieoptreden, waarbij niemand werd gespaard.Ga naar eind86 Du Perron schreef: ‘De resident van Batavia, hoofdambtenaren, hoogleeraren, alles wordt bedreigd, ondervraagd, gearresteerd of ontslagen, en er heeft zelfs al een zelfmoord plaatsgehad.’Ga naar eind87 In totaal werden er meer dan 220 Europeanen opgepakt, waarvan er 67 tot gevangenisstraffen werden veroordeeld. Sommige Indische dagbladen droegen hun steentje bij aan de hetze, met name de Java-Bode, waarin de namen van verdachten enige tijd voluit waren vermeld en later met hun initialen en woonplaats.Ga naar eind88 Samkalden, werkzaam op de Algemene Secretarie te Buitenzorg en wonend in een hotel, werd begin maart 1939 gearresteerd omdat hij seksuele betrekkingen had gehad met twee minderjarige Nederlandse militairen.Ga naar eind89 Hij werd geïnterneerd in de strafgevangenis Struiswijk, waar Du Perron hem begin maart opzocht. Hij schreef aan Nieuwenhuys dat Samkalden zich goed hield, ‘hoewel zoo'n geval natuurlijk, hoe dan ook, zenuwsloopend is’. In elk geval was het delict ‘licht’.Ga naar eind90 Justitie dacht daar anders over en eiste een gevangenisstraf van twee jaar. Du Perron en zijn vrouw waren ‘bleek van schrik’ toen ze ervan hoorden.Ga naar eind91 Zij zochten Samkalden de dag voor de uitspraak op om hem een hart onder de riem te steken en woonden ook de uitspraak bij, die toch iets lichter uitviel: acht maanden gevangenisstraf.Ga naar eind92 Du Perron voorzag Samkalden zoveel als hij kon van literatuur, zodat hij kon doorgaan met publiceren. Ook zocht hij hem meermalen op en bracht hij hem samen met Bep een afscheidsbezoek.Ga naar eind93 Ze zouden hem in Nederland terugzien. | |
[pagina 936]
| |
De muze van Jan CompanjieOp 10 februari 1939 verscheen bij A.C. Nix & Co. Du Perrons bloemlezing van teksten uit de tijd van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie (1599-1780), De muze van Jan Companjie.Ga naar eind94 Het was een beredeneerde bloemlezing, waarin zijn doorlopend commentaar een schril licht werpt op de koloniale geschiedenis. Het boek was geïllustreerd met reproducties van platen en portretten uit oude boeken en werd verlevendigd door een twintigtal tekeningen van Thomas Nix (1904-1998), de zoon van de uitgever. Het verscheen in een oplage van duizend exemplaren, op gezamenlijk risico van uitgever en samensteller. Du Perron kreeg een voorschot van f 450, - en zou bij gehele afkoop van de eerste oplage in totaal f 650, - ontvangen.Ga naar eind95 Het boek werd opgedragen aan de nagedachtenis van dr. F. de Haan, de oud-Landsarchivaris wiens werken Priangan en Oud Batavia Du Perron al in 1921 tot gids waren geweest bij het schrijven van zijn artikelen over Oost-Indische letteren. In het nawoord staat: ‘Bij het nu bereikte einde dank ik mijn vriend Fred Batten, litt. stud., die zich met grote toewijding, zette aan het overschrijven van diverse teksten in Nederland; dr. F.W. Stapel, die zich veel moeite getroostte bij het zoeken naar andere teksten; dr. A.J. Bernet Kempers, bibliotekaris van het Bataviaas Genootschap, en de heer D. de Vries, wd bibliotekaris, die mij vriendelik bijstonden in mijn eigen biblioteekwerk.’ Hiermee deed Du Perron zijn vriend Fred Batten duidelijk tekort; deze zag zich dan ook verplicht tot een waardige repliek: ‘De litt. student moet ertegen protesteren, dat je hem alleen voor de toewijding in het overschrijven bedankt, want hij heeft vaak een zelfstandige keuze moeten doen voordat de pen op papier ging schrijven. Ik voel mij voor sommige teksten verantwoordelijker dan een klerk zou kunnen zijn. Voor het 2e deel hoop ik op dezelfde wijze van dienst te zijn.’Ga naar eind96 Du Perron en Thomas Nix konden het meteen goed met elkaar vinden. Du Perron kwam de zaak bij vader Nix bespreken en trok tijdens het gesprek zijn ene been op de stoelzitting, op z'n Indisch. Hij vergeleek zijn bloemlezing met een fotoalbum, waarin het niet gaat om deze of gene maar om het commentaar dat je bij die verzameling types kunt geven.Ga naar eind97 Voor de prent van het titelblad inspireerde hij Nix visionair met: ‘als jij nou de Hollandse Koopman tekent - knielend op de Bijbel, maar schrijvend in z'n kasboek, terwijl de muze hem de hoorn des overvloeds met klinkende munt over z'n hoofd uitgiet - nou? kan je d'r wat van | |
[pagina 937]
| |
maken?’ Nix maakte er wat moois van en Du Perron grinnikte van genoegen.Ga naar eind98 Zowel in zijn stukken voor Kritiek en Opbouw als in De muze heeft Du Perron zijn reactie op de koloniale maatschappij verwerkt. In zijn bloemlezing wilde hij de Compagniesmentaliteit onthullen ‘dans toute son horreur, grotesk en gemeen om beurten’.Ga naar eind99 Du Perrons nieuwe Indonesische vrienden kregen een presentexemplaar, evenals Poerbatjaraka en Mas Patah.Ga naar eind100 In een reactie vergeleek Beb Vuyk de Compagniestijd met het heden: ‘Oppervlakkig gezien zijn onze methodes van koloniseeren ethischer geworden, we hakken onze vijanden niet meer van onder af in stukjes, maar sturen hem met doktoren en hygiëne naar de Digoel waar de anopheles zijn bloed vergiftigt. Malaria is een uitgesteld lijden en een langzame, onheldhaftige dood. [...] De vroomheid is vervangen door ethiek, de v.o.c. door het groot-kapitaal.’Ga naar eind101 Du Perron had zijn commentaar bij de gekozen stukken proza en poëzie doorvlochten met details van de wandaden van Jan Compagnie. Aan het einde van zijn bloemlezing nam hij een fragment op uit de Javaanse kroniek in verzen Serat Baron Sakèndèr, dat over Moer Djang Koeng oftewel Jan Pieterszoon Coen gaat. Hij noemde het ‘een kontrabelichting door de javaansche literatuur geworpen op de Companjiestijd’. In de Indische pers verschenen in 1939 zeker veertien besprekingen van De muze, door onder meer E.F.E. Douwes Dekker, Job van Leur, Rob Nieuwenhuys, Hugo Samkalden, Dirk de Vries en Willem Walraven.Ga naar eind102 In Nederland verschenen zeven recensies, onder andere van Annie Romein-Verschoor en Garmt Stuiveling.Ga naar eind103 Het merendeel was zeer lovend. Toch was het succes van het boek niet genoeg om Du Perron in Indië te houden, zelfs al wilde Nix een tweede deel uitgeven dat tot Multatuli zou lopen, en daarna eventueel nog een derde deel. Du Perron heeft het tweede deel nog wel samengesteld en er de titel Van Kraspoekol tot Saïdjah aan gegeven, maar een uitgave is nooit gerealiseerd.Ga naar eind104 Van Indonesische zijde werd De muze besproken door Soegondo Djojopoespito, die eindigde met een lofzang op de samensteller: ‘Zijn blijvende strijd tegen het onrecht maakt dat hij een vriend is van ons, Indonesiërs. [...] De muze van Jan Companjie moet iedere ontwikkelde Indonesiër lezen. Het zal zijn blik op de historie louteren.’Ga naar eind105 | |
[pagina 938]
| |
Contact met een ballingDu Perron vroeg zijn Indonesische vrienden uit over het leven van de grote nationalistische leiders: Soekarno, Hatta en Sjahrir. Aan Soewarni, hecht verbonden met de vriend van haar jeugd, vroeg hij hoe Sjahrir dacht over de vrouw.Ga naar eind106 In haar rozige terugblik zou Soewarni de overeenkomsten naar voren halen die zij tussen Sjahrir en Du Perron wilde zien: beiden waren internationaal georiënteerde cultuurdragers die stonden voor geestelijke waarden en de menselijke waardigheid verdedigden. Beiden hadden een innerlijk conflict met hun culturele omgeving dat de basis vormde voor hun groei tot sterke, onafhankelijke persoonlijkheden. Zij durfden de confrontatie met zichzelf aan en bereikten daardoor een geestelijk evenwicht, gestempeld door hun intellectueel geweten.Ga naar eind107 Medio 1939, tegen het einde van Du Perrons verblijf in Indië, kwam er een briefwisseling op gang tussen hem en de bekende balling, naar aanleiding van een artikel dat Sjahrir had geschreven voor een lustrumnummer van Poedjangga Baroe. In dit artikel, ‘Kesoesasteraan dan Ra'jat’ (Literatuur en volk), had Sjahrir zijn standpunt geformuleerd over de opvoedende waarde van literatuur en de richting die de Indonesische cultuur zou moeten uitgaan. Het artikel was Du Perron opgevallen door de namen die erin voorkwamen, onder meer die van hemzelf en Ter Braak. Omdat zijn Indonesisch niet goed genoeg was, vroeg hij Soejitno of het stuk niet kon worden vertaald.Ga naar eind108 Soejitno schakelde hiervoor de jurist Alwi in, wiens vertaling in twee delen werd geplaatst in Kritiek en Opbouw.Ga naar eind109 Sjahrir prees Poedjangga Baroe voor ‘het enthousiasme, waarmee zij trachtte een cultureel leven in Indonesië te wekken, dat geen museumlucht of wierookgeur ademde.’ Du Perron was nu wel vertrouwd geraakt met dit standpunt. In een reactie op Sjahrirs stuk, gepubliceerd in Kritiek en Opbouw,Ga naar eind110 zei hij zich niet te willen mengen in het debat tussen traditionalisten en nieuwlichters: ‘Uit te maken wie hierin gelijk heeft, zou simplisties zijn en ligt in ieder geval buiten mijn kompetentie.’Ga naar eind111 Waar hij wél over wilde oordelen, waren de criteria op grond waarvan men literaire kwaliteit vaststelt. Literatuur moest voor hem oorspronkelijk zijn en de volle mens weergeven. Hij hield niet van mooischrijverij, maar had ook een hekel aan kunst die gemaakt was met educatieve doeleinden. Dat was voor hem alle kunst met een tendens, gemodelleerd naar het sociaal-realisme van de Sovjet-Unie. In hetzelfde nummer van Poedjangga Baroe was ook een artikel afgedrukt van Takdir Alisjahbana, waarin deze pleitte voor | |
[pagina 939]
| |
een Indonesische versie van het sociaal-realisme. Alwi had ook hiervan een vertaling geleverd. Wat Du Perron tegenstond bij zowel Sjahrir als Takdir was hun voorkeur voor naturalistische schrijvers. Hij vond Sjahrirs betoog ‘in menig opzicht [...] een indonesiese afspiegeling van een pleidooi voor het “socialisties realisme”, waarover in linkse schrijverskringen [...] drie jaar geleden zoveel te doen is geweest. Ook daar een vermenging van romantiek en realisme; de metode moest realisties zijn want sociaal, de stof zou vanzelf romanties zijn, want was immers revolutionair. De formule eindigde met niets meer te omvatten, omdat zij alles omvatten ging; en ieder schrijver die maar mee wilde doen bleek op de een of andere manier nog “sociaal-realist” te kunnen zijn.’ Hierna speelde Du Perron Sjahrir uit tegen Takdir. Terwijl de laatste een ‘uiterst-simplistiese soldatenpreek’ had gehouden, had Sjahrir de kwaliteit vooropgesteld. Sjahrir zei met zoveel woorden: ‘Wanneer hij [de Indonesische auteur] het volk niet kan opvoeden met literatuur die de literaire proef kan doorstaan, dan past het hem niet dit langs literaire weg te doen, en zijn plaats in de volksopvoeding is dan het onderwijs, de journalistiek of de politiek.’ Du Perrons commentaar hierop luidt: ‘Het zijn zinnen om in te lijsten, voor ieder jong en zoekend indonesies auteur. Hier is ten minste duidelijk sprake van literaire kwaliteit. Terecht betoogt Sjahrir ook dat z.g. tendenz-kunst overigens hoger kan staan dan de art-pour-art-schrijverij van Pieten en Mina's Lutjebroek.’Ga naar eind112 Volgens Du Perron gaf Sjahrir blijk van eigen kwaliteit door in zijn voorbeelden niet te komen aanzetten met mode-auteurs als Ehrenburg, Gladkov en Panferov, maar met schrijvers die ook literair iets voorstelden: Silone, Malraux en Guzman.
Het zou niet bij deze gedachtewisseling in Kritiek en Opbouw blijven. Volgens Sjahrirs neef M.A. Djoehana was de correspondentie die Sjahrir en Du Perron hierna hebben gevoerd een voortzetting van hun artikelen. Er was zeker sprake van verwantschap, maar ‘de genegenheid van het levende contact’ vormde er de basis van.Ga naar eind113 De verwantschap school met name in beider eenzame positie: van Du Perron als een Indische jongen die radicaal vervreemd was van de koloniale maatschappij, en van Sjahrir als een westers denkend intellectueel die zich zelfs in ballingschap anders voelde dan zijn medeballingen. Op één brief na is de briefwisseling tussen Sjahrir en Du Perron verloren gegaan, maar Sjahrirs indruk van Du Perron is neergelegd in de brieven die hij schreef aan zijn vrouw Maria Duchâteau.Ga naar eind114 | |
[pagina 940]
| |
Al voordat hij met Du Perron in contact kwam, liet Sjahrir zich uit over zijn schrijverschap. Zo schreef hij in zijn brief van 20 maart 1937 dat hij Stiefmoeder aarde van Theun de Vries aan het lezen was alsook Blocnote klein formaat van Du Perron. Vooral het laatste boek beviel hem buitengewoon. Hij wilde wel ‘dat de jongens op Java, die zogenaamd “literatuur” beoefenen, zich aan deze jongeren in Nederland laafden in plaats van aan die oude fossielen van De Nieuwe Gids’.Ga naar eind115 Een jaar later vergeleek hij de volgende schrijvers met elkaar: Aldous Huxley, Ter Braak, Nietzsche en Du Perron. Ter Braak vond hij nogal zwaarwichtig; hij streefde wel naar ‘het briljant gemakkelijk spelen met gedachten’ dat Nietzsche zo goed beheerste, maar dit talent was hem niet aangeboren. Dan vervolgt hij: ‘De ironie van Huxley of van Anatole France blijft van een heel ander gehalte dan die van Du Perron of Ter Braak. Van deze twee laatste verkies ik Ter Braak wat de mentaliteit betreft, maar Du Perron als schrijver. Du Perron heeft beslist meer geest dan Ter Braak, is dus ook altijd geestiger en vernuftiger, en toch is zijn ironie scherper, destructiever, ongezonder van mentaliteit, hopelozer cynisch. Du Perron is echter werkelijk minder hollands dan Ter Braak en zeer zeker is zijn verwantschap met Multatuli als schrijver veel groter dan Ter Braak's.’Ga naar eind116 Sjahrir voelde zich aanvankelijk meer tot Huxley aangetrokken, omdat er bij hem ondanks zijn scherpte en ironie ook een ‘levenswarmte’ voelbaar is, een ‘behoefte aan idealen’. Hij heeft onder zijn intellectualisme nog ‘een moedig positieve natuur [...] De ironie van Huxley wordt nooit kwaadaardig van geest, ongezond van mentaliteit, tot aan de rand van verdorvenheid, zoals bij Du Perron’. Verder schrijft hij dat Ter Braak en Du Perron ‘voor Holland zeker uitzonderlijke en frisse figuren’ zijn, maar hun intellectualisme is te overheersend: ze hebben het gevoelsleven verwaarloosd. Sjahrirs kritiek op het destructieve, cynische element in Du Perrons geschriften lijkt op de bezwaren die tegen hem leefden in confessionele kringen. Nu was Sjahir geen bijster gelovig man, maar wel iemand die werd gedreven door idealen.
Ruim een jaar later stelde Sjahrir zijn mening over Du Perron bij. Op 4 juni 1939 liet hij Maria Duchâteau weten dat hij hem een brief had geschreven: | |
[pagina 941]
| |
‘Zoals je misschien wel weet is hij nu op Java. Hij heeft contact met de Indonesische wereld. Hij komt zelfs bij Soejitno aan huis op Bogor. Hij leest de Poedjangga Baroe. Mijn stuk in het jubileumnummer heeft hij door Alwi laten vertalen. Naar aanleiding van dat stuk heeft hij door middel van Soejitno laten weten, dat hij graag met mij van gedachten zou willen wisselen. Daarbij moet hij ook aangeboden hebben mij zijn boeken te lenen. Je begrijpt wel, dat ik al eerder van plan [was] met Du Perron in contact te komen. Ik acht hem in staat om dieper in de Indonesische wereld door te dringen. Ik had daarom mijn inzichten aan de zijne willen toetsen en zelfs koesterde ik hoop, dat hij het zou aandurven een grote roman te ondernemen over dit koloniale leven, met het zwaartepunt op het Indonesische. Ik heb er nu nog niet over geschreven. De brief is natuurlijk maar een soort van introductie, waaruit blijken moet, dat ik zijn ideeën wel ken. Ik heb alles wat hij de laatste drie jaar in Groot-Nederland het licht heeft doen zien gelezen. [...] Ik heb mij altijd in Groot-Nederland het meest tot zijn geschrijf aangetrokken gevoeld.’ Sjahrirs lectuur van De man van Lebak en De muze van Jan Companjie had zijn gunstige opinie versterkt. Bovendien deelde hij met Du Perron een voorkeur voor Gide en Malraux. Hij bevestigde dat hij in ‘lectuurnood’ verkeerde. Hij vroeg zich af of Du Perron wellicht een Indo-Europeaan was. In geestelijk opzicht was hij in elk geval Europeaan: een geëmancipeerde zo niet kosmopolitische persoonlijkheid. Du Perron reageerde prompt op Sjahrirs brief en stuurde hem een pakketje met zes boeken. Het was op de valreep van zijn verblijf in Indië: ‘Hij gaat over vier dag[en] op de boot naar Europa, schreef hij mij. Zijn op- en aanmerkingen op dat artikel van mij zijn buitengewoon scherpzinnig en indringend. Ik ben nu wel overtuigd van de kwaliteiten van de man. Ik voel mij ook aangetrokken tot zijn literaire producten, al sta ik critisch tegenover zijn beginselen en denkbeelden. Zijn physionomie is sympathiek, tenminste en profiel. De hekeldicht werd hier door mijn collega bannelingen ten zeerste gewaardeerd. Du Perron beloofde mij in zijn brief verder geregeld boeken te sturen ook uit Europa. Vroeg welke soorten ik prefereer.’Ga naar eind117 In een van de pakketjes moet ook Het land van herkomst hebben gezeten. In januari 1940 schreef Sjahrir aan zijn vrouw dat hij nu de meeste van Du Perrons werken had gelezen, ook Het land van herkomst. Zijn conclusie luidde: ‘Zijn waarden zijn ook waarden voor mij. Zijn intellectueel geweten is werkelijk een van onze mooiste waarden van deze moder- | |
[pagina 942]
| |
ne tijd. Ik heb heel veel kritiek op hem, maar nog meer waardering.’Ga naar eind118 Het land van herkomst vond hij ‘door en door eerlijk, honnête ook’. Het boek leverde veel materiaal voor psychologische studie: ‘De beschrijving van de indische jeugd op de middelbare school is tot in details precies en juist. Voor mij wordt door lezing van het land van herkomst de ideologie van Du Perron duidelijker.’
Omstreeks juli 1939 heeft Sjahrir Du Perron een brief geschreven waarin hij erop aandrong dat hij in Indië zou blijven. Hij was toch een zoon van het land en kon hier nuttig zijn, bijvoorbeeld door een boek te schrijven over Indonesische figuren. Du Perron reageerde op deze bede met een brief van begin augustus 1939, waarin hij zijn besluit uitgebreid toelichtte. Hij liet deze brief afdrukken in Kritiek en Opbouw.Ga naar eind119 Dit was een krachtig symbolisch gebaar met politieke implicaties: de antikoloniale schrijver verantwoordde zich publiekelijk tegenover de vooraanstaande Indonesische balling. In een voorwoord bij de Franse vertaling van deze brief zou Malraux de implicaties van Du Perrons geste aanduiden door een vergelijking: ‘Men stelle zich voor dat Larbaud polemist zou zijn, geboren in Indo-China en vriend van Ho-Chi-Minh, en dat de eerste vóór zijn vertrek naar Frankrijk afscheid neemt van de laatste, terwijl deze in ballingschap verkeert...’ - de gedachte dat de apolitieke bourgeois Larbaud zo'n brief zou kunnen schrijven was gewoonweg absurd. Maar Du Perron, volgens Pascal Pia de ideale burger van een republiek der letteren waarvan Larbaud de president zou zijn,Ga naar eind120 had deze evolutie wél doorgemaakt. Du Perron begint zijn brief met enig commentaar op het portret dat Sjahrir van hem had geschilderd. Hij kon dit portret op de meeste punten wel aanvaarden, maar het lag toch nog wat ingewikkelder: ‘Ik ben atavisties Fransman, qua opvoeding indiese jongen, door taal en sommige gewoonten Hollander. Op het ogenblik weer zo vereuropeest, dat er van de indiese jongen niet veel over is, zeggen sommigen - met wie ik het niet eens ben. Zet mij in een gezelschap echte indiese jongens en na tien minuten hebben ze mij als een der hunnen erkend. Waar voel ik mij thuis, met dat redeloze gevoel van “dit is mijn omgeving”? Ik weet het nu precies, nu ik, na vijftien jaar rondtrekken in Europa, weer in dit land terugkwam: in de omstreken van Mr Cornelis. Niet zozeer in Batavia zelf, maar van Meester langs Bidara-tjina naar Depok; als ik in de trein zit en die rode grond terugzie, besef ik, zonder het zelfs in gedachten te hoeven omzetten: “Hier hoor ik.” Daar alleen | |
[pagina 943]
| |
heb ik het gevoel van thuiskomen; terwijl mijn huis daar toch al lang niet meer staat.’ Dit redeloze Heimat-gevoel was echter niet genoeg om hem in Indië te houden. Hij wilde niet ontkennen dat de Indische wereld aan mensen die moedig en sterk genoeg zijn de mogelijkheid biedt tot ‘een veel groter uitstraling van zijn persoonlikheid, tot veelzijdiger aktiviteit’, ook in een koloniale samenleving, maar na 2¾ jaar de Indische realiteit te hebben meegemaakt, vond Du Perron het tijd worden om ‘op te sjezen’. Sjahrir had hem vergeleken met Malraux, maar de politieke rol die Malraux vervulde was hem eenvoudig niet op het lijf geschreven. Voor een ‘smalle mens’ doet het er weinig toe of Stalin dan wel Hitler of Mussolini het voor het zeggen hebben: ‘Ik heb precies even weinig lust om mij te laten koejeneren door de tyrannie van Stalin als door die van Hitler of Mussolini - enfin, dat weet u, en dat bent u niet met mij eens.’ Uit deze toevoeging kan worden opgemaakt dat Sjahrir - evenals Malraux - toentertijd het Sovjet-regime nog niet afwees, het was immers een marxistische staat.Ga naar eind121 Du Perron zette zijn motivering voort: ‘In dit land nuttig zijn, in zekere zin kàn het, geloof ik, maar toch erg langs een omweg. Om hier overtuigd “aan de goede kant” te staan, moet je Indonesiër zijn. Als ik Indonesiër was, zou ik misschien net zo krities, lastig, weerbarstig, kortom individualist zijn, maar... nationalist tot in de vingertoppen.’ Vervolgens maakte hij de vergelijking met Drona, de leermeester van de Pandawa's uit het epos Mahabharata, die echter zelf bij Hastina behoort, de tegenpartij. Als het geweld eenmaal is losgebarsten, twijfelen de Pandawa's een ogenblik of ze hun leermeester ook moeten doden om algauw te besluiten: ‘Ja! want hij hóórt bij de vijanden. En dan doden ze hem ook, maar als hij gedood is, begraven zij hem met alle eer.’ Uit deze passage blijkt dat Du Perron een soort eindstrijd voorzag tussen Indonesiërs en Nederlanders. Hij bedankte ervoor daarbij aanwezig te zijn, hij wilde niet voor de keuze gesteld worden om de ene of de andere partij te verraden. Bovendien voelde hij dat zijn taak nu in Holland was. Daar wilde hij blijven strijden voor de vrijheid. Sjahrir was niet geheel overtuigd: als Du Perron een echte totok was, dan kon hij het begrijpen, maar hij was toch ‘zoon van dit land’ geworden en mocht dus de wereld bekijken ‘als zoon van dit land, de belangen van dit land en dit volk stellen boven die van Nederland en andere bloedgenoten. Nu gaat hij voor Nederland vechten zegt hij. Ik heb het idee, dat Du Perron nog niet helemaal afgerekend heeft met dat indisch-nederlander- | |
[pagina 944]
| |
schap van hem. Ik zal hem er wel eens over schrijven. Maar ik voel toch wel veel verwantschap met hem. Het is zoals je zegt een sympathieke kerel. Vooral zijn militante maar toch eerlijke scherpzinnigheid bevalt mij.’Ga naar eind122
Sjahrir hield er geen rekening mee dat Du Perron een gezin had, maar dit was in de openbare afscheidsbrief ook niet aan de orde gekomen. Wel had Du Perron aan G.H. 's-Gravesande toevertrouwd: ‘Om hier iets belangrijks mee te leven, moet je carrément van ras veranderen en onder de Indonesiërs gaan leven. Maar dat kàn je niet (tenminste niet met vrouw en kind!).’Ga naar eind123 Met zijn jeugdvisie had hij nu wel afgerekend. Praktische problemen en gezondheidsklachten hadden zowel hem als Bep parten gespeeld, maar door al die ellende heen waren ze elkaar veel nader gekomen. Een maand voor hun vertrek uit Indië schreef Bep aan haar man: ‘Maar als er momenten van bevrijding geweest zijn, dan toch zeker ónze innigste? Je bent mijn schat; ik zoen je lang.’Ga naar eind124 Eddy, Bep en Alain du Perron brachten hun laatste dagen in Indië door bij de familie Verhoeven.Ga naar eind125 Op 12 augustus 1939 werden ze op de kade van Priok uitgeluid door een bont gezelschap Indonesiërs en Nederlanders. Soejitno was erbij met vrouw en kinderen, de Pringgodigdo's waren erbij en ook Alwi en zijn vrouw, kortom de kring van Sjahrir-getrouwen. Verder ontbrak Adé Tissing niet, de vriend die hen bijna drie jaar eerder van de boot had gehaald; van de nieuwe Nederlandse vrienden waren Kriek en Joke Welter gekomen, evenals Job en Peu van Leur.Ga naar eind126 Du Perron rekende op de zeereis om zijn gezondheid te herwinnen. |
|