E. du Perron. Het leven van een smalle mens
(2005)–Kees Snoek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 771]
| |
X
| |
[pagina 772]
| |
beschikken waren ze nauwelijks opgeschoten. In vier dagen tijd hadden ze samen zesenhalve bladzij gecorrigeerd. In dit tempo zou het zeker twee jaar duren voordat de vertaling gereed zou zijn.Ga naar eind2 In zijn ongeduld om ook dit karwei te klaren eiste Du Perron wel heel veel van zijn Franse vriend. Hij had zich verkeken op de vertaalproblemen die de roman opriep. Het project werd dan ook in de ijskast gestopt. Het echec van de vertaling voegde zich bij het feit dat er voor hem als schrijver geen betrekking was weggelegd in het door de crisis geteisterde Europa. Henri Knap, in de jaren dertig beginnend journalist bij een provinciale krant, zou later memoreren hoe hij al in de tweede maand na zijn indiensttreding tien procent salarisverlaging kreeg, terwijl de dividenden aan de aandeelhouders en de rente aan de obligatiehouders onverkort werden uitbetaald. Hij vervolgt: ‘Voor de werklozen, op een gegeven moment als ik mij wel herinner vierhonderdduizend op een veel kleinere bevolking dan die van heden, was zelfs het allergoedkoopste nog onbetaalbaar, want die hadden helemaal niets, en als je helemaal niets hebt, maakt het niet het geringste verschil, of een pakje sigaretten vijftien cent kost of vijftien gulden - je kunt het tòch niet kopen. Die werklozen werden door de werkenden met een soort verborgen haat aangekeken, zoals familieleden het zwarte schaap in de familie, het “skeleton in the cupboard”, meer en meer verafschuwen naarmate hij vaker zijn hand komt ophouden.’Ga naar eind3 Du Perron had weliswaar nog inkomsten, maar in zijn familie gold hij wél als het zwarte schaap, de man die verzuimd had een maatschappelijke positie op te bouwen. Na de dood van zijn moeder was dit besef van een wankele basis groter dan ooit. Op 5 mei 1936 schreef hij aan Ter Braak dat hij ‘het verrotte gevoel’ had ‘van niet alleen historisch, maatschappelijk, of hoe je 't situeeren wilt, gedepasseerd te zijn; maar ook nog over-vermoeid, physiek en moreel, als een elastiek waar te lang aan getrokken is. [...] Ik voel mij steeds meer een “amateur”, iemand die nooit geweten heeft wat het “werkelijke leven” eig. is, en die het nog niet weet.’Ga naar eind4 Eind juni bracht Adé Tissing enige tijd door in Parijs. Hij deed zijn vriend een aanbod, dat diens impasse doorbrak. In Rantjasoeni, 37 kilometer boven Bandoeng en 15 kilometer van de theeonderneming waar Adé werkte, was een huisje in de bergen met een prachtige tuin, waar de Du Perrons voor 50 gulden per maand kost en inwoning zouden hebben alsmede de diensten van de ex-huishoudster van een overleden planter.Ga naar eind5 | |
[pagina 773]
| |
Het huis was weliswaar vrij oud en een beetje vervallen, maar Du Perron dacht dat Adé het wel kon laten opknappen van geld dat schoonzus Erna zou voorschieten. Het was nu of nooit! Indië leek de oplossing. Hij zou daar goedkoop kunnen leven en in alle rust werken.Ga naar eind6 Maar wat zou Bep ervan vinden? Het was in elk geval een alternatief voor Holland! In juli 1936 trachtte Du Perron al schrijvend in zijn dagboek zijn onzekerheden te bezweren: ‘Na ± besluit om naar Indië te gaan: Uit het vervolg van Du Perrons notities blijkt dat hij rekening hield met een verblijf van minstens twee jaar, waarin hij zou werken aan De Onzekeren en een boek over Indië. Als alles meezat, zouden ze er nog eens twee jaar aan vastplakken, maar mocht het maatschappelijk mislopen, dan was ‘een inlands huisje, in de zon’ verre te verkiezen boven ‘een parijse of hollandse achterbuurt, met winterkou, koollucht, stront en tienmaal meer het gevoel van déchéance’. In Parijs had Du Perron zich door de taal en | |
[pagina 774]
| |
het vreemdeling zijn overbodig gevoeld, en als schrijver nauwelijks bestaand. In Indië zou hij ook door zijn haters ten minste worden beoordeeld op wat hij was. Karakteristiek voor Du Perrons lust tot aanpakken is het lijstje van de dingen die hij wilde bestuderen, beschrijven of met Bep zien. Debrots novelle Mijn zuster de negerin stond hem voor ogen als een buitengewoon geslaagd voorbeeld van zo'n bewust gezochte confrontatie met het verleden. Geen onderwerp was uitgesloten: ook het terugvinden van Indische vruchten en Indische hapjes was de moeite waard. Het lijstje eindigt met een opsomming van Indische lekkernijen die hij Bep moest laten proeven. Heimweeklanken: ‘kwee tjina - poetoe majang - dadar - boeboer laksa - ketimoen - lapis merah - serabi - skotteng - tjintjao daon - toeak [...] Sate kambing - lemper - ketan panggang’.Ga naar eind8 Bep liet zich overhalen, maar echt van harte ging het niet. Zij vond de sprong naar Indië ‘een heele waag en geen onverdeeld genoegen’,Ga naar eind9 mede gezien de vuiligheid en griezelige beesten die zij er verwachtte te vinden. Ook vreesde zij dat haar echtgenoot daar zou terugvallen in zijn identiteit van Indische sinjo en dat hij van haar zou vervreemden. Zelf achtte Du Perron dit gevaar niet aanwezig, want vroeger was hij al zo weinig ‘njo’ geweest. Bovendien zou hij voortdurend het kritisch oog van Bep op zich gericht weten.Ga naar eind10 In een ‘afscheidsinterview’ met Ter Braak kwam nog een ander motief naar voren: Du Perron wilde het werkelijke Indië terugzien, dan zou hij tenminste zekerheid krijgen, terwijl hij nu misschien slechts illusies bezat.Ga naar eind11 Het ging hem erom een meer reële visie te krijgen op zijn geboorteland. Door zijn Europese vorming en zijn omgang met Malraux was hij zich scherp bewust geworden van de rechten van de Indonesiërs.Ga naar eind12 Hij was ervan overtuigd dat hij Hollands nationalist zou zijn geworden als hij Indië nooit had verlaten, maar nú was dat uitgesloten. Nu zou hij hoogstens neutraal staan tegenover de koloniale samenleving - en misschien zelfs dat niet.Ga naar eind13 Verder was hij benieuwd naar de ontwikkelde Indonesiërs en naar hun visie op onze koloniale geschiedenis.Ga naar eind14
Een ander motief om naar Indië te gaan, slechts bekend aan hemzelf en Bep, was dat hij daar zijn obsessie met Johan de Meester jr. hoopte kwijt te raken. In wezen kwam zijn vertrek naar Indië neer op een vlucht. Hij verlangde naar Indië als naar een ‘sanatorium’.Ga naar eind15 Tijdens de boottocht, tien dagen na vertrek uit de haven van Marseille, gaf Du Perron lucht aan de diepste kwellingen die hem joegen naar zijn land van herkomst: | |
[pagina 775]
| |
‘Mijn vernederings-“complexen” in Europa, en waarom vlucht naar Indië: | |
[pagina 776]
| |
Du Perron erkende zijn nederlaag tegenover het ‘fantoom’ De Meester. Omdat zijn wraakactie was mislukt, was een zuivering uitgebleven. Nu zou slechts een radicale verandering in zijn eigen leven een einde kunnen maken aan de psychose. Als het verblijf in Indië het niet deed, dan misschien een grote lichamelijke ziekte. Du Perron wist niet hoezeer hij zijn eigen lot voorzag. Zijn psychose was verbonden met zijn neurotische aanleg die is terug te voeren op een diepe onderliggende angst, waarvan de wortels in zijn jeugd lagen. Hij kon die angst op verschillende manieren bezweren, waarbij het meest probate middel was zijn onvoorwaardelijke liefde voor Bep en omgekeerd haar onvoorwaardelijke liefde voor hem. Zijn absolutisme, gevoegd bij Beps relativisme, speelde hem echter parten. Zoals zijn obsessie met ‘het fantoom’ laat zien, meende hij dat de integriteit van Bep - en daarmee de integriteit van zijn verhouding met haar - was aangetast doordat haar amorele verleider nog ongewroken rondliep. Typerend voor Du Perron was zijn streven naar controle, een van de zekerste mechanismen die de neuroticus gebruikt om zich tegen zijn diepste angsten te beschermen.Ga naar eind17 | |
AmersfoortNadat het vertrek was bepaald op medio oktober huurden de Du Perrons voor de tweede helft van augustus enkele kamers in een Amersfoorts pension dat zou dienen als basis voor het afscheid van vrienden. Sommige vrienden zouden in het pension langskomen, andere zouden worden opgezocht. Behalve de kleine Alain was ook diens tienjarige halfbroer Gille meegekomen. Er was een dienstmeisje, dat zich als er visite was met de kinderen kon bezighouden. Het pension was in trek bij Indische passanten en heette toepasselijk Gedong Mampir (Huize Langskomen).Ga naar eind18 Het werd gedreven door een oude dame die in Indië was geboren. Na Parijs, dat in de ban verkeerde van de komende oorlog, leek Holland onverstoorbaar, alsof het part noch deel had aan het ‘lot der wereld’. Du Perron verbaasde zich over die Hollandse rust en afzijdigheid. Het pension werkte aan die indruk mee, want er was een prachtige tuin om het huis, een compleet bos, en de ‘zware lucht’ maakte hem slaperig.Ga naar eind19 Ter Braak kwam op bezoek en liet aan Greshoff weten: ‘Het is of de duivel er mee speelt, maar het eenige huis in Amersfoort, dat op Gistoux lijkt, heeft Eddy weten uit te zoeken als pension!’Ga naar eind20 Gille, zo merkte hij op, begon een | |
[pagina 777]
| |
steeds grotere gelijkenis te vertonen met een bankwerker dan met een intellectueel. Behalve Menno en Ant ter Braak kwamen Henny en Rien Marsman langs, alsook Jacques Gans, Adé Tissing, Simon Vestdijk, de Willinks en Jan Engelman. Zo waren de dagen gevuld met mensen zien en telkens dezelfde verhalen vertellen, zodat de welbespraakte gastheer zich een ‘papegaai’ van zichzelf voelde worden.Ga naar eind21 Een van de bezoekers was Cola Debrot, de schrijver van de intrigerende novelle Mijn zuster de negerin. Het was zijn eerste ontmoeting met Du Perron, welke al meteen een snaaks karakter aannam door beider talent voor imiteren. De imitator in hen werd gewekt door een gesprek over de vervolging van homoseksuelen. Ze voerden een doldwaas duet op, dat zij bestempelden als ‘leukemieïgheden’.Ga naar eind22 Van heel andere orde was Du Perrons contact met de Indische dame die het pension dreef. In Scheepsjournaal van Arthur Ducroo, een heet van de naald geschreven verslag met een minimum aan literaire ingrepen, heeft hij het portret getekend van deze vrouw, even verloren in Europa als zijn eigen moeder dat was geweest: ‘Deze dame kwam uit Indië, maar was nu 73 en dat was 46 jaar geleden. Zij woonde nu alleen met een oude meid, die als boeredeern in huis was gekomen, met wie zij dageliks kibbelde, die ongetwijfeld veel van haar hield en sprekend op haar was gaan lijken. Tragiese details: daar zij aan slapeloosheid leed en in de eenzaamheid de dood hoorde naderen, bleef zij hele nachten op bij muziek van de radio; om dezelfde reden, om niet te merken dat zij oud werd, harkte zij zelf, al brommende natuurlik, de laan, of sloeg hout aan spaanders. Op een morgen sprak zij mij in de tuin aan; zij had van een leraar in het frans gehoord dat ik een frans auteur moest zijn en dat begon haar te verwonderen. [...] Het volgende verhoor, à bout portant afgenomen weerklonk toen in de tuin: - En sedert hoè lang schrijft u? - Och, wel een jaar of tien. - Zó! Dan zijn wij hier wèl ten achter, dat wij niets van u hebben gelezen! - (Antwoord ingeslikt: Ja, maar trekt u zich dat niet aan, want dat zijn alle Hollanders, Hollanders houden niet van literatuur.) - En wat zijn de titels van uw werken? (De gekursiveerde woorden uitgegild.) - Met moeite breng ik eruit: - Een boek van mij is mm - mm Herkomst. - Zó! En is dat een roman? Schrijft u echte romans, zoals Melati van Java, ja? Of mevrouw Kooy van Zeggelen? - Daar ik niet durfde bekennen dat ik onechte romans schreef, zei ik alleen: - Wel een beetje ande- | |
[pagina 778]
| |
re. - O! Meer beschrijvingen misschien? (Dit met diep-borende blik). - Meer... mémoires. - O, maar dat kan ook heel interessant zijn!’Ga naar eind23 Arthur Ducroo wordt na dit tenenkrommende onderhoud bevangen door ‘angst voor de mensen in Indië’.Ga naar eind24 Iemand die in deze laatste Europese maanden een cruciale rol speelde, was Jean Victor de Sturler, de negenentwintigjarige, geleerde zoon van Du Perrons theosofische tante De Sturler.Ga naar eind25 Deze tante had zich samen met tante Henny het lot van Gille aangetrokken en nu Greshoff rondliep met plannen om te emigreren, leek Jean de Sturler een prima kandidaat om te gaan fungeren als tussenpersoon in Du Perrons financiële besognes met zijn ex-vrouw. Jean was in juni 1936 aan de Vrije Universiteit van Brussel gepromoveerd op een historisch proefschrift en deelde met Du Perron een gezonde, cynische kijk op de eigen familie.Ga naar eind26 In Scheepsjournaal wordt hij opgevoerd als de historicus die zijn neef toevertrouwt dat hij een boek zou willen schrijven over de vorige generatie, die van hun vaders. Hij zou het willen noemen La génération postiche (de onechte generatie), immers: ‘alles was hypokriet en vals in die generatie, zó zijn ze erin geslaagd gelukkig te zijn. Als ik de portretten uit die tijd zie, is het mij net of hun knevels en baarden vals zijn; ik haat die tijd, omdat wij voor al die hypokrisie moeten betalen.’ Volgens Du Perron had die hypocrisie de voorwaarden geschapen voor de ‘grootse tijd’ waarin hij nu leefde, ‘een van de meest stompzinnige perioden [...] die de menschheid ooit heeft doorgemaakt. Wij hebben dat te danken aan de generatie die ons voorafgegaan is in de jaren voor den grooten oorlog, een tijdvak van zeldzame hypocrisie en... tegelijk zeldzaam prettig en rustig...’Ga naar eind27 La Belle Époque: een tijdvak waar ook Du Perron met heimwee aan terugdacht. | |
Een gedwongen samenzijnNa een halve maand Amersfoort hadden Eddy en Bep du Perron nog ruim twee weken door Nederland en België gereisd om vrienden en familie op te zoeken en allerlei praktische zaken te regelen. In Den Haag hadden ze via het Tehuis voor Nederlands-Indische bedienden een Indonesische boy aangenomen, die lang in Nederland had gewoond en terug wilde naar zijn geboorteland. Hij zou dienst doen als ‘zeebaboe’.Ga naar eind28 Zijn naam was Rasidi en met zijn uilenbril leek hij op de Annamitische studenten uit het Quartier Latin.Ga naar eind29 Op 16 september 1936 teruggekeerd in Parijs, moest | |
[pagina 779]
| |
Du Perron ook daar van allerlei mensen afscheid nemen. Toch vond hij nog de tijd voor een herziening van Het land van herkomst.Ga naar eind30 Wat zou er achter de horizon schuilgaan? Het Deense schip waarop hij passage had geboekt, de Alsia, zou op 13 oktober uit Marseille vertrekken. De voorafgaande tijd was niet alleen hectisch, maar ook verontrustend. In Spanje was de Burgeroorlog in volle gang, in de Sovjet-Unie waren op 25 augustus na een showproces de voormalige communistische leiders Zinovjev en Kamenev geëxecuteerd. Intussen werkte Hitler aan verdragen met Italië en Japan, die in het najaar zouden worden gesloten. De Tweede Wereldoorlog wierp zijn schaduw vooruit. Op het persoonlijke vlak was er de definitieve breuk met Slauerhoff, die spoedig daarna overleed, en maakte Du Perron mee hoe het huwelijk van André en Clara Malraux strandde. Aan boord van de Alsia stelde hij op 23 oktober zijn ervaringen van de afgelopen tijd op schrift: ‘Niet zo gauw vergeten hoe ellendig het was, de laatste tijd in Europa, hoe ik er op mijn zenuwen heb geleefd. Gevoel van afbraak, ook door de laatste gebeurtenissen tussen André en Clara; alles wat voor ons “Parijs” was, was uit elkaar gerukt, ziek of dood. (Gek genoeg misschien: maar hierbij komt voor mij het anders meubelen van de zitkamer van de Greshoffs, die bijna 10 jaar een soort “huis” was, de plek in Brussel waar ik mij vrij en ongeplaagd voelde, - ook daar scheen ik “verdreven”! Alles tegen: tot de europese kleren toe; de kou; alles. | |
[pagina 780]
| |
André maak ik mij niet ongerust. Arme, goede Chiaro! misschien is hij nu dood? Zaterdagmorgen 17 Oktober droomde ik (in de morgen) dat ik hem zag: genre duidelike droom: ik sloeg een hoek om en zag hem bij een waterbak of fontein zijn handen wassen, die erg vuil waren (zwart van modder of zo). Hij draaide zich om naar mij en liep toen naar mij toe; gezicht erg ernstig, nogal puntige kin, maar sprekend gelijkend zowel toen hij zich omdraaide als nu. Ik sprak hem aan, vroeg hem wschl. wat hij daar deed, en hij antwoordde met moeite: “Ik kan nu moeilik spreken, ik heb een beetje pijn in mijn mond.” Dat was alles. Ik werd wakker en vertelde Bep de droom; zij zei dat zij aan dit soort dromen niet geloofde.’Ga naar eind31 Scheepsjournaal van Arthur Ducroo sluit naadloos aan bij deze ongepubliceerde aantekeningen. Het boek, bestaande uit dagboeknotities en overpeinzingen, heet terecht een ‘journaal’. Het is eigenlijk alleen in de namen van de personages gefictionaliseerd: Du Perron is Ducroo, Bep heet Jane, Malraux is Héverlé, terwijl Nicola Chiaromonte, die in Het land van herkomst niet voorkwam, Nicola Micheli heet.Ga naar eind32 In het Scheepsjournaal dreunt de Spaanse Burgeroorlog nog na: de rekrutering van vrijwilligers door Malraux, de heroïsche luchtgevechten, de strijd om het Alcazar van Toledo en de voorspelling van een Nederlands anarchist dat er na de overwinning van ‘links’ een slachting zou plaatsvinden tussen anarchisten en communisten.Ga naar eind33 Ook de beangstigende droom over Nicola is erin te vinden, met een voetnoot dat althans deze droom bedrog was gebleken.Ga naar eind34 Du Perron heeft in januari 1937 aan de hand van zijn aantekeningen een eerste versie van Scheepsjournaal geschreven, maar Greshoff en Ter Braak vonden het een onsympathieke tekst die weinig nieuws bracht na Het land van herkomst. Evenals Max Nord, die het later een ‘enigszins landerig, hoogmoedig geschrift’ zou noemen,Ga naar eind35 stoorden beide vrienden zich aan Du Perrons elitaire standpunt. Maar was Scheepsjournaal wel zo elitair? Deze critici zagen voorbij aan het gewetensonderzoek dat aan het boek ten grondslag lag. Allerminst elitair zijn Du Perrons schuldgevoelens jegens zijn vrienden die in Spanje streden, terwijl zijn opkomen voor de uitgebuite inlander voor zijn tijd buitengewoon progressief was. Op grond hiervan heeft Paul van 't Veer Scheepsjournaal van Arthur Ducroo ‘Du Perrons meest “politieke” boek’ genoemd.Ga naar eind36 Het is ook een verhelderend zelfportret van een Indische jongen die in vijftien jaar Europa was gerijpt tot een politiek bewust man. Greshoff en Ter Braak hebben zich blindgestaard op een belangrijk | |
[pagina 781]
| |
thema in het boek, namelijk de kloof die er gaapt tussen fijnzinnige intellectuelen en clichés debiterende burgers. Dit thema had een lange traditie: de haat van de bevlogen kunstenaar ofwel ‘savant’ jegens de kleinburger heeft de Europese cultuur gekarakteriseerd sinds de Romantiek en het optreden van Charles Baudelaire en Arthur Rimbaud. Du Perron heeft er zelf grote nadruk aan gegeven, toen hij zijn Scheepsjournaal aankondigde als: ‘één litanie van vijandschap tusschen... laat ons zeggen de “intellectueel” en “gewone menschen”. Maar dan ook zoo volgehouden als ikzelf nog nooit bij iemand las; het is een dag-aan-dag-kroniek geworden van “sous l'oeil des barbares” [...].’ Ter waarschuwing voegde hij eraan toe dat zijn litanie ‘ongehoord kwaadaardig’ was.Ga naar eind37 In zijn houding tegenover de kleine zielen aan boord van de Alsia leek Du Perron op zijn literaire held Valery Larbaud, die in 1912 in zijn journaal had geschreven: ‘I was disgusted with the vulgarity, the coarseness, the ready-made appearance of the middle-class well-to-do men, this morning on the boat.’Ga naar eind38 Alleen had Du Perron een heel boek nodig om zijn afschuw te uiten. Er is een parallel met 1921, toen hij tijdens de boottocht naar Europa Barrès' hooghartige cultboek Sous l'oeil des barbares had verslonden. Toén was hij een romantische jongeling, die poseerde als onbegrepen eenling onder het oog der barbaren.Ga naar eind39 Nú was hij een omstreden intellectueel, zich schrap zettend tegen mensen die alleen maar oog hadden voor uiterlijkheden en maatschappelijk succes. De litanie klinkt echter pas aan het einde van het journaal in alle hevigheid op. Het Scheepsjournaal is óók, in de trant van de scheepsjournalen uit de tijd van de voc, een boek vol boeiende verhalen. De leveranciers van die verhalen zijn een markante planter van zeventig jaar, Arthur Ducroo zelf, puttend uit het reservoir van zijn jeugdherinneringen, en de in Buitenzorg geboren Rasidi. Verder rapporteert Du Perron over de aanlegplaatsen en de Aziatische handelaars die de boot bestormen en zelfs waagt hij zich aan beschrijvingen van de zee, de luchten, een zonsondergang, met puntige metaforen die weeë sfeerbeelden uitsluiten.Ga naar eind40
Op de Alsia voeren veel Deense passagiers mee, die Du Perron in een brief aan Greshoff kenschetste als: ‘langzaam, kinderachtig, stom, nadrukkelijk, kleinzielig en “braaf” om op te spugen. Tenzij ze leuk en vroolijk gaan worden, met cocktail-parties, en dan zijn ze om te slachten.’Ga naar eind41 Omdat hij niet vlot Engels sprak, deed hij ook geen moeite om met hen uit te stijgen boven het niveau van klassieke onbenulligheden.Ga naar eind42 Deze afzijdige rol kon hij echter niet volhouden met de Nederlandse passagiers. | |
[pagina 782]
| |
In Scheepsjournaal spelen de drie Nederlandse passagiers van het mannelijk geslacht een centrale rol: Arthur Ducroo oftewel Eddy du Perron, ‘de oude planter’ (de heer W.J. Pet) en ‘de juwelier’ (de heer S. Duque).Ga naar eind43 Verder komen er meerdere Nederlandse vrouwen voor: de echtgenotes van genoemde heren en vrouwen die alleen reisden, onder wie een ‘handschoentje’ op weg naar haar echtgenoot. Een van de Engelse dames wordt door Arthur Ducroo en Jane de ‘scheepshysterika’ gedoopt. In zijn brieven aan Greshoff en Ter Braak drukte Du Perron zich soms veel krasser uit dan in Scheepsjournaal. Hij noemde zijn manuscript een ‘rapport’ en ‘een soort experiment’, maar het was ook een reactie op Ter Braak die in Politicus zonder partij had gekoketteerd met de ‘gewone mens’. Du Perron was niet alléén in zijn afkeer van ‘dit schip van spoken, van doode zielen’. Ook zijn vrouw, dr. Elisabeth de Roos, had het land aan het gedwongen samenzijn. Het Scheepsjournaal is dan ook gebouwd op de tegenstelling tussen ‘wij’ en ‘zij’. Op 27 oktober schreef Du Perron aan Ter Braak dat hij ‘wee’ was ‘van het verkeer met lieden die je zoo langzamerhand steeds meer kent en aan wie je werkelijk niets te zeggen hebt. [...] Bep schiet geen haar beter met ze op, misschien zelfs nog iets minder goed dan ik.’Ga naar eind44 Toch was Du Perron wel gecharmeerd van een kleurrijk verteller, ‘de oude planter’, wiens verhalen volgens het Scheepsjournaal ‘de winst’ van de reis waren. Vertellerstalent ontzondigt, want de oude planter was wel een ouwe houwdegen à la Du Perron sr. en bovendien een geheide antisemiet, die zei het optreden van Hitler tegen de joden best te begrijpen.Ga naar eind45 Met de joodse juwelier heeft Ducroo meer moeite, want deze man is vóór alles gespitst op geldverdienen en uiterlijk vertoon. Hij herhaalt de vooroordelen van de Amersfoortse pensionhoudster over het schrijven: als het wat opbrengt, is het goed. Wanneer de Deense boot te laat in het Maleisische Port Swettenham arriveert, zodat de overgebleven Nederlandse passagiers hun aansluiting met een kpm-boot missen, schreeuwt hij moord en brand omdat de reis nu duurder uitvalt. Ducroo geneert zich voor deze ‘protesterende Hollander’ met zijn ‘hees geschreeuw’, die hij als tolk moet bijstaan. Het wordt Ducroo zo machtig, dat hij zich afwendt. Hij is geneigd zijn zoontje, ‘het Alijntje’, in de hut op zijn ‘schoot te nemen en hem een uur lang als een paradijselijk meesterwerkje te bewonderen’.Ga naar eind46 Na een gesprek dat wat dieper gaat tracht hij de juwelier als ‘karakter’ te begrijpen. Hij constateert dat de juwelier vrijer spreekt tegen hem, die geen duidelijke positie bekleedt, dan tegen anderen. Hij klaagt zelfs zijn | |
[pagina 783]
| |
nood bij hem over discriminatie waar hij het slachtoffer van is, ook hier aan boord. Ducroo vermoedt dat de juwelier ervan afziet zich tegen antisemitische opmerkingen te verweren, omdat hij ‘o zo graag [zou] willen vergeten dat hij Jood is, door zo krachtig mogelik hollands te getuigen’.Ga naar eind47 In zijn houding tegenover de ‘inlanders’ onderscheidt de juwelier zich echter niet van andere Hollanders. Als de passagiers eindelijk zijn overgestapt op een kpm-boot wordt Rasidi drastisch anders behandeld dan op de Deense boot: in Indië wordt hij ineens gedegradeerd tot dekpassagier en wordt hij reglementair op een inlands rantsoen gezet (water, rijst en een stukje vis), hij krijgt zelfs geen koffie of thee. Bovendien had hij zelf een matras moeten meenemen. Op genade krijgt Ducroo gedaan dat Rasidi op een lange dekstoel mag slapen. Daarna spuit hij zijn gram tegenover de juwelier, die de kpm zo voortreffelijk vond. De juwelier relativeert het gevalletje: de inlander doet toch niets liever dan op de grond slapen, waar maken jullie je druk over? Als klap op de vuurpijl debiteert hij zijn mening dat een inlander gemakkelijk van 2½ cent per dag kan leven. Niet alleen Ducroo staat versteld van zulk vooroordeel, het is Jane die verzucht: ‘Waarom [...] hebben we toch ooit met deze man moeten praten?’Ga naar eind48 Aan het einde van zijn boek schrijft Du Perron: ‘Twee dagen op dit schip, na de 26 vorige, zijn een beproeving; ik heb zelden zo het gevoel gehad van samenhokken met pratende biggen.’ Twee dagen op dit kpm-schip, waar het hiërarchische, koloniale sentiment hoogtij vierde! Zouden Beps angsten voor Indië toch bewaarheid worden? Innerlijk wapende hij zich: hij wilde ‘met de witte kaffers’ in geen geval praten over ideeën die hem werkelijk aangingen.Ga naar eind49 Aan de einder kwam Priok in zicht. |
|