E. du Perron. Het leven van een smalle mens
(2005)–Kees Snoek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 747]
| |
Hoofdstuk 39
| |
[pagina 748]
| |
Indische herinneringen zo authentiek mogelijk op papier kan zetten. Zijn geheugen biedt het enige houvast, maar hoe wankel is dat niet? Of moet hij toch kunstgrepen toepassen?Ga naar eind7 Het vormgevingsprobleem komt ook naar voren als Ducroo het verschil bespreekt ‘tussen het autentieke van brieven tegenover de onvermijdelike vervalsing van een dagboek’.Ga naar eind8 Het laatste hoofdstuk van de roman illustreert wel heel pregnant zijn streven naar authenticiteit: zijn dagboek uit februari 1934, over de politieke gebeurtenissen in Parijs, wordt afgebroken voor een brief aan Wijdenes, waarmee de roman eindigt.Ga naar eind9 Een ander vormgevingsprobleem hangt samen met het functioneren van het geheugen. Het volstaat niet om zonder meer je herinneringen op te schrijven, want door de onbetrouwbaarheid van het geheugen wordt elke chronologie onwaar.Ga naar eind10 Tegenover de herinnering stelt zich het bewustzijn als ordenend principe, maar dit roept weer andere problemen op. Het bewustzijn voldoet voor de beschrijving van het verleden, maar het heden laat zich niet adequaat onder woorden brengen: ‘Er zijn ogenblikken waarop ik, voor dit papier zittend, alleen nog maar merken kan dat ik nooit het wezenlikste zal opschrijven, omdat het te dichtbij en te levend is. Alleen het verleden laat zijn brokstukken groeperen, en het heden dat ik soms aanvat verbergt altijd iets anders: er is een oplichterij door het leven die erger is dan die door de “notarissen”, en het is niet alleen de zekerheid van de dood waardoor men het gevoel heeft altijd opgelicht te zullen worden, men wordt het soms zonder erbij geweest te zijn, verslagen in onbekende oorden zonder te hebben kunnen voelen zelfs dat het gebeurde [...].’Ga naar eind11 Hoe meer greep hij tracht te krijgen op het leven, hoe machtelozer Ducroo zich voelt. Hij legt het af tegen een besef van existentiële angst dat zich niet laat wegredeneren. Hem ontbreken de weerbare formules waarmee hij het leven naar zijn hand zou kunnen zetten. In de laatste hoofdstukken van de roman wordt deze existentiële problematiek in een politiek kader geplaatst. Ducroo stelt de verdediging van zijn eigen identiteit tegenover de dreiging die uitgaat van de actualiteit. Na ‘alle wroeten’ is hem één wijsheid overgebleven: ‘[...] zolang men leeft, te leven volgens de eigen aard en alsof men toch de ruimte vóór zich had, met alle nieuwsgierigheid en hoop waar men nog mee behept is, maar ook met een voldoend kwantum pessimisme om ons in één minuut te verzoenen met het einde van alles wat ons leven mogelik maakte, mogelik in iedere betekenis’.Ga naar eind12 | |
[pagina 749]
| |
Hoezeer het probleem van de authenticiteit Du Perron bezighield, blijkt ook uit de verzuchtingen die hij in 1934, schrijvend aan vrienden, meermalen slaakte: dat hij brieven vroeger altijd echt vond en nu bijna altijd vals.Ga naar eind13 Hij miste dat ouderwetse plezier in het briefschrijven. Alleen met Menno ter Braak ging het nog vrij goed, door de vlotheid waarmee ze op elkaar reageerden, en ook met Marsman viel het wel mee.Ga naar eind14 De afkeer van het briefschrijven die Du Perron rond 1934 ontwikkelde heeft stellig te maken met zijn groeiende afkeer van vruchteloos geanalyseer. Er komt ook een zekere zelfhaat bij kijken, die de extreme consequentie was van zijn doorgevoerde egotisme. Op 28 maart 1934 schreef hij aan Bep: ‘[...] ik heb vanmorgen in bed lang en lucide liggen denken aan al mijn schrijverij aan je. Ik geloof dat het een ziekte is; [...] het is een verfoeilijk genre. [...] Er is maar één ding dat de rotsmaak van brieven die niet meer actueel zijn verzachten kan: dat ze erg oud zijn; dat ze het onverwachte hebben van opgegraven en eigenlijk totaal vergeten dingen. (Dit brengt me haast terug op mijn akelige gevoel dat alles voorbijgaat.) Bep 60 jaar oud, Edje's brieven overlezend; dan, ja...’ Wel moet Du Perron erkennen dat het schrijven van brieven aan zijn vrouw - ‘praten op papier’ - hem ten minste nooit veel moeite kost: ‘Als ik al deze regels aan een ander had moeten schrijven, tusschen het vertaalwerk door, was ik er moe van; terwijl ik aan jou schrijf als ging het vanzelf, alsof ik je hand in de mijne hield.’ | |
Jan Lubbes: kritiek en antikritiekMet Het land van herkomst had Du Perron zijn hoogte- en eindpunt bereikt in het genre van de autobiografische roman. Slechts enkele recensenten begrepen dat hij was uitgegaan van een nieuw, voor die tijd experimenteel, romanconcept. Critici die onwelwillend stonden tegenover zijn persoon grepen de gelegenheid aan om hun rancune te botvieren. Zij verweten de auteur dat hij de traditionele romanvorm had verlaten, dat hij te veel met zichzelf bezig was of dat zijn bekentenissen onfatsoenlijk waren.Ga naar eind15 Sommige recensenten waardeerden de Indische herinneringen veel meer dan de Europese episoden, omdat de eerste het meeste deden denken aan een traditionele roman. Marsman meende dat Du Perron in De smalle mens, maar vooral in Het land van herkomst ‘de volle maat van | |
[pagina 750]
| |
zichzelf’ had gegeven. Daarmee was zijn prestatie ‘de compleetste uiting van onze generatie’, om ‘de intelligentie, den menschelijken rijkdom, den hartstocht en het schrijverschap ervan - om het streven naar de menschelijke waardigheid’.Ga naar eind16 Als enige recensent ging Vestdijk in zijn bespreking expliciet uit van Du Perrons nieuwe romanconcept, dat een radicale breuk betekende met het procédé van de intrigeroman.Ga naar eind17 Na de roman Een voorbereiding, die qua compositie nog een tussenvorm vertegenwoordigde, verscheen ‘dit nieuwe werkstuk’ als ‘dit verbijsterende conglomeraat van dagboek, mémoires, gesprekken, brieven en een volledige autobiografie’. Volgens Vestdijk heeft Du Perron ‘in zijn autobiografie de belangrijke poging gedaan om een roman als het ware door de realiteit zèlf te laten schrijven: híj bediende alleen het vlijmscherp microtoom en kleurde de weefsels in zijn sterk stijlbad’. Hoewel hij Het land van herkomst ‘een volmaakt veroverend boek’ vond, ging Vestdijks voorkeur toch uit naar een meer traditionele romankunst.
Du Perron zelf besefte goed dat hij als romancier deze autobiografische weg niet verder zou kunnen vervolgen. Op 1 november 1934, terwijl hij nog volop aan Ducroo bezig was, schreef hij: ‘En hierna heb ik een heel ander boek “in mijn hoofd”, dat niets hierop lijken zal, niets “ik”-achtigs meer zal hebben, maar van a tot z verhalend zal zijn, en bijna “marxistisch” verantwoord.’Ga naar eind18 Hij doelde hiermee op zijn verhalenreeks De Onzekeren. Maar buiten de fictie beoefende hij ook andere genres. Toen hij Het land van herkomst eindelijk had voltooid, liet hij de teugels vieren en concentreerde zich voorlopig op werk op de korte baan. Zo legde hij zich toe op het genre van persoonlijke notities, in de trant van zijn bijdragen aan de panopticumrubriek van Forum. Deze notities varieerden van dagboekbladen tot anekdotes en aforismen met een morele inslag. Vestdijk kwalificeerde ze als ‘naakte voorstadia van literatuur, deze anecdotes, miniatuurkritieken en -beschouwingen en ultramicroscopische doorlichtingen van tijdgenooten’.Ga naar eind19 Du Perron zelf noemde ze ‘blocnotes klein formaat’. Ze fungeerden als uitlaatklep, maar tevens was hij door publicatie ervan in tijdschriften verzekerd van een geregeld honorarium, dat ook Simone en Gille ten goede kon komen.Ga naar eind20 De blocnotes verschenen vanaf november 1934 in Forum en daarna van januari 1936 tot in 1938 in Groot Nederland. Een aantal werd gebundeld in de uitgaven Blocnote klein formaat en Graffiti, die in 1936 het licht zagen.Ga naar eind21 Multatuli's Ideën zijn een verwant genre, maar Du Perrons blocnotes | |
[pagina 751]
| |
staan meer in een buitenlandse traditie: die van Gides intellectuele dagboek, Samuel Butlers Note-Books en de maximes van achttiende-eeuwse moralisten als Chamfort en Vauvenargues en hun zeventiende-eeuwse voorganger La Rochefoucauld.Ga naar eind22 Ter Braak meende dat Du Perron ‘onder de Nederlandse schrijvers degene [was] die het meest ontkomt aan de acoustiek van de zaal, waarvoor toch ook hij in laatste instantie schrijft’.Ga naar eind23 Ook een anonieme recensent in de nrc legde er de nadruk op hoezeer deze notities indruisten tegen de Nederlandse sfeer: ‘Een natuurlijk en agressief gebrek aan eerbied voor de conventie en heilige huisjes van die sfeer maakte hem gehaat bij vele weldenkende kortzichtigen, die zich onbehagelijk verkouden voelden worden in den frisschen wind, dien over de deftige beslotenheid der Hollandsche “high-brows” en snobs blies.’Ga naar eind24 Qua thematiek liggen de blocnotes in het verlengde van De smalle mens. In zijn Uren met Dirk Coster had Du Perron gestreden tegen Costers pathetische stijl en de Hollandse halfzachtheid. Hiermee achtte hij dit thema afgehandeld.Ga naar eind25 In De smalle mens had hij de aanval geopend op ‘Jan Lubbes’, een symbool dat meerdere gedaanten kon aannemen. Had Du Perron in zijn opstel ‘Jan Lubbes’ al een tellurische (fascistoïde) variant geintroduceerd in de persoon van Albert Kuyle, daarna richtte hij zijn pijlen ook op anderen die met groot retorisch vertoon hun algemene waarheid uitventten. Hij stelde Theun de Vries op grond van diens roman Eroica voor als ‘in iedere wending en ieder akcent de kappersbediende van de bourgeoisie die zich een revolutionair held droomt’, om te vervolgen: ‘Jan Lubbes heeft zijn spieren opgezet en op zijn manier het parool verstaan: in Ot-en-Sien- en gewapend-beton-stijl, en zonodig na bestudering van allerlei buitenlandse dokumentatie, komt de nieuwe literatuur nu over ons los [...].’Ga naar eind26 Verder stak Du Perron de draak met ‘Jan Lubbes-mysticus’ (Boutens' Beatrijs en de plaatjes van Jan Toorop) en was Jef Last voor hem zo'n beetje ‘Jan Lubbes revolutionair’.Ga naar eind27 Een taaie variant zou men ‘Jan Lubbes catholicus’ kunnen noemen. Bij elk nieuw boek van Du Perron zocht de katholieke Jan Lubbes de aanval. De smalle mens gaf aanleiding tot verse schimpscheuten uit het roomse kamp. Zo rekende Ad Sassen in De Nieuwe Gemeenschap Du Perron tot de ‘parasieten’, die ‘regelmatig in de buurt van eenige grooten dezer eeuw wandelen’. Wat dat betreft, was hij volgens Sassen de opvolger van Multatuli, die evenzeer als denker een ‘parasiet’ was.Ga naar eind28 Ietwat gematigder was de lange bespreking door pater J. van Heugten, onder de titel ‘Een uur met du Perron’.Ga naar eind29 Hij karakteriseerde Du Perron als een ‘stuursch en eigenwillig, vaak scherpziend, vaak ook blind geslagen criticus’ en beschouwde de | |
[pagina 752]
| |
twee leidsmannen van Forum als ‘een paar vereenzaamde litteratoren’. Maar toen Forum in 1935 werd opgeheven, gaf hij in heftige termen lucht aan zijn afkeer: ‘Als heraut van het nieuwe levensgevoel mocht de laatste jaren in Nederland het opgeheven tijdschrift “Forum” gelden, een tijdschrift, welks ijzige adem alle muzen en feeën in den lande tot Gorgonen deed verstarren. Du Perron lanceerde er zijn van alle menschenachting gespeende, dikwijls haatgezwollen artikelen en maakte er een sport van om argelooze schrijvers in zijn lasso te vangen. Ter Braak trok er te velde tegen al wat zijn uiterst individualistisch sentiment niet behaagde, soms fel raak, maar even vaak ernaast en doelloos. De poëzie van “Forum”, poëzie die moest opbloeien in den schaduw van deze menscheneters, was doorgaans schriel van menschelijkheid, meestal gegroeid uit gevoelens die met alle goddelijke deugden strijd voeren. Een Forum-schrijver moest uit kracht der beginselen een grimmig, fretachtig wezen zijn, de schrik van alle Hollandsche litteraire konijnen.’Ga naar eind30 Na een langdurig conflict tussen de Vlaamse en Nederlandse redactie had uitgeverij Nijgh & Van Ditmar eind 1935 de uitgave van Forum gestaakt. De voorgeschiedenis begon op 31 januari 1935, toen Marnix Gijsen zijn ontslag als redacteur aankondigde omdat hij zich niet kon verenigen met plaatsing van het verhaal ‘Virginia’ van Victor Varangot, dat hij in drukproef had gelezen: ‘Ik kan, al maak ik de maten nog zo breed, van uit katholiek standpunt het verspreiden van dergelijke lectuur niet verantwoorden en ook afgezien van alle katholicisme heb ik het land aan een snobsenliteratuur die als enig motief het beïroniseren van de maagdelijkheid heeft.’Ga naar eind31 Gijsen bekende dat hij ook al ernstige bezwaren had gehad tegen ‘De jonge Indiesman’, de reeds verschenen publicatie van een fragment uit Het land van herkomst over de seksuele rijping van Arthur Ducroo, maar toen had hij zich nog ingehouden. Gijsens brief was het startsein voor een literaire perkara met allerlei nevenperkara's: ‘liaisons dangereuses’, zoals Roelants ze noemde.Ga naar eind32 In 1934 was bij de nieuwe opzet van Forum de afspraak gemaakt dat beide redacties onafhankelijk zouden zijn en zich niet met elkaars beleid zouden bemoeien. In zijn correspondentie met Ter Braak bracht Roelants diverse argumenten naar voren om toch maar water bij de wijn te doen: er was een ongeschreven wet dat men elkaar niet voor het hoofd zou stoten, Doeke Zijlstra zou het niet prettig vinden als hij om ‘Virginia’ | |
[pagina 753]
| |
abonnees zou verliezen en ten slotte was het verhaal ook literair de moeite niet waard. Ter Braak, die ‘een Forum onder de indirecte supervisie van Pius xi’ afwees, hield voet bij stuk, maar drukte niet meteen door.Ga naar eind33 Du Perron had de affaire met stijgend ongeduld gevolgd en barstte los: ‘de vlaamsche roomschen hèbben het gewonnen, en de holl. redactie hèèft zich karakterloos laten schoppen’.Ga naar eind34 Roelants en zijn katholieke mederedacteuren gingen er inderdaad van uit dat zij het pleit hadden gewonnen. In feite leidde het conflict ertoe dat de plaatsing van ‘Virginia’ maandenlang werd getraineerd, mede door toedoen van uitgever Doeke Zijlstra.Ga naar eind35 Uiteindelijk verscheen het verhaal in het novembernummer van Forum, tegelijk met verklaringen van zowel de Vlaamse als de Nederlandse redactie aangaande de opheffing van het tijdschrift. Niet alleen Van Heugten had het einde van Forum met jubeltonen begroet. De Maasbode schreef dat het samengaan van een Noord-Nederlandse en een Vlaamse redactie ‘van het begin af aan een mésalliance’ was gebleken: ‘Onder de Vlamingen waren eenige katholieken, terwijl de Noord-Nederlanders beginselen huldigen, die van de onze zoo ver mogelijk verwijderd waren. “Forum” gaf niet zelden aanstoot met novellen, die ook bij de meest ruimhartige toepassing van onze moreele normen onmogelijk te verantwoorden waren.’Ga naar eind36 Anton van Duinkerken betuigde in De Tijd zijn tevredenheid dat niet de curie, maar de ‘sensus catholicus’ van de Vlaamse redactie een einde had gemaakt aan dit antipapistische tijdschrift. Dr. Menno ter Braak was volgens Van Duinkerken ‘te zeer helaas beïnvloed door zijn bewondering voor den middelmatigen auteur E. du Perron’. Van Duinkerken zag Du Perron als de rotte appel in de mand die de rest had aangestoken: ‘[...] een open vijand van de hem in zijn jeugd aangeleerde katholieke geloofsbelijdenis. Katholiek van geest schijnt deze schrijver nooit geweest te zijn; hij ontkent het althans ten stelligste, maar de quasi-katholieke sfeer, waarin hij op Java werd grootgebracht, zette bij hem een minachting voor het christendom, die zich tot den persoon van Jezus Christus uitstrekt, en die door zeer goedkoope, maar in sommige kringen klaarblijkelijk nog altijd indrukwekkende Dageraads-ideeën gevoed werd. Hoe een man als de katholieke dichter Marnix Gijsen zijn naam heeft kunnen geven aan een maandblad, waarin de kille, doodsche mentaliteit van dezen Du Perron den toon aangaf, blijft een raadsel, wellicht alleen oplosbaar door een Zuid-Nederlandsche behoefte om zich in het Noorden, hoe dan ook, te doen gelden als rechthebbende stem.’Ga naar eind37 | |
[pagina 754]
| |
Du Perron schreef op dit stuk van ‘bolle Ton’ een uitvoerig verweer, dat hij aanbood aan Het Vaderland. Ter Braak was het wel met hem eens, maar omdat Van Duinkerkens artikel ongesigneerd was verschenen kon hij het niet in de krant zetten. Bovendien meende hij dat het beter was om ‘op een veel koeler toon’ tegen ‘die papen’ te strijden.Ga naar eind38 Du Perrons verweer zou pas in zijn Verzameld werk worden gepubliceerd.Ga naar eind39 Hij besprak twaalf onjuistheden in het stuk van Van Duinkerken, onder meer dat hij geen respect zou hebben voor ‘den persoon van Jezus Christus’, aan wie hij nota bene een portret had gewijd in Voor kleine parochie! In zijn conclusie vergeleek hij de strijdmethode van ‘de katholieke strijder en voorlichter Van Duinkerken’ met die van de Franse ultranationalist Massis, een onfris heerschap dat zich had beroepen op de blanke superioriteit. Van Duinkerken was op zijn manier nóg erger.Ga naar eind40 | |
De grenzen van een smalle mensVan Duinkerken blies een geducht partijtje mee in de literaire wereld: niet alleen was hij voorman van De Gemeenschap, maar in december 1933 was hij ook toegetreden tot de redactie van De Gids. Hij had gegnuifd bij het vooruitzicht dat het uiteenvallen van Forum zou leiden tot ‘een geestelijke verwijdering tusschen Ter Braak en Du Perron’. De Nederlandse Forum-medewerkers, met uitzondering van de getalenteerde Vestdijk, zouden nu wel in een isolement terechtkomen. Dat viel achteraf nogal mee: Jan Greshoff, die in januari 1933 naast Frans Coenen redacteur was geworden van Groot Nederland, vormde dit in het najaar van 1935 om tot een breed tijdschrift voor zijn generatiegenoten. Een programmatisch tijdschrift zoals Forum werd Groot Nederland niet, maar wel ontwikkelde het zich na de reorganisatie tot een spreekbuis voor de Forum-generatie.Ga naar eind41 In 1934 was Jan van Nijlen redacteur geworden, in januari 1936 kwam ook Vestdijk de redactie versterken. Du Perron constateerde: ‘[...] het is op het oogenblik ons eenig orgaan. Waar moeten menschen als wij anders nog aan het woord komen?’Ga naar eind42 Na het overlijden van Frans Coenen op 23 juni 1936 bestond de redactie volledig uit voormalige medewerkers van Forum.
Ondanks de aanvallen van katholieke zijde was Du Perrons ster stijgende. Hij stond versteld van de hoeveelheid positieve kritieken op De smalle mens: misschien bleek hieruit toch de ‘overwinning’ van Forum.Ga naar eind43 Zelfs in de eigen gelederen was niet iedereen het met Van Duinkerken eens. Jan | |
[pagina 755]
| |
Engelman greep de verschijning van De smalle mens aan voor een nieuwe apologie van zijn Forum-vriend contra Van Duinkerken.Ga naar eind44 Hij gaf een begripvolle samenvatting van Du Perrons wereldbeeld: ‘Du Perron meent ernstig, dat wij voor het failliet staan van gansch de christelijke beschaving, hij kan geen geloof koesteren aan het nut van “naar boven kijken”, het eenige waar hij behoefte aan blijft hebben is de “menschelijke waardigheid”, zooals Malraux die heeft geteekend in zijn “Condition Humaine”. Hij verdedigt de “smalle mens”, dat is zijn individualisme in outrance. Daarom kan hij ook het communisme niet aanvaarden [...] Hij ziet niet in, dat het de panacee voor onze kwalen zou zijn, omdat ook in het communisme de zuiverheid der weinigen dreigt te verdrinken in de platheid en het belang der velen... Ik heb het nooit anders kunnen zien dan dat Du Perron, ondanks zijn vele onbillijkheden jegens stelsels en personen, gedreven werd door een groote behoefte aan zuiverheid. Ik heb hem eerlijk gevonden in zijn strijd en steeds bereid zich te corrigeeren, wanneer hij zijn ongelijk maar inzag.’ Engelman was niet de enige die zich geroepen voelde om Du Perron te verdedigen. Er waren ook nieuwe spelers op het literaire toneel verschenen die hem gunstig gezind waren, zoals Garmt Stuiveling en Jacques Gans. De sociaal-democraat Stuiveling zag De smalle mens als een tegengif tegen ‘de huidige broeikas-atmosfeer van het nationalisme’ en noemde het ‘een verkwikking’, ‘een cosmopolitische bries, een stormwind zelfs, door de bedomptheid van onze vaderlandsche literatuur’.Ga naar eind45 Het land van herkomst werd door hem besproken als ware het een essay of document humain. Hij beschouwde het boek als een poging tot ‘zelfontdekking’. Zijn sociaal-psychologische duiding van Du Perron heeft veel weg van een eigen beginselverklaring: ‘De meeste anderen zijner generatie zijn door de crisis niet zó ontworteld als Du Perron, en méér dan hij bleven zij met een Nederlands verleden verbonden. Daarom is enkel hij in staat de dingen uit te spreken, die toch voor àlles gelden, want hij is de enige, die temidden van de vraagstukken voldoende afstand scheppen kan om ze objectief te kunnen bezien. Terwijl Slauerhoff vlucht in een exotische romantiek, terwijl Marsman zich bezig houdt met de subtiele psychologie van Angèle Degroux, vecht Du Perron tegen de waanzin van de tijd en bouwt uit eigen herinneringen een gesloten muur op rond zijn persoonlijkheid, | |
[pagina 756]
| |
die onaantastbaar wordt voor de openlijke en sluipende aanvallen der tegenstanders, maar van waar uit hij hèn te lijf kan gaan met even felle als doeltreffende wapens. Een openlijk partij kiezen tegen reactie, fascisme en militarisme en tegelijk een voorzichtig bepalen der smalle grenzen, die hem nog scheiden van een communistische massabeweging: een sociaal sterk verantwoord individualisme, dat de dubbele krachten van maatschappelijk mededogen en persoonlijke trots inzet tegen de grote opstand der horden, die de cultuur bedreigt.’Ga naar eind46 Hierna zegt men ‘amen’, maar ook het prospectus van de roman, dat Du Perron op verzoek van de uitgever had geschreven, getuigde van een sterk maatschappelijk gekleurde lezing.Ga naar eind47 Du Perron projecteerde in de persoon van Ducroo zijn eigen conflict tussen persoonlijkheid en omstandigheden: ‘Het plotselinge verlies van alles waarop hij [Ducroo] zijn toekomst had gebouwd [...] op een oogenblik waarop hij door omstandigheden dubbel kwetsbaar was geworden, plaatst hem als het ware tusschen twee werelden: een, die voorgoed voorbij schijnt, en die door bourgeoisie en kapitalisme beheerscht werd; een, die op handen schijnt en waarin het individu zich gedwongen ziet een ander juk te kiezen, ware het nogmaals onder den naam “vrijheid”.’ Tot slot zegt Du Perron dat hij zich als auteur van De smalle mens in dezelfde positie bevindt als Arthur Ducroo - ‘die van den individualist, geklemd tusschen al te collectieve mogelijkheden’ -, maar hij wijst elke identificatie met zijn romanfiguur af. Wel kan men zijn boek beschouwen ‘als een actueel boek, wanneer men dat verlangt’, zij het niet op een journalistieke manier. Qua motieven en thematiek vertoont Du Perrons werk een grote eenheid. Niet alleen kan De smalle mens worden beschouwd als een paralleltekst van Het land van herkomst, de auteur heeft enkele verhalen die hij oorspronkelijk in zijn roman had willen opnemen uiteindelijk bestemd voor zijn Onzekeren-project. Verder staan in de roman aantekeningen over de actualiteit die erg lijken op ‘Blocnotes klein formaat’. Du Perrons voorwoord voor de definitieve bundeling van zijn blocnotes, onder de ironische titel In deze grootse tijd, is volledig ingegeven door de politieke situatie aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. Hij noemde zijn notities ‘de uiting van een gestoorde intellektueel, een intellektueel (het woord is op zichzelf haast een beschuldiging geworden), gestoord door een grootse tijd. Dat de grootsheid van deze onze tijd evenredig is aan de wijze waarop hij door politiek werd bevracht, weet iedereen. De intellektueel van de notities dus, werd gestoord, omdat de politiek “zich met hem bemoeien ging”.’Ga naar eind48 | |
[pagina 757]
| |
Val uit het burgerlijke ledikantIn augustus 1933 hadden Du Perron en Ter Braak, gezeten in de theetuin van hotel La Feuilleraie, ook andere onderwerpen besproken dan alleen maar Nietzsche en de hiërarchie. Op 30 januari 1933 was Adolf Hitler rijkskanselier geworden van Duitsland, op 27 februari had de Leidse radencommunist Marinus van der Lubbe uit protest tegen Hitlers machtsovername de Rijksdag in brand gestoken, waarna de nazi's een heksenjacht hadden ontketend op communisten, op 11 mei hadden overal in Duitsland boekverbrandingen plaatsgevonden. Terwijl de politieke actualiteit zich met alle kracht opdrong, volhardde Du Perron in zijn antipolitieke houding. Een gefictionaliseerde neerslag van de discussies in de theetuin is te vinden in hoofdstuk 24 van Het land van herkomst: ‘Bezoek van Wijdenes’.Ga naar eind49 Tekenend is wat Ducroo zegt over politiek: ‘Politiek is burgeroorlog, de politieke soldaat heeft dezelfde verblinding, dezelfde dierlike idiotie ook, van degeen die op het slagveld wordt gedekoreerd. De werkelike anti-militarist bewijst zijn moed als de oorlog er is, de werkelike anti-politikus bewijst het in deze tijd.’ Alles wat voor Du Perron als rentenierende jongeling vanzelfsprekend was geweest, was problematisch geworden. De dood van zijn moeder liet hem niet los.Ga naar eind50 Het herenzoontje van weleer, gedwongen om op goedkope huurkamers te leven, begon zich verwant te voelen met emigranten, vluchtelingen, door politieke omwentelingen op drift geraakte intellectuelen. De grond was onder zijn voeten verdwenen, hij dacht dat hij was ‘ingehaald’ door de tijd. Hij kon niet voelen voor de politiek, voor de massa, voor het theater en allerlei andere uitingen van ‘kunst en leven’. In een van zijn blocnotes somde hij op waar hij nog wél plezier aan beleefde. Het waren simpele genoegens, zoals zitten in een prettig café, gesprekken met vrienden, eenvoudige muziek, lezen voor je plezier, reizen en af en toe een film zienGa naar eind51 - niet de mondaine genoegens van de beschaafde burgerij, waar hij trouwens nooit om had gegeven. Voor hem geen tennis, paardenraces, toneel of concerten, maar wel zwemmen (althans, dat nam hij zich telkens voor), films met enige actie erin en soms ook wel een operette of opera.Ga naar eind52 Begin februari 1936 was zijn schoonzuster in Parijs samen met Paula Bosch, de verloofde van haar oudste zoon. Erna vroeg haar zwager om mee te gaan naar de opera. Daar had hij wel zin in. Maar toen ze binnenkwamen, werd hij teruggeroepen omdat hij geen avondkleding droeg. Hij was netjes gekleed, in een donker pak, maar het was geen avondkleding. | |
[pagina 758]
| |
Er was geen sprake van dat hij zó naar binnen kon. Teleurgesteld droop hij af. Paula Bosch had met hem te doen. Ook bij Du Perron thuis was het niet zoals zij het in Indië gewend was: het was er ‘vreselijk klein en popperig en zielig, en een beetje armoedig’. Erna legde haar uit hoe dit allemaal zo was gekomen.Ga naar eind53 Kort nadat het verlies van het familiefortuin in zijn volle omvang tot Du Perron was doorgedrongen, was de Stavisky-affaire uitgebroken. Deze affaire werd de katalysator van een niet-aflatende stroom van notities over de actuele situatie en zijn eigen plaats in de maatschappij. Zo schreef hij in januari 1934: ‘Ik moest idealen hebben. Nieuwe, niet verouderde. Mij weggeven. Waaraan? Ik zou misschien moeten voelen dat koncentratiekampen volstrekt onvermijdelijk zijn geworden, dat..., dat..., en ik voel alleen tegen mij opdringen de smeerlapperij van alle kanten. Krisisgevoel, krisisontwaken, val uit het burgerlike ledikant.’Ga naar eind54 | |
Een militante clerkDu Perrons houding tegenover de politiek was niet eenduidig. In weerwil van zijn antipolitieke gevoelens was hij zich scherp bewust van het belang van politieke actie. Al in oktober 1933 vroeg hij zich af of er geen actie moest worden ondernomen tegen Anton Mussert, de leider van de nsb, zij het ‘niet uit naam van het communisme, maar om gewoon vrij te blijven’.Ga naar eind55 Schrijvend aan Ter Braak voelde hij zich zo'n beetje een betrokken observator op afstand en lanceerde hij diverse ideeën. Was het niet nodig dat er ‘zoolang het nog tijd is’ in Holland iets op touw werd gezet tegen de fascistische dreiging, een Nederlandse Individualistische Centrale bijvoorbeeld?Ga naar eind56 Maar Jef Last maakte hem duidelijk dat alleen een breder opgezette, collectieve actie kans van slagen had.Ga naar eind57 Een model daarvoor leverde het in maart 1934 opgerichte Comité de vigilance des intellectuels antifascistes, waarvoor Du Perron hand- en spandiensten verrichtte.Ga naar eind58 Du Perron was het eens met de stelling van Julien Benda (1867-1956) in diens bekende boek La trahison des clercs (1927), dat intellectuelen (‘clerken’) verraad pleegden aan hun werkelijke roeping als zij zich in dienst stelden van de politiek.Ga naar eind59 De verdediging van de democratie werd voor Benda een dwingende opdracht. Hij zag in fascisme en nazisme de verwezenlijking van een geweldscultuur, op de gevaren waarvan hij altijd al had gewezen. Toch was hij geen pacifist: omwille van het recht diende er altijd gekozen te worden, ook als die keuze het gebruik van geweld inhield. | |
[pagina 759]
| |
Benda ontwikkelde zich tot een militante intellectueel, die vanaf 1935 zijn steun gaf aan de partijen ter linkerzijde.Ga naar eind60 Du Perron maakte in de jaren dertig een vergelijkbare ontwikkeling door. Hoewel overtuigd dat intellectuelen zich niet met politiek mochten encanailleren, verschanste hij zich evenmin als Benda in een ivoren toren. Als hij een bijdrage kon leveren ter verdediging van de vrijheid van het individu deed hij dat op een manier die hem paste: door te schrijven. Zo publiceerde hij in het antifascistische blad Activités een stuk over de zaak Heinz Liepmann (1905-1966).Ga naar eind61 Liepmann was een Duitse schrijver van joodse afkomst die sinds medio 1933 door Europa reisde om lezingen te houden tegen het nazisme. Op 12 februari 1934 werd hij in Amsterdam gearresteerd wegens een voor de Duitse president Hindenburg beledigende passage in zijn roman Das Vaterland, die eind 1933 bij P.N. van Kampen was verschenen. Ter Braak tekende daags erna in zijn krant protest aan tegen Liepmanns arrestatie en tegen ‘de aantasting van het asylrecht voor de vrije mening, waarop ons land sedert eeuwen, en terecht, zo trots is geweest’. In de daaropvolgende dagen ijverde hij voor Liepmanns vrijlating. Op 21 februari 1934 werd Liepmann door de Amsterdamse politierechter veroordeeld tot een maand gevangenisstraf met aftrek van voorarrest. Daarna werd hij op 18 maart als ongewenste vreemdeling de Belgische grens overgezet.Ga naar eind62 Op 27 maart bracht Liepmann een bezoek aan Du Perron, mede met het oog op een Franse uitgave van zijn roman.Ga naar eind63 Verder hielp Du Perron hem met zijn pogingen om weer tot Nederland te worden toegelaten, maar zoals Ter Braak al had voorspeld leden die schipbreuk. Uiteindelijk zou Liepmann de oorlog doorbrengen in Frankrijk, Engeland en de Verenigde Staten.Ga naar eind64
De rechten van het individu en de verdediging van de vrijheid van meningsuiting hielden Du Perron steeds meer bezig. Een van zijn gesprekspartners inzake de politiek werd Jacques Gans, die regelmatig enkele maanden in Parijs verbleef. Ook had hij enig contact met de communist Jef Last, die samen met Gans in de redactie van Links richten had gezeten.Ga naar eind65 In oktober 1933 waren Gans en Last vijandig tegenover elkaar komen te staan, omdat de eerste zich had gedistantieerd van de officiële partij-interpretatie van de Rijksdagbrand. Hij was daarop uit de Communistische Partij Holland gezet en Last had brieven naar Moskou geschreven waarin hij hem beschuldigde van heulen met de trotskisten.Ga naar eind66 Na dit incident werd Gans inderdaad sympathisant van het trotskisme, maar in | |
[pagina 760]
| |
augustus en september 1934 verloor hij in Parijs het laatste restje van zijn geloof in linkse politieke partijen.Ga naar eind67 Het conflict tussen Gans en Last was voor Du Perron een bewijs te meer hoe stuitend politiek kon zijn: de ‘doorhebberigheid die in het vak onmisbaar is, het wantrouwen van de kameraden’ en daarboven de heilige namen van de leiders die de wet hadden gesteld, ‘de onvermijdelijke Lenin boven alles’. De wijze waarop Jacques Gans was behandeld door Jef Last weerspiegelde op miniatuurformaat de wijze waarop ‘kameraad Stalin’ zich had ontdaan van ‘kameraad Trotsky’. Du Perron begreep dat Gans toe was aan een ondogmatische modificatie van zijn linkse gedachtegoed. Misschien was de Parijse communistische groep Les dissidents iets voor hem?Ga naar eind68 Uit deze terloopse opmerking blijkt hoe goed Du Perron zich in korte tijd op de hoogte had gesteld van allerlei, ook ideologisch van elkaar verschillende, groepen emigranten in de Franse hoofdstad. Een van zijn gidsen in deze wereld was Gino Antonini, die hij vrijwel dagelijks zag in café Le Murat. Door toedoen van Antonini zou hij kennismaken met de schrijver Jevgeni Zamjatin (1884-1937), die in 1927 in ongenade was gevallen nadat in het buitenland de Russische editie was verschenen van zijn satirische toekomstroman Wij (1920). Door de tegen hem ontketende hetze brodeloos gemaakt, had Zamjatin in juni 1931 een brief aan Stalin geschreven met het verzoek naar het buitenland te mogen gaan. Dit verzoek was zowaar ingewilligd, waarschijnlijk op voorspraak van Maxim Gorki. Sinds 1932 woonde hij in Parijs.Ga naar eind69 Du Perron vond Zamjatin ‘een erg geschikt en eenvoudig iemand: u.s.s.r.-man, maar met veel humor en vrijheid’.Ga naar eind70 Ook voor hem trad hij op als bemiddelaar. Met het oog op in Nederland te houden lezingen beval hij hem aan bij Greshoff en Ter Braak.Ga naar eind71 Humor en vrijheid, het waren artikelen die deerlijk ontbraken bij de collectivistische ideologieën van rechts en links. Mede daarom stond Du Perron zeer wantrouwend tegenover alle zogenaamde ‘gemeenschapsprogramma's’. Er waren te veel imbecielen die een grote mond opzetten over gemeenschapsidealen.Ga naar eind72 Aan de andere kant hield hij er rekening mee dat de politieke situatie hem zou kunnen dwingen om zich ergens bij aan te sluiten.Ga naar eind73 Op een vraag van Engelman naar zijn partijkiezen antwoordde hij dat hij in laatste instantie zou opteren voor het communisme, maar liever toch niet.Ga naar eind74 Hij voelde zich wel een gerevolteerde, maar dat maakte hem nog niet tot een revolutionair. Toen Gans dacht hem de ridderslag van ‘revolutionair’ te kunnen geven, maakte hij hem wijzer: ‘Er zijn | |
[pagina 761]
| |
révoltés die het brengen tot burgerlijke kritici, kankeraars en andere malcontenten. Ik ben er volstrekt niet zeker van dat ik tenslotte niet daartoe behoor.’Ga naar eind75 Soms zag Jacques Gans de zaken veel scherper dan Eddy du Perron. Gans gruwde zozeer van het orthodoxe communisme, dat hij optimistische beweringen over de Sovjet-Unie met een korreltje zout nam - zo niet Du Perron. Er zou een nieuwe, liberale periode zijn aangebroken in de Sovjet-Unie, waarin het individu meer kansen zou krijgen.Ga naar eind76 De eerste berichten daarover had Du Perron gelezen in het Franse blad Commune en daarna bevestigd gezien in het rapport van het Eerste Congres van communistische schrijvers, dat in augustus 1934 in Moskou was gehouden. Impulsief als hij kon zijn, en naïef in die impulsiviteit, schreef hij juichend aan Greshoff: ‘De stap naar de “vrijheid”, daar gedaan, is enorm; zou zeker niet zoo groot geweest zijn zonder de boekverbranding en de rest v/h fascisme in Duitschland, maar soit. [...] Dit Congres is de literaire wereldgebeurtenis, dat staat boven alle twijfel vast, hoeveel je ook nog tegen hebben kan.’Ga naar eind77 Toen Du Perron in dergelijke termen ook aan Gans schreef, reageerde deze uiterst sceptisch: ‘Natuurlijk blijft er in Moskou veel goeds, maar dit is niet in de politieke en litteraire bureaucratie.’ De vertoonde ‘mooi-weer spelerij, waar het weer slecht is’ vond Gans ‘buitengewoon karakterloos’. Zijns inziens was Stalin geen echte revolutionair zoals Trotski, maar een berekenende kruidenier, ‘een soort van omgekeerde Mussert’.Ga naar eind78 Du Perron haastte zich te verklaren dat hij er niet op uit was Stalin te verdedigen; hij was simpelweg ‘geboeid door het recht dat de intelligentie weer schijnt te krijgen boven de imbeciliteit, zelfs de meest overtuigde en georganiseerde’.Ga naar eind79 Nog in april 1935 meende Du Perron dat samenwerking met de Sovjet-Unie op het terrein van de cultuur mogelijk was.Ga naar eind80 Maar tijdens het internationale schrijverscongres ‘ter verdediging van de cultuur’, dat in juni 1935 te Parijs werd gehouden, vielen hem de schellen van de ogen. Het congres was op instigatie van Moskou georganiseerd; er liepen dan ook heel wat officiële Sovjet-vertegenwoordigers en fellow-travellers rond. Na het congres dacht Du Perron heel anders over de zogenaamde culturele liberalisering. Zijn scepsis was nu optimaal: ‘De sovjet-propagandisten houden er ten opzichte van de kultuur een humanitair, mystiek en religieus taaltje op na, dat mij op zichzelf een bedreiging van de kultuur lijkt, omdat een religieuze geest in laatste instantie een leugenachtige geest blijft. Het is mij onmogelik niet te protesteren tegen het bedrog dat talent met een humanitaire houding vereenzelvigt.’Ga naar eind81 | |
[pagina 762]
| |
Du Perron ontmoette op het congres ook de werkelijk getalenteerde Sovjet-schrijvers: Isaak Babel en Boris Pasternak. Aanvankelijk waren zij niet afgevaardigd, maar op het laatste moment waren ze toch naar Parijs gestuurd, mede ter vervanging van de zieke Maxim Gorki. Pas op de laatste avond van het congres traden ze op, Babel tegen één uur 's nachts.Ga naar eind82 Babel maakte indruk als een vlot verteller, die gemoedelijk enkele voortreffelijke anekdotes ten beste gaf over ‘de nieuwe mens’ in de Sovjet-Unie. Maar Pasternak maakte op Du Perron de meeste indruk: hij was ‘zijn grote reputatie waardig, en eenvoudig hartveroverend zoals hij sprak, ongezocht en niettemin verward, een Buster Keaton met onmiskenbare inhoud, maar die deze inhoud hier niet geven kon en dus alleen suggereerde met af en toe een dichterlijke paardezucht’.Ga naar eind83 Du Perrons formulering maakt duidelijk dat Pasternak voor dit publiek niet kon zeggen wat hij wilde. In discussies over de vrijheid van de kunst in Sovjet-Rusland werd Pasternak altijd naar voren geschoven als verheugend voorbeeld dat die vrijheid wél bestond, maar zelf was hij zich ervan bewust dat de ideologie de persoonlijkheid corrumpeerde. In 1934 had hij op het Moskouse schrijverscongres een moedige verklaring afgelegd: ‘“Verwijder je niet van de massa's”, zegt de Partij. Ik heb niet het recht verworven om me van deze formules te bedienen. “Offer je persoonlijkheid niet op aan het succes”, ziedaar wat ík zou zeggen. In de sfeer van onmetelijke sympathie waarmee het volk en de Staat ons omgeven loopt men gemakkelijk het gevaar om een gedaanteverandering te ondergaan tot officieel personage.’Ga naar eind84 Nog geen jaar na zijn enthousiasme over ‘de stap naar de “vrijheid”’ die in de Sovjet-Unie zou zijn gezet, zag Du Perron in dat hij te vroeg had gejuicht. In zijn notities bij zowel het Moskouse als het Parijse congres maakte hij gehakt van de vermeende vrijheid in Rusland. De claim dat het individu in de Sovjet-Unie vrij is omdat het niet in opstand hoeft te komen tegen de maatschappelijke verhoudingen, kwam voort uit een drogreden: ‘Onwaarheid, hypokrisie alweer. Het nieuw-ontdekte individu is vrij in Sovjet-Rusland zolang hij met de maatschappij accoord gaat; zodra hij dat niet meer is, is hij er onvrijer, geknechter dan hier. Het jezuïtisme van de revolutie antwoordt hierop glimlachend: - Maar hij kàn niet niet-akkoord gaan. - Getuige de mensen die er niet kunnen schrijven | |
[pagina 763]
| |
wat zij willen (Zamiatin, Achmatova, Boelgakov, Lebedjenko, Voinova), die soms naar Siberië gezonden worden als Victor-Serge, getuige een tyrannie daar, die door woorden als “totalitaire beschaving” en “staat van oorlog” moet worden goedgepraat.’Ga naar eind85 Gans reageerde ‘met grimmige instemming’ op Du Perrons notities bij het Moskouse congres. Als hij dit als Sovjet-Rus in Sovjet-Rusland had geschreven, zou het hem op zijn minst tien jaar verbanning naar Siberië hebben gekost!Ga naar eind86 Du Perrons verslag van het congres te Parijs bevat veel indirecte kritiek op zijn vriend André Malraux. Hij had hem na afloop van het congres gezegd getroffen te zijn door ‘het conformisme, het militarisme, het parvenuïsme’ van de Sovjet-cultuurdragers, met uitzondering van Babel en Pasternak. Malraux had prompt geantwoord: ‘De eerste christenen waren ook zeurkousen, maar zij waren de zingevers van de wereld.’ Du Perrons reactie: ‘Ondanks dit kultuurhistoriese woord ben ik ongetroost heengegaan.’Ga naar eind87
Soms trok Eddy du Perron zich terug op zijn individualistische bastion. In november 1935 schreef hij enigszins provocerend aan Gans: ‘Een gemeenschap is essentieel: leugen, laagheid, triviale belangen, domheid, en wat je maar verder wilt. [...] De vraag is nog maar: wàt vinden we voor onszelf? Hoe bakenen we onze individueele wereld af en waarmee voeden we die? [...] àls deze tijd dan iets groots en goeds moet hebben, dan zal het zijn omdat hij ons in onze laatste hoek dringt, en ons dwingt onze waarheden te vinden.’Ga naar eind88 Anderzijds was Du Perron zich ook bewust van zijn verantwoordelijkheid. Bij nader inzien vond hij dat hij onmogelijk aan de kant van zijn eigen klasse kon staan. Bij al zijn afkeer van het communisme was het een feit dat het kapitalisme ‘verrot’ is en dat de bevrijding van de laatste slaven het hoogste doel moet zijn van de mensheid. De bourgeois die zich wilde verdedigen tegen het proletariaat had óók gelijk, maar dit was een gelijk ‘van een verdomd laag soort’.Ga naar eind89 Ook de groei van het fascisme dwong Du Perron tot een duidelijke stellingname. Evenals Ter Braak vóór hem en Romein, Vestdijk, Greshoff en Van Duinkerken ná hem, schreef hij een artikel in De Sleutel, het orgaan van het in 1934 te Leiden opgerichte Anti-Fascistisch Studenten Comité. Hij had zijn stuk, ‘De roep van de heros’, ‘zeer oratorisch en fel’ gemaakt. Ondanks het feit dat hij de termen later wat verzachtte, was de boodschap niet mis te verstaan. Hij noemt het fascisme ‘de meest platvloerse en des- | |
[pagina 764]
| |
potiese aanslag, sinds tijden gedaan op de intellektuele vrijheid’. Het fascisme steunt op ‘de rassenteorie van een dronken onderwijzer’ en komt mede voort uit een bourgeoisie die haar egoïsme agressief erkent en ter hand neemt. Hij haalt Huizinga aan, die in zijn Schaduwen van morgen had geschreven dat de mens kan willen geen roofdier te zijn. Voor intellectuelen is dat de meest voor de hand liggende keuze, maar tegen de barbarij kom je er niet ver mee. Du Perron eindigt zijn stuk dan ook met een oproep tot weerbaarheid: ‘Men moet organisaties kunnen vormen waarin men zich, met alle toegestane vrijheid, doeltreffend tegen een overval van “roofdieren” voorbereiden kan. [...] men kan zich een kwaadwillende buurman, die zich dageliks traint aan rek, ringen en op korte en lange baton, niet van het lijfhouden met de verzamelde werken van Erasmus.’Ga naar eind90
Voor zijn visie op nationaal-socialisme en fascisme kreeg Du Perron ammunitie van enkele intellectuelen die uit Duitsland en Italië waren gevlucht. Zo had hij in november 1934 de Duitse schrijver Ernst Erich Noth (1909-1983) ontmoet, die sinds maart 1933 in Frankrijk woonde.Ga naar eind91 Met zijn avontuurlijke geest had Noth snel aansluiting gevonden in Frankrijk, waar hij medewerker werd van het links-liberale weekblad Europe. Kort na 30 juni 1934 - toen Hitler zich in de ‘nacht van de lange messen’ ontdeed van zijn opponenten binnen het nationaal-socialisme - verscheen Noths essay La tragédie de la jeunesse allemande. Du Perron vond dit boek ‘ideologisch de helderste uiteenzetting’ die hij had gelezen over de toestand in Duitsland.Ga naar eind92 In mei 1935 interviewde hij Noth voor Het Vaderland.Ga naar eind93 Evenals Du Perron protesteerde Noth tegen de neiging van westerse intellectuelen om inzake de Sovjet-Unie tactische overwegingen te laten prevaleren boven humanistische principes. Hij brandmerkte fascisme en communisme als nauwelijks van elkaar te onderscheiden totalitaire stelsels en opteerde steeds duidelijker voor een onvoorwaardelijke verdediging van de vrijheid van geest. Evenals Jean-Paul Sartre in diens roman La nausée (1938) gaf Noth in zijn romans uiting aan het gevoel van existentiële vreemdheid van de moderne intellectueel die zich bewust wordt van zijn totale vrijheid, maar daarmee ook van zijn eenzaamheid.Ga naar eind94 In dit opzicht was ook Ernst Erich Noth een ‘smalle mens’.Ga naar eind95 In 1935 kreeg Du Perron intensief contact met twee Italiaanse uitwijkelingen: Nicola Chiaromonte (1905-1972) en Andrea Caffi (1887-1955). Chiaromonte - meestal kortweg ‘Chiaro’ genoemd - leerde hij nader kennen op het congres ter verdediging van de cultuur. Du Perron noemde Chiaro een ‘groote ontdekking’. Zij vonden elkaar in hun afkeer van de | |
[pagina 765]
| |
Sovjets die hadden getracht het congres naar hun hand te zetten.Ga naar eind96 Chiaro werd algauw vriend aan huis.Ga naar eind97 Twee maanden na het congres vergezelde Du Perron hem op een lezingentournee door Nederland en liep hij allerlei musea met hem af.Ga naar eind98 Overigens maakte hij van deze reis gebruik om werk te zoeken. Maar na een ontmoeting met Ferdy de Grave leek Indië hem ‘10 × meer gewenscht’, ook met het oog op Bep die liever niet naar Holland terugging. Op verzoek van Bep ging Du Perron ook bij de notaris langs voor een toevoeging aan zijn testament: mochten hij en zijn vrouw onverhoopt komen te overlijden, dan zou Menno ter Braak voogd worden van Alain.Ga naar eind99 Zoals alle émigrés met een intellectueel beroep hadden Chiaromonte en Caffi moeite om rond te komen. Het werd voor hen steeds moeilijker om geld te krijgen uit Italië - en dan nog, de lire was nauwelijks iets waard.Ga naar eind100 Bep en Eddy du Perron ontfermden zich over de twee vluchtelingen die elkaar in de antifascistische beweging in Italië hadden leren kennen. Caffi, een zeer lange man met een ruige haardos, had zijn kans op een wetenschappelijke carrière laten schieten om in Rusland deel te nemen aan de revolutie. Zowel onder het tsarisme als onder het bolsjevisme had hij drie keer in de gevangenis gezeten. In de Eerste Wereldoorlog had hij aan het Italiaanse front gevochten. Hij was een groot kenner van de Griekse cultuur en sprak Frans en Russisch even goed als zijn moedertaal. Na zijn vlucht uit het fascistische Italië kwam hij in Frankrijk als huisleraar aan de kost.Ga naar eind101 Toen Du Perron Caffi leerde kennen, had hij zich ter voorbereiding op zijn geplande verhalenreeks De Onzekeren al enige tijd verdiept in de klassieke literatuur en in oorlogsverhalen van Russische schrijvers. Caffi, met zijn militaire ervaring en grote historische eruditie, kwam eigenlijk als geroepen. Er werd afgesproken dat Caffi de Du Perrons thuis zou onderwijzen in de geschiedenis van de beschavingen.Ga naar eind102 Du Perron betitelde Caffi als ‘een van de beminnelikste en zuiverste mensen’ die hij kende.Ga naar eind103 Het lot van de twee berooide Italianen hield hem bezig. Hij sprak met vrienden over hen en was van plan de Utrechtse rechter en mecenas Jo van der Meulen voor Caffi's lot te interesseren, maar omdat diens vrouw erbij zat, bracht hij het onderwerp niet ter sprake. Via Greshoff viel wellicht Bob Nijkerk te mobiliseren.Ga naar eind104 Du Perron deed wat hij kon voor deze ontheemde intellectuelen. Hij voelde zich schuldig dat hij hen niet beter - met geld - kon helpen. Op gelijke wijze voelde hij zich schuldig dat hij Gille en Simone (die geen behoorlijke betrekking had kunnen vinden) slechts geringe bijdragen kon geven in | |
[pagina 766]
| |
hun levensonderhoud. Ook de komst van Alain noopte tot een koerswijziging. Het was onmogelijk om in Parijs behoorlijk de kost te verdienen, dus het werd tijd om te vertrekken.Ga naar eind105 Voortdurend was Du Perron op zoek naar mogelijkheden om inkomsten te genereren. Zo vertaalde hij tussen maart en juli 1935 Fermina Marquez, een charmante korte roman van Valery Larbaud, wat hem 150 gulden opleverde.Ga naar eind106 Van zijn schoonzuster Erna wist hij 300 gulden los te krijgen voor Caffi, die voor zijn gezondheid in Toulon ging wonen.Ga naar eind107 Ook Chiaro zou niet lang meer in Parijs blijven. Pascal Pia was al in december verhuisd naar Lyon, waar hij een betrekking had aangenomen bij een dagblad. Natuurlijk waren er nog André en Clara Malraux, maar hun relatie stond op springen. Intussen raakte Europa op drift. In opdracht van Hitler werd op 7 maart 1936 het Rijnland geremilitariseerd, in strijd met het verdrag van Locarno. In Frankrijk kwam op 4 juni 1936 een alliantie van radicalen, socialisten en communisten aan de macht onder leiding van de socialist Léon Blum (1872-1950). Terwijl Frankrijk daarmee een Volksfrontregering kreeg, rommelde het in Spanje, waar het communistische Frente popular in februari de verkiezingen had gewonnen met het geringe verschil van 150.000 stemmen. De grote antifascist André Malraux reisde in mei naar Madrid om zijn kameraden met raad en daad bij te staan.Ga naar eind108 Op 17 juli 1936 begon de fascistische generaal Franco in Spaans-Marokko een opstand tegen de wettig gekozen regering. Een dag later sloeg de opstand over naar Spanje zelf. Alle progressieve krachten voelden dat Europa een beslissende fase inging. In opdracht van de Volksfrontregering reisde Malraux naar Madrid om te onderzoeken welke hulp kon worden geboden.Ga naar eind109 Du Perron wilde met Malraux mee, maar werd als Nederlander niet toegelaten in het Franse militaire vliegtuig dat zijn vriend vervoerde. Malraux vertrok op 24 juli, maar was twee dagen later alweer terug in Parijs. Inmiddels had de regeringsleider Léon Blum, op sterk aandringen van Engeland, besloten tot een politiek van non-interventie. Dat sloot niet uit dat er in het verborgene nog van alles te regelen viel. In het begin van de Spaanse Burgeroorlog speelde André Malraux een sleutelrol. Hij stond in voortdurend contact met Pierre Cot, de minister van Luchtvaart, die met medeweten van Blum ervoor zorgde dat particuliere transacties wel konden doorgaan. In zijn appartement in de rue du Bac installeerde Malraux een soort wervingsbureau voor vrijwilligers en wierf hij fondsen voor de aanschaf van vliegtuigen. Dagenlang heerste er koortsachtige activiteit in dit zenuwcentrum van het verzet tegen Franco. | |
[pagina 767]
| |
Allerlei mensen, onder wie Italiaanse en Duitse vluchtelingen, kwamen zich aanmelden als vrijwilliger. Ook Chiaromonte, voormalig reserveofficier bij de artillerie, was daarbij. Du Perron raakte zeer onder de indruk van het vertoonde heldendom en aasde op een kans om ook naar Spanje te gaan, maar dan als oorlogsverslaggever. Bijna had hij pro forma zijn naam gegeven voor de aankoop van zes vliegtuigen, die zogenaamd voor Mexico bestemd waren. Op het laatste moment had de directeur van de vliegtuigfabriek er een stokje voor gestoken, anders zou ook Du Perrons naam zijn vermeld in de annalen van de Spaanse Burgeroorlog. Du Perron schudde het hoofd over de ‘instinctloosheid van links’, die hij toeschreef aan communistenvrees.Ga naar eind110 In Spanje zou het lot van Europa worden beslist. | |
‘Een gevaarlijk en slecht voorbeeld’Du Perrons reacties op de politieke ontwikkelingen in de jaren dertig kunnen niet los worden gezien van zijn voortdurende ideologische debat met André Malraux, dat al in zijn opstel ‘Flirt met de revolutie’ was begonnen. Ook in Het land van herkomst heeft dit debat zijn sporen nagelaten.Ga naar eind111 Zo wordt er over Héverlé gezegd: ‘Het belangrijkste van alles is dat hij nu werkelik gekozen heeft voor het kommunisme: het proces van Dimitroff heeft hem bewogen in het publiek te spreken en hij zal ermee voortgaan.’Ga naar eind112 Clara Malraux heeft bij deze passage de kanttekening gemaakt dat ‘Eddy, wanneer hij zegt dat André voor het communisme heeft gekozen [...] een beetje overdrijft. Maar André's betrokkenheid bij de antifascistische strijd was totaal.’Ga naar eind113 Het was in deze jaren van toenemend engagement voor de ‘goede zaak’, dat Du Perron steeds meer kritische afstand opbouwde ten aanzien van zijn vriend.Ga naar eind114 Hij kende Malraux' fouten als geen ander, maar in zijn totaliteit had hij hem altijd een bewonderenswaardig mens gevonden.Ga naar eind115 Hij stelde zich beschikbaar voor karweitjes die Malraux van hem vroeg, zoals de samenstelling van een Nederlandse en Vlaamse delegatie voor het internationale schrijverscongres ter verdediging van de cultuur.Ga naar eind116 Ook ijverde hij met succes voor de oprichting van een Nederlands Comité van Waakzaamheid tegen het nationaal-socialisme, dat op 27 juni 1936 tot stand kwam.Ga naar eind117 Maar zijn antifascistische activiteiten ten spijt, waren er toch ideologische scheurtjes ontstaan in zijn verstandhouding met Malraux. Een keerpunt was het internationale congres te Parijs geweest, toen | |
[pagina 768]
| |
Malraux de kritiek van zijn vriend op de Sovjet-vertegenwoordigers had afgedaan als niet ter zake doende. In juli 1935 besloot Du Perron dat hij voortaan niet meer in demonstraties ‘voor de goede zaak’ wilde meelopen: hij was het soldaatje spelen beu en besefte dat Malraux voor hem ‘een gevaarlijk en slecht voorbeeld’ was, al was diens eigen heroïsme waarschijnlijk echt.Ga naar eind118 Maar heel zijn wezen kwam in opstand, toen Malraux de ‘hiërarchieloosheid’ verdedigde, en wel op grond van ‘het communistische beginsel van gelijkheid’. Briesend van verontwaardiging schreef Du Perron: ‘Er zijn dus intelligente menschen die zulke hypocriete leugens slikken.’Ga naar eind119 Malraux was uit politiek-pragmatische overwegingen verstoord over het boek Staline, aperçu historique du bolchévisme, een ontmythologiserende biografie van Stalin, de man ‘wiens hand niet beeft’, geschreven door Boris Souvarine. Du Perron daarentegen vond het boek ‘zeer boeiend, zeer helder en overzichtelijk, ook voor de heele bolsjewistische beweging en voortreffelijk gedocumenteerd’.Ga naar eind120 Het zag ernaar uit dat de schrijver in Malraux was verdrongen door de politicus. Het eindeloze politieke gepraat begon Du Perron tegen te staan. Hij merkte steeds meer ‘hoe lomp deze dialectiek zich vergissen kan, en hoe ook Malraux, puur om altijd wat “tegen” te zeggen, de grootste onzin uit kan slaan, with a knowing air’.Ga naar eind121 Dit alles betekende nog niet dat hij daardoor Malraux als mens minder hoog schatte. Hij bleef in zijn ogen een groot man, zeker in vergelijking met een gestaalde communist als Louis Aragon.Ga naar eind122 Terwijl de ideologische afstand toenam, bleef de vriendschap tussen Du Perron en Malraux intact.Ga naar eind123 Maar Du Perron was niet meer zo snel geimponeerd. In ongepubliceerde dagboeknotities heeft hij nog veel sterker uitdrukking gegeven aan zijn afkeer van Malraux' tactische keuze voor het Sovjet-communisme.Ga naar eind124 In zijn verdediging van Stalin en het stalinisme maakte Malraux gebruik van een ‘wijsgerige dialektiek’ die alle woorden in hun tegendeel deed verkeren. Zijn woorden zijn als ‘kameleons die voortdurend van kleur veranderen [...] Als 100% Stalinist wordt hij voor mij onverduwbaar.’Ga naar eind125 Het is een ontluisterend beeld dat Du Perron hier - misschien ondanks zichzelf - geeft van Malraux. In een notitie van 1 augustus 1936 valt hij Clara bij, die woedend was over Malraux' misplaatste ijdelheid als ‘held’ van de Spaanse Burgeroorlog.Ga naar eind126 Gebiologeerd keken ze met zijn drieën toe: Malraux was zo druk als een klein baasje. Hij vroeg of hij de - verlopen - perskaarten van Bep en Eddy mocht gebruiken om daarmee spionnen naar Zaragossa te sturen. Alsof hij wilde aangeven dat ook zij iets | |
[pagina 769]
| |
waard waren! Du Perron houdt zichzelf voor dat weggaan ook een moedige daad is, ‘die harde konsekwenties genoeg zal hebben: bv. de uitersten aanvaarden om deze beschaving te weigeren’. Nu het er niet meer om ging Europeaan te zijn, maar om te kiezen tussen communisme en fascisme, was het wellicht beter om het lot in eigen hand te nemen. |
|