E. du Perron. Het leven van een smalle mens
(2005)–Kees Snoek– Auteursrechtelijk beschermdHoofdstuk 20
| |
[pagina 345]
| |
schouwer te zijn. Hij zinspeelt op zijn amoureuze gevoelens voor Julia en plaagt haar een beetje met haar ‘pantheïstische onbewogenheid’.Ga naar eind2 Overigens vermaakte hij zich in de maand juli met Alice Nahon, die door zijn moeder als een soort gezelschapsdame was binnengehaald.Ga naar eind3 Mevrouw Du Perron hield ervan zich met mensen te omringen, bovendien was ze begaan met het lot van de jonge vrouw, die zes jaar lang onder behandeling was geweest voor een vermeende tuberculose en daarvoor had verbleven in een soort rusthuis voor bejaarden met een vleugel voor chronisch zieken.Ga naar eind4 Haar status van ten dode opgeschreven teringlijder had Alice Nahon niet weerhouden van diverse kortstondige relaties, onder meer met Fernand Berckelaers en met Paul Pée (1899-1952), die haar ‘een heerlijk vrouwtje’ noemde ‘als ze goed geluimd is’. Begin 1923 werd in Luzern de diagnose gesteld dat Alice niet leed aan tuberculose, maar aan een chronische bronchitis - een diagnose die Alice geenszins verbaasde, want een heimelijk geraadpleegde Brusselse arts had haar hetzelfde verteld. Alice was een persoonlijkheid die graag de aandacht trok en het aureool van zieke en martelaar was haar dan ook niet onwelgevallig.Ga naar eind5 Na haar consult in Luzern besloot Alice niet terug te keren naar het ouderlijk huis, waar een strenge discipline heerste, noch naar het rusthuis, maar om haar leven in eigen hand te nemen. Toch verbleef zij eerst nog in een aantal gezondheidsinstituten, voordat ze in juli 1924 in huis kwam bij de familie Du Perron. Mede als gevolg van de foutieve behandeling die ze had ondergaan, was haar gezondheid ondermijnd. In september 1924 schrijft ze aan haar vriendin Marie-Antoinette Theunissen dat ze nog altijd bij dezelfde mensen is, ‘waar ik me verzorg als in een sanatorium. Tweemaal in de week krijg ik eene inspuiting van Dr. Derscheid en ik moet me daarna telkens heel rustig houden.’ Ze maakt elke dag een kleine wandeling in het bos, maar bij tijd en wijle steekt toch haar zwerflust weer de kop op. Weliswaar is het bij de familie Du Perron ‘heel goed maar ik kan geene zotte kuren doen of “leelike woorden” zeggen. Artistiek vloeken is hier ook uit den booze. Ik ben dus op weg om deftig te worden [...].’Ga naar eind6 Zo heel deftig ging het er bij de Du Perrons anders niet aan toe, gezien de periodieke driftbuien van de vrouw des huizes. Alice Nahon zelf kon er trouwens ook wat van: vanaf haar jeugd heeft zij bij tijd en wijle enorme scènes gemaakt, waarin ze woedeaanvallen, hoest- en huilbuien kreeg.Ga naar eind7 De theatrale, geëxalteerde kant van haar persoonlijkheid wekte Eddy's spotlust. Hij bejegende het pathetische dichteresje met een tamelijk grote dosis ironie en afstandelijkheid. Zo vertelde hij eind oktober 1924 dat Alice sinds een paar dagen voortdurend in tranen was en hem verwijt een | |
[pagina 346]
| |
hart van steen te hebben, omdat hij op haar herhaalde mededeling dat ze zich van kant zou maken, gezegd had: ‘Best, maar doe het dan gauw.’ Alice Nahon was naar het scheen door een geest bezeten, zodat zijn ouders haar bij het bekende Indische kruidenvrouwtje mevrouw Kloppenburg hadden gebracht. De geplaagde dichteres, die ondanks haar tranenvloed niet van lotje was getikt, vond het middel erger dan de kwaal.Ga naar eind8 In deze periode zag Alice er nog uit zoals haar jongere zuster Lucie haar heeft beschreven: ‘Haar blonde haren dansten in elegante wanorde in de zon. Het fijnbesneden gelaat met de diepgrijze ogen, de minzame glimlach, het wuivend gebaar met de slanke hand, haar hele verschijning riep de Primavera van Botticelli voor de geest.’Ga naar eind9 ‘Het lijf van Alice’ had diverse heren in opwinding gebracht, maar haar ‘neurasthenische’ buien waren moeilijk te verdragen.Ga naar eind10 Volgens Gaston Burssens zou ook Eddy du Perron ‘bedavonturen’ hebben beleefd met de Vlaamse dichteres, maar Burssens beweerde wel meer, en waar het Du Perron betreft zelden in gunstige zin.Ga naar eind11 Wel kunnen we gerust stellen dat de erotiek een overheersende rol speelde in het leven van onze twintigste-eeuwse jongeling, maar daar had hij niet per se Alice voor nodig. Hij hield afstand, ook al omdat zijn moeder Alice een geschikte opvolgster vond van Clairette.Ga naar eind12 Om je ‘hu’ kwijt te raken waren er makkelijker kandidaten voorhanden, zoals Josette Filippi of Simone Sechez (1907-1990), die medio 1924 bij de familie in dienst was gekomen.Ga naar eind13 In oktober en november schreef Du Perron de pornografische sonnettenkrans Agath. Een andere waarneming van Burssens sluit aan bij de periode dat Agath tot stand kwam: ‘Alice Nahon was toen zijn coqueluche [lieveling] en haar gezelschap was hem steeds welkom. Zij las hem vrij regelmatig haar nieuwe verzenbundels voor en hij had er steeds een paar uren voor over om met haar “het terrein van haar poëzie te verkennen.” Maar alsof hem dit tenslotte toch te roomachtig werd, kreeg hij telkens behoefte aan iets zouters en nam hij uit zijn met pornografische werken rijk bedeelde bibliotheek nu eens Pierre Louys' Trois filles de leur Mère, dan weer Apollinaire's Les onze mille Verges, of de Musset's Gamiani, of Aragon's Le Con d'Irène, en las [...] Alice er uit voor. Zij protesteerde dan wel maar bleef toch zitten, al was het dan met een vinger in ieder van haar oren. “Maar,” vertelde d. P. mij, “ik ben er helemaal niet zeker van dat zij haar vingers zo diep stak dat zij mij niet meer kon horen.”’Ga naar eind14 | |
[pagina 347]
| |
Eucharys PensierosaVan een ander kaliber was Julia Duboux, aan wie Du Perron zich in 1924, al zijn cynisme ten spijt, van zijn beste, meest hoffelijke kant liet zien. Wat voor iemand was Julia? Waarom had Du Perron haar zo hoog zitten? En wat kon Julia betekenen voor hem, met zijn superieure houding van modernist en kosmopoliet die de bourgeoisrituelen dóórheeft? Zij was onderwijzeres, literair geïnteresseerd en beschikte over een goede briefstijl, ‘een beetje literair, maar vol goede smaak’.Ga naar eind15 Op het sociale vlak was Julia bijna het tegengestelde van Clairette Petrucci: voor haar geen drukke agenda vol dejeuners, soirees, diners en soupers, maar een rustig leven in harmonie met de natuur. Haar religieuze gevoelens waren onorthodox; evenals haar broer Oscar benadrukte zij de kosmische band van de mens met zijn naaste en met de natuur. In de correspondentie die zich in 1924 tussen hen ontwikkelde, komt Eddy du Perron telkens terug op Julia's pantheïsme. Haar ernstige dromerige natuur, haar grote innerlijke kalmte deden hem ook wel eens twijfelen of zij definitief uit haar schulp zou willen kruipen en zich zonder reserve aan hem geven. Deze kant van Julia gaf hem de bijnaam ‘Pensierosa’ in. Het was haar ongrijpbare, mysterieuze en wantrouwige zijde, waar hij niet goed raad mee wist. De tweede bijnaam die hij voor haar bedacht was Eucharys, wat in het Grieks betekent: bevallig, bekoorlijk, beminnelijk. Dit is de Julia tot wie Du Perron trachtte door te dringen, in de sentimentele, retorisch klinkende liefdesbetuigingen die hij haar schreef. Nu eens verschijnt Julia aan hem in haar innemende zachte Eucharys-gedaante, dan weer peilt zij hem met haar sombere Pensierosa-blik. Maar ook Du Perron liet twee kanten van zichzelf spreken: Eddy du Perron, degene die oprecht van haar houdt, en Duco Perkens, dat onbehouwen onverschillige sujet waar je niet op kunt bouwen, die naarling die altijd roet in het eten gooit. In het innige verbond tussen Eddy en Eucharys zouden telkens weer nieuwe scheurtjes komen door het optreden van hetzij Pensierosa hetzij Duco Perkens.
De eerste fase in deze nieuwe verliefdheid speelde zich af in juli 1925. In deze maand brachten Julia en Claude Werner traditioneel hun vakantie door in Kandersteg in de Bernse Alpen, waar Julia's ouders een chalet bezaten. Kandersteg is omgeven door rotsige hellingen en gletsjers, waarvan de Blümlisalp, met een hoogte van 3663 meter, de bekendste is. Hier was het tussen de echtelieden tot een breuk gekomen.Ga naar eind16 En daarna kwam | |
[pagina 348]
| |
Du Perron! Van 27 juli tot 4 augustus 1924 logeerde hij in het chalet van de familie Duboux, samen met zijn vriend Oscar, Julia zelf en haar ouders.Ga naar eind17 De eerste dag al, toen hij met Julia aan de thee zat, wilde Eddy het ‘Je vous aime’ uitspreken, een formule die hem sinds Clairette niet meer over de lippen was gekomen, maar Julia zei hem: ‘Later. Niet hier.’Ga naar eind18 Het samenzijn in Kandersteg bracht een verdieping in de verhouding tussen Eddy en Julia, overigens zonder dat het tot ‘daden’ kwam of had kunnen komen. Het was misschien hier, op een somber weggetje, zonder lantaarns in de buurt, dat Julia zei: ‘Eucharys is trouw tot in de dood. Zelfs als ik bij Claude blijf, zou ik er niet buiten kunnen om je minstens één keer per jaar te zien.’Ga naar eind19 Het zoontje van Julia Duboux, Claude jr., figureert in het geheel niet in Du Perrons brieven aan haar; slechts in één gedicht dat gaat over Julia, die ‘Bij storm op het Leman-meer’ (i.e. het Meer van Genève) ‘in 't smalste bootje’ stapt, komen de regels voor: ‘de zuigeling die zij straks stilde / spartelt gedurig op haar schoot’.Ga naar eind20 De aanwezigheid van Claude jr. en de schaduw van Claude sr. hebben Du Perron zeker gehinderd in zijn verliefde manoeuvres. Het moet in Kandersteg een broeierig weekje zijn geweest, want Oscar alias Jacques, de ‘beau ténébreux’, zinspeelde op de tedere gevoelens die hij voor zijn boezemvriend koesterde. Du Perron was daar niet van gediend.Ga naar eind21 Hij tikte Jacques op de vingers in een brief van 12 augustus 1925, waarin hij sprak over de ontdekking van de gevoelens vol ‘halfschaduw’ die zijn vriend voor hem had, ‘maar ik heb me voorgehouden dat dit kleurtje wel gauw zal wegtrekken’.Ga naar eind22
Na Kandersteg bleef Du Perron nog enige tijd in Zwitserland: op 5 augustus 1924 reisde hij naar het zuiden toe om te kuren in een herstellingsoord op de hellingen van de Monte Brè, een berg van 933 meter, ten oosten van Lugano. Hij had dat jaar al twee keer pleuritis gehad en er werd gevreesd dat hij tuberculeus was, vandaar zijn opname in het voornamelijk door Duitsers bevolkte sanatorium onder leiding van de tweeëndertigjarige arts Eberhard.Ga naar eind23 Het is zeer waarschijnlijk, mede gegeven het tijdperk, dat de pleuritis een gevolg was van tuberculose.Ga naar eind24 Indien er tijdens de ziekte een verlies van longweefsel is opgetreden, kan dit tot zuurstoftekort leiden en op DEN duur tot het ontstaan van angina pectoris, de ziekte waaraan Du Perron zou overlijden. Angina pectoris is een uiting van onvoldoende zuurstoftoevoer naar de hartspier, meestal ten gevolge van een vernauwing van de kransslagaderen. | |
[pagina 349]
| |
Sinds zijn komst naar Europa had Du Perron om de haverklap ‘griep’ gehad. Bestond er verband tussen zijn aanvallen van griep en verkoudheid, de pleuritis en de later optredende angina pectoris? Elke koortsende ziekte veroorzaakt een toename van de stofwisseling, waardoor er meer bloed rondgepompt moet worden. Hierdoor moet het hart harder werken, zodat zijn zuurstofbehoefte toeneemt. Indien de kransslagaderen dit niet aan kunnen, ontstaat er zuurstoftekort en dus angina pectoris. Er waren ook erfelijke factoren: mevrouw Du Perron had hartklachten. Voor zoon Eddy zouden daar nog andere risicofactoren bij komen. Zijn moeder, die niet kon verdragen dat al haar vriendinnen hem tuberculeus noemden, zette hem in haar ouderwetse wijsheid op een regime van overvoeding. Het gevolg daarvan was dat zijn lichaamsomvang vanaf 1924 geleidelijk toenam. Op den duur werd hij kortademig, waardoor hij zich gedwongen zag de sportbeoefening op te geven.Ga naar eind25 In 1924 was het echter nog niet zo ver. Eddy du Perron was nog steeds enthousiast voor het boksen, als actieve beoefenaar en als fan van de stilist Georges Carpentier. Eddy bleef van 6 augustus tot ongeveer het einde van de maand in het sanatorium van Monte Brè.Ga naar eind26 Hij moest dagelijks ademhalingsoefeningen doen, twee keer per dag zonnebaden nemen en zich drie keer per week dompelen in een bad met ‘Heublumen’.Ga naar eind27 Maar verder deed de patiënt het niet kalm aan. Integendeel, hij ontwikkelde een geweldige schrijflust. Niet alleen vergastte hij Julia op een bombardement van brieven, ook schreef hij in deze weken zijn Perkens-novelle Claudia en maakte hij een begin met de novelle Een tussen vijf.
Du Perrons brieven vormen spannender lectuur dan Claudia, dat losjes was geïnspireerd op de driehoeksverhouding Claude - Julia - Eddy. Vanaf het begin van zijn epistolaire liefdesoffensief bezwoer hij Julia, Eucharys, dat hij werkelijk van haar hield, ‘op mijn manier, mijn huidige manier, kalm, a-sentimenteel misschien, ik die voorheen, zelfs op het “toppunt” van mijn gevoelens voor Clairette, me graag liet voorstaan op mijn hartstocht van een jochie’. Het duizelde hem dat de rollen nu waren omgedraaid en dat hij degene bleek te zijn aan wie werd getwijfeld. Hij deed zijn best die twijfel bij Julia uit te roeien, maar wellicht was het juist dit teveel aan zelfanalyse dat hem ongeloofwaardig maakte: ‘Als ik jou over mijn gevoelens voor jou schrijf... Wij zijn zo onvolmaakt, lieveling, het is, alles welbeschouwd, zo ontmoedigend een houding te kiezen - wanneer je niet de zelfverzekerde Idioot bent waar- | |
[pagina 350]
| |
over ik het op een avond (een avond toen jij me “aanviel”) in jouw en Claude's bijzijn heb gehad.’Ga naar eind28 In Du Perrons brieven aan Julia komt Duco Perkens met zijn cynische houding telkens weer als een duveltje-uit-een-doosje tevoorschijn. De strijd die Julia / Eucharys en Eddy samen heten aan te spannen tegen die onmogelijke Duco Perkens vormt aanvankelijk een amusant literair motief, maar allengs krijgt het een wrange smaak. Achter al deze poppenkasterij school ergens toch een ernstige bedoeling: ‘Wat mijn moeder heeft kunnen doen, zou jij dat niet kunnen?’Ga naar eind29 Du Perron bedoelde: scheiden en hertrouwen met de man die zij liefhad. Hij vereerde Julia met allerlei epitheta, zoals ‘ma bien chère grande Mal-Aimée’, ‘ma femme aux cheveux lourds’, ‘ma superstitieuse, ma sérieuse’, ‘Ma Méchante Silencieuse Dame’, ‘my very very dear’ enzovoort. Uit Du Perrons brieven valt op te maken dat Julia hem soms ‘mon petit’ noemde. Hij was met zijn 1,66 m inderdaad een hoofd kleiner dan zij. Du Perron was absoluut in zijn eisen. Het criterium waaraan zijn femme âme moest beantwoorden was dat zij een kameraad (‘compagnon’) voor hem zou zijn en op intelligente wijze deel zou hebben aan zijn intellectuele leven. Omgekeerd had hij ook wel aandacht voor wat de ander dreef, maar het was voornamelijk een kwestie van eenrichtingsverkeer. Julia bood flink verzet tegen zijn egocentrische retoriek en noemde hem een verwend kind.Ga naar eind30 Zij wees hem erop dat de zaken niet zo eenvoudig lagen als hij ze voorstelde. Ongetwijfeld wogen de reacties van haar omgeving, met name van haar familie, zwaar. Hoewel zij van Eddy hield - uit zijn reacties valt af te leiden dat zij haar liefde niet verborg -, werd ze weerhouden door een gebrek aan vertrouwen, door talloze vrezen die haar steeds weer bekropen. Du Perron trachtte die weg te redeneren en sprak met haar af dat hij zou wachten tot zij ‘het teken’ gaf.Ga naar eind31 Als een musketier die zijn Vrouwe adoreert stond hij tot haar beschikking. Du Perron schreef zijn brieven aan Franstalige vriendinnen naar de normen van zijn tijd in de ‘vous’-vorm, maar in deze brieven laat hij die soms even los en tutoyeert hij Julia - iets wat hij zich tegenover Clairette nooit had veroorloofd. Du Perron trachtte eventuele jaloezie van Julia jegens andere vrouwen te voorkomen door haar precies te vertellen hoe hij met hen omging. De kamer naast hem werd bewoond door de Duitse Tonie Beeck uit Krefeld.Ga naar eind32 Om de tegenstelling met Julia te benadrukken omschreef Du Perron zijn buurvrouw als ‘de foeilelijke vrouw met de | |
[pagina 351]
| |
geknipte haren’. Zij was erg aardig - dat vertelt hij ook -, en na een aarzelend begin van communicatie van balkon tot balkon gingen ze er af en toe samen op uit. Eddy bekende Tonie, nadat zij een chrysant voor hem had geplukt: ‘Mejuffrouw, ik ben hevig verliefd op een vrouw, die, denk ik, ook van mij houdt; zij is zevenentwintig net als u; zij heeft zwaar zwart haar met opzij een blonde lok. Sta mij toe aan deze bloem - die zich er even goed toe lenen zal als een margriet - te vragen in welke mate zij mij liefheeft? - Zij zegt: dat is best, maar laten we gaan zitten. Dat zal een heel karwei zijn want deze kleine chrysant is heel wat gecompliceerder dan een margriet. - We gaan dus op het muurtje zitten; ik met mijn benen bengelend boven het water waarin ik de uitgetrokken bloemblaadjes laat vallen. Zij biedt haar hulp aan en ik accepteer (natuurlijk, ik had voor haar geroeid). Zij zegt op, zonder een spoortje vermoeidheid: Sie liebt mich - von Herzen - mit Schmerzen - über alle Maszen - Kann's gar nicht lassen - klein wenig - gar nicht. Dit duurt heel erg lang. Ik denk aan Jou, geconcentreerd, met een heilig geloof in de uitspraak van het bloempje. Eindelijk - eindelijk (ik bewonder de kameraad aan de zijlinie) komen wij aan het eind. En de uitspraak is: Kann's gar nicht lassen. Ik begrijp het nauwelijks. - Is dat goed? vraag ik de kameraad. - Het is èrg goed, bevestigt zij.’Ga naar eind33 In zijn laatste brief uit Monte Brè, van 25-26 augustus 1924, citeerde Du Perron Julia's woorden over ‘de Zekerheid, dat wij voor elkaar bestemd zijn, - hij die ik nodig heb - zij die jij nodig hebt: zij die niet meer twijfelen, die niet meer vrezen -’. Nogmaals bezwoer hij Julia dat zij de vrouw was die hij nodig had. Maar daarna zweeg hij tot 12 september, toen hij vanuit Brussel antwoordde op een brief van haar.Ga naar eind34 Hij verklaarde haar de reden van zijn zwijgen: op een ochtend in Monte Brè had hij tijdens het ontbijt een telegram gekregen, dat zijn moeder ernstige ‘attaques’ had en dat hij onmiddellijk moest komen. Drie uur later was hij op weg, de reis duurde achttien uur, tijdens de laatste uren zat hij zich te verbijten, maar op het station werd hij begroet door een glimlachende Alice, met een bevallige hoed op, die hem liet weten dat zijn moeder weer beter was. Hij verzekerde Julia dat er heel wat emotie, en zelfs woede, bij kwam kijken en dat hij haar bij hun volgend samenzijn alles zou uitleggen. Julia had hem ietwat ongerust geschreven, maar hij hield haar voor dat er tussen hen beiden niets was veranderd, dat ze elkaar | |
[pagina 352]
| |
absoluut moesten weerzien en kalm moesten blijven. Hij hield van haar en van niemand dan haar: ‘Je zult me de 20e terugzien - dat moet.’
Du Perron had Julia uit Monte Brè acht lange brieven geschreven, drieenzestig kantjes in totaal. We kunnen erover speculeren waarom die stroom zo abrupt ophield. Hij had haar toch eerder kunnen laten weten dat hij plotseling naar huis was afgereisd? Of waren er andere factoren in het spel? Voelde hij behoefte aan een adempauze, nu hij zich zo had laten meeslepen door zijn gevoelens voor zijn femme-âme? Of voelde hij aan dat er toch iets onechts in zat, iets opgeschroefds? Aan zijn vriend Creixams schreef hij spontane brieven van mannen-onder-elkaar. Julia Duboux komt er slechts in voor als ‘een geliefde, zij het op het ogenblik een verre geliefde, die me troost’.Ga naar eind35 Intussen speelde hij schaak met ‘erg lelijke dames’ en liet zich af en toe overhalen tot obligate uitstapjes in de prachtige omgeving. In Du Perrons fotoalbum bevinden zich diverse foto's van een gezelschap met drie sportief-elegante dames, één kind (witte sokken, modieuze hoed) en de geneesheer van Monte Brè. Een van de foto's, waarop in een hoekje een onderbelichte Du Perron valt te onderscheiden, is gedateerd: Isola Madre, 7 Sept. '24. Isola Madre is een van de Borromeïsche eilanden bij Stresa. Op een andere foto staat Du Perron naast een dame, die op al deze foto's het stralende middelpunt vormt: blond haar, flauwe scheiding precies in het midden. De gedachte dringt zich op dat Du Perron helemaal niet overhaast uit Monte Brè was vertrokken. Volgens de planning zou de behandeling zijn afgelopen op 5 september 1924. Het zou kunnen dat Du Perron vervolgens wat met dit gezelschap heeft gereisd en pas daarna naar Brussel is teruggeroepen. Het blijft speculeren, maar misschien deinsde hij ineens terug voor de gevolgen van zijn romantische offensief: Julia was wel héél serieus! Verder is er een andere onopgeloste en waarschijnlijk ook onoplosbare kwestie: Anny.Ga naar eind36 In september 1924 komt zij voor in een opdracht, met kolossale letters geschreven in de eerste druk van Het roerend bezit: ‘Aan / Anny / die zo lief is geweest / mij “goed” te willen maken / met / de / meest / respektueuze / toegenegenheid / Eddy / Sept '24’.Ga naar eind37
De vraag rijst wanneer in september 1924 Du Perron met deze Anny contact heeft gehad. Was zij soms een van de dames op het reisje naar Isola Madre, of sprak hij haar na terugkomst in Brussel? Waarschijnlijk toch het laatste. Misschien heeft zij hem als een vriendin aangehoord over zijn | |
[pagina 353]
| |
verwarde gevoelens voor Julia. In elk geval lijkt ook dit mysterieuze tekstje een aanwijzing dat Du Perron er behoefte aan had enige afstand te nemen van zijn virtuele geliefde. | |
De Jacht op de ConclusiesEen nieuwe brief van Julia joeg Du Perron de stuipen op het lijf: zij meende dat ze hun zaken niet konden afdoen zonder dat haar familie daarbij aanwezig was. Op 15 september 1924 ging Eddy op weg naar het al te lang uitgestelde rendez-vous in Lausanne; die dag schreef hij Julia vanuit Parijs. Hij zegde toe dat hij op de afgesproken datum (18 september) stipt om acht uur 's avonds aanwezig zou zijn. Het feit dat ook Jacques van de partij zou zijn stuitte hem tegen de borst, maar vooruit: als het moet, moet het. Hij noemde het aanstaande tafereel ‘De Jacht op de Conclusies in de Schoot van de Heilige Familie’. En dan de Stendhaliaanse slotzin: ‘Mijn groet, hoewel trillend, lijkt vrolijk, Mijn Vrouwe.’ In Het land van herkomst wordt een cruciaal rendez-vous beschreven, waarbij de broer en de ouders zich na het eten onverwijld terugtrekken om de beide geliefden gelegenheid te geven om tot ‘zaken’ te komen. Arthur Ducroo voelt zich helemaal verlamd door de geforceerde enscenering en zit er wat apathisch bij. Denise noemt zijn bezoek later ‘goguenarde’ (vol sarcasme).Ga naar eind38 Hoe het zich ook in werkelijkheid heeft afgespeeld, het resultaat van de ontmoeting was dat er niets definitief werd besloten. Julia wachtte misschien tot ze officieel gescheiden was en Du Perron had last van koudwatervrees. In afwachting van de scheiding was Du Perron na zijn bezoek weer ijlings vertrokken, want in de familie Duboux wogen de burgerlijke fatsoensnormen zwaar. Zo kreeg hij het stempel opgedrukt van ‘le monsieur qui repart’. Na het mislukte rendez-vous schreef hij Julia gemiddeld één keer per week. Hij herhaalde uitentreuren dat zijn gevoel voor haar een ‘sentiment de fond’ was waaraan geen enkele omstandigheid iets kon veranderen. Een ander refrein dat steeds weer klonk, was dat alles zich ten goede zou keren als ze maar eenmaal samen zouden zijn. En ook verzekerde hij Julia dat louter haar aanwezigheid de ongelikte beer zou veranderen in een betoverde prins.Ga naar eind39 Waar hebben we dat meer gehoord? De intelligente Julia zal Du Perrons verklaringen wel met een korreltje zout hebben genomen. En wat te denken van zijn mededeling dat hij in de clinch lag met zijn ouders die hem eisen stelden waaraan hij niet wilde | |
[pagina 354]
| |
voldoen?Ga naar eind40 Die eisen hadden stellig betrekking op zijn maatschappelijke status: wanneer schikte hij zich in het gareel door een baan te zoeken en te trouwen? Het spel had lang genoeg geduurd. Zelf kreeg Du Perron schoon genoeg van zijn epistolaire baltsgedrag dat nergens toe leidde. Hij besloot de zaak te forceren: in een brief van 31 oktober 1924 stelde hij Julia voor om bij hem te komen logeren. Maar zo'n stap was van de nog niet gescheiden Julia, moeder van de driejarige Claude, nauwelijks te verwachten. Brieven vormen geen goed substituut voor het samenzijn van twee geliefden en Du Perrons liefdesbetuigingen kregen iets onwaarachtigs. Wel schreef hij openhartig over de verhouding met zijn ouders, met wie hij in voortdurend sluimerend conflict leefde. Op 1 november 1924, de vooravond van zijn vijfentwintigste verjaardag, vond er een verschrikkelijke scène plaats met zijn moeder, nota bene terwijl achterneef Coco te gast was. Eddy vond het gekrijs van zijn moeder tegen het huispersoneel zo ordinair, dat hij er iets van zei. Moeder sprong uit haar vel en krijste nog twee keer zo hard. Ze nam de wijk naar de loggia, waar Alice Nahon haar moest troosten. Eddy vatte het gebeurde laconiek op, maar op 20 november vluchtte hij naar Parijs om alle huiselijke misère achter zich te laten, en vervolgens reisde hij door naar Lausanne, Pallanza, een hele reeks plaatsen aan de Middellandse Zee en Corsica, om pas in februari 1925 in Brussel terug te keren. Het was geenszins een breuk, want niets kon Eddy's moederliefde werkelijk wegnemen.Ga naar eind41 Bovendien had hij weer zijn zin weten door te drijven: op zijn Barnaboothiaanse route nam hij op van tevoren vastgestelde plaatsen de geldzendingen van zijn ouders in ontvangst.Ga naar eind42
In het begin van de reis kwam het tot een tweede rendez-vous met Julia, maar opnieuw onder het wakend oog van de familie. Op 12 december 1924 arriveerde Eddy 's avonds in Lausanne, waar hij een paar dagen bleef alvorens door te reizen naar Pallanza aan het Lago Maggiore en warmere, meer zuidelijke luchtstreken. Hij trachtte Julia te bewegen met hem mee te gaan, maar de moraal was onverbiddelijk. Op 16 december schreef hij haar uit Pallanza dat hij lust had haar te tutoyeren en haar te noemen: mijn verloofde. De impasse waarin zich hun relatie bevond wordt weerspiegeld in de volgende passage: ‘Mijn Vrouwe, ik kijk naar je portret dat mij aankijkt. Het is stellig waar, dat ik literatuur voortbreng, maar even stellig houd ik van jou. Je ogen kijken even vragend als op je foto van een jaar geleden, maar ze | |
[pagina 355]
| |
zijn minder naïef, meer sceptisch. Ook zie ik weer voor me je glimlach bij de deur, toen je me uitliet. Alsof je me iets vergaf. Ik heb je toen gevraagd “het me niet kwalijk te nemen”. Maar als je me vraagt wát je me dan niet kwalijk moet nemen, zou ik het echt niet kunnen zeggen.’Ga naar eind43 De sceptische blik is tekenend voor de houding van Julia-Pensierosa tegenover de man die haar op zo'n merkwaardige wijze het hof maakte. De zeven brieven die Du Perron tussen 16 december 1924 en 17 januari 1925 aan Julia schreef, hebben iets vermoeids over zich, de literaire trucjes functioneren niet meer. Slechts wanneer hij reisanekdotes opdist, wordt zijn toon weer levendig. Hij vertelt onder andere over de dertigjarige Hongaarse, een zekere Ninon de Smrecsányi, die hij tussen Menton en Monte Carlo heeft ontmoet in de trein. In Nice hielp hij haar haar valiezen te dragen, hij trok enkele dagen met haar op, maar wist zorgvuldig al haar pogingen om hem haar bedgenoot te maken te neutraliseren. Hij hield haar koeltjes op afstand, wat vanaf oudejaarsavond haar agressie opwekte, vervolgens op nieuwjaarsdag haar drankzucht prikkelde, waarna ze een klaagzang aanhief en lichtelijk begon te lallen: ‘- Luister, E-dy, deze keer wou ik heel ernstig met u praten. - Heel ernstig. - Nee, u drijft er de spot mee: volkomen ernstig. - Ik luister, Mevrouw. - Nee, u luistert niet, met u is geen ernstig gesprek mogelijk, u bent een hansworst (nu ben ik echt grof, nietwaar?) - Niet zo erg als u denkt; wat wilde u zeggen? - Oh, E-dy, geef me goede raad!... - Goed dan, ga naar Parijs, Mevrouw.’ Du Perrons relatie met Julia Duboux zou nog tot april 1926 worden uitgespeeld, in een vermoeide epiloog waarin hij krampachtig bleef insisteren op de waarachtigheid van zijn diepere gevoelens voor haar. Het ironische toontje van Perkens hing Julia toen allang de keel uit. Het viel haar steeds moeilijker echt van onecht te onderscheiden; ze noemde Du Perron een sadist en gaf hem de schuld van de malaise in hun verstandhouding. Op 25 juni 1925 boog Du Perron het hoofd voor Julia's felle verwijten. Het moment voor bekentenissen was aangebroken: niet alleen was zijn vader erg ziek geworden, zelf had hij andere ‘avonturen’ beleefd, ‘die hun gevolgen zouden kunnen hebben’. Op de aard van die avonturen ging hij niet in, maar op 4 juli schreef hij aan Creixams dat hij het ongenoegen had gehad om zijn schone (Simone Sechez) een foetus te hebben genaaid: | |
[pagina 356]
| |
‘Ik heb moeten zoeken naar een vroedvrouw (die ik nog niet heb gevonden), en leugens moeten bedenken om diverse zaken uit te leggen. Ik moet dus de rol van “kalmeerder” spelen, wat me maar half afgaat.’ Op 4 september 1925 liet hij de nieuwsgierig geworden Julia weten dat hij het beloofde verhaal van zijn avonturen voor zich zou houden, ze waren immers de moeite van het vertellen niet waard. Wat hij daarentegen graag zou willen, is haar terugzien, want praten ging hem tegenwoordig beter af dan schrijven. Zijn brief van 30 november 1925 begon hij met de verklaring dat hij een vuile geschiedenis achter de rug had, die overigens weinig betekende. Na deze ‘ervaring’ voelde hij des te meer het gemis van zijn Julia. Als zij haar examens achter de rug heeft, moet zij maar eens haar vakantie bij hem en zijn ouders doorbrengen: ‘Mijn ouders nodigen u uit: ik voeg er mijn gebeden bij.’ Deze uitnodiging kan erop wijzen dat Du Perrons ouders een verbintenis met de dienstmeid niet wenselijk achtten en in het nette burgermeisje Julia Eddy's laatste kans zagen op een geslaagd huwelijk. Op 6 januari 1926 reageert Du Perron juichend op Julia's nieuws dat haar scheiding nu officieel was. Zij was nu ‘vrij’ en Du Perron herinnerde haar aan hun vroegere speculeren op juist die toekomst en op de trouw die Eucharys hem had beloofd. Hij sprak echter ook het vermoeden uit dat zij niet meer van hem hield en hij, op zijn beurt, was haar misschien niet meer waardig. Het hoge woord moest eruit. Hij bekende dat hij een kind had verwekt dat ondanks zijn ‘maatregelen’ toch was blijven leven. Maar het probleem was inmiddels opgelost: het stemde zijn moeder gelukkig het marmotje te adopteren. De geboorte was voorzien voor eind februari, dus in april, mei, rekende hij erop vrij te zijn, op reis te gaan en Julia weer te zien.Ga naar eind44 Julia moet dit met verbijstering hebben gelezen. Haar antwoord liet lang op zich wachten. Op 29 januari 1926 maande Eddy haar iets van zich te laten horen, haar laatste brieven hadden op hem een uitzonderlijk behoedzame indruk gemaakt, dat wil zeggen ‘afgewogen, waardig, een juiste mengeling van ironie en reserve, etc.’. Op 2 maart 1926 werd zoontje Gille geboren.Ga naar eind45 Du Perrons laatste brief aan Julia dateert van 4 april 1926. Hij dankte haar voor haar aardige schrijven, maar betreurde het dat ze zo op haar hoede bleef. Hij vertelde iets meer over de moeder van zijn zoon, het was een negentienjarig meisje uit het volk; haar familie had haar, waarschijnlijk om hem, in de steek gelaten. Hij moest haar dus wel troosten, bovendien voel je je als vader toch wel een beetje betrokken bij de | |
[pagina 357]
| |
moeder van je kind. Maar dit alles stond de allang uitgestelde ontmoeting met Julia absoluut niet in de weg. Eddy dacht aan de maand juli. Hij stelde voor om af te spreken in een hotel waar men haar niet kende en dáár zouden ze praten. Hij beloofde haar zijn ‘glimlach’ in zijn koffer te laten en zou als zij daarop stond al de volgende dag vertrekken. ‘Wilt u dit? Antwoord snel.’
Wellicht is Julia hem dit antwoord altijd schuldig gebleven. Toen Du Perron op 23 november 1931 de balans opmaakte van de liefdes in zijn leven, noemde hij Clairette ‘een groote liefde zonder het physieke’ en Julia ‘een halve gr. liefde, zonder idem’. Bij Clairette had hij voortdurend een gevoel van strijd gehad, bij Julia niet, maar hier was hij dupe geworden van zijn eigen komedie, als reactie op het ‘geval Clairette’. Zijn liefde voor Julia Duboux was niet groot genoeg gebleken om zijn rol van cynische ‘jeune Européen’ te overwinnen.Ga naar eind46 De conclusie lijkt gewettigd dat niet alleen Du Perron de dupe was van zijn eigen komedie: het was Julia Duboux die de dupe werd van de Perkens-komedie. In Du Perrons grote verlangen naar een levensgezellin die zijn aspiraties kon delen, was de intelligente Julia hem ineens heel begeerlijk voorgekomen. Maar zijn liefde ging niet diep genoeg en hij overstelpte haar met literaire retoriek. Tekenend is dat hij met geen woord rept over Julia's zoontje en in zijn schulp kruipt als Julia's ouders zich gaan bemoeien met een eventueel huwelijk van hun dochter. Als Julia de vrijheid van geest had bezeten om ook zonder boterbriefje met hem op reis te gaan, dan was zij een waardig kameraad geweest. Maar Julia-Pensierosa keek wel uit. Dus richtte Du Perron zich met nieuwe ijver op meer willige dames: voortaan geen strijd meer, geen illusies, maar ‘easy love’. | |
Priapische provocatiesIn Du Perrons brieven aan Julia, zo vol sentimentele retoriek, rollenspel én gevoelsanalyse, speelt ook de literatuur een belangrijke rol. Het hartstochtelijk lezen van telkens nieuwe boeken diende de verkenning van nieuwe werelden en de analyse van het eigen gevoel. Niet zelden vond Du Perron navolgenswaardige modellen in de boeken die hij las. Barnabooth appelleerde nog steeds aan zijn gevoel voor avontuur en dilettantistisch verzet. Zo schreef hij Julia in augustus 1924 uit Monte Brè: | |
[pagina 358]
| |
‘Op het ogenblik verkies ik lezen boven het zoeken van “avontuur”. Weduwnaarsmentaliteit, kortom. Je moet me dit maar niet al te kwalijk nemen. Vanmiddag echter heb ik opnieuw een boek gestolen. Wat wil je? het regende, het regende - ik was in Lugano en had een overjas aan. Een boek in de zak van een overjas laten glijden is een koud kunstje, mits het niet te groot is; je kunt trouwens al snuffelend voorbereidingen treffen zolang als je wilt en als het ogenblik daar is, volstaan twee minuten koelbloedig optreden.’Ga naar eind47 Het voor Julia gestolen boek was Les aventures de Télémaque (1922), de tweede roman van Louis Aragon (1897-1982). Het is een vrolijke anarchistische roman met absurdistische trekjes. De dramatis personae zijn: Calypso, Odysseus' zoon Télémaque (Telemachos), de oude magiër Mentor en de nimf Eucharis. Meteen wordt duidelijk waar Du Perron zijn bijnaam voor Julia vandaan had. Hij verklaart zijn voorkeur voor Aragon uit diens grote intelligentie en gezonde minachtende houding en prijst hem aan als een type dat nergens om maalt, niet om zichzelf of om wat hem kwelt of om wat zijn vriend kwelt.Ga naar eind48 Misschien wilde Du Perron de intelligente zelfkweller die Julia was bewegen tot een lichtere kijk op de dingen. Het voorbeeld van Aragon sloot wonderwel aan bij zijn eigen houding van ‘wat kan het me bommen’. Aragons houding van provocateur viel bij Du Perron zeer in de smaak. Provoceerde hij op zijn beurt niet graag Alice Nahon, met haar bloemzoete reputatie, door haar voor te lezen uit allerlei erotische literatuur? Samen met zijn vrienden Creixams en Pia was Du Perron gespitst op nieuwe ontdekkingen in het priapische genre, vooral van bekende auteurs als Apollinaire, Verlaine en Baudelaire. Zelf speurde hij ook wel eens in de ‘Enfer’ van de Bibliothèque Nationale te Parijs.Ga naar eind49 Pascal Pia, die later een uitputtende bibliografie zou samenstellen van de Franse erotische literatuur (‘de boeken uit de Hel’), was toen al een groot kenner. Enkele uitgevers die in de jaren twintig en dertig clandestien erotische werkjes drukten, waren Jean Fort en René Bonnel (1884-1975). De laatste, boekhandelaar te Montmartre, ontwikkelde vanaf 1925 een ontzagwekkende en waarschijnlijk ook lucratieve activiteit als uitgever van erotica. Als liefhebber van het genre is ook Du Perron enkele malen als uitgever opgetreden. Zo liet hij in 1924 in Brussel voor eigen rekening in enkele exemplaren drukken: Complément au Bouquet d'orties. Poésies de Pascal Pia: ‘Aanvulling op het Boeket brandnetels. Poëzie van Pascal Pia’.Ga naar eind50 In de uitgave prijkte een drogenaaldets van ‘Pierre l'Espagnol’, natuurlijk nie- | |
[pagina 359]
| |
mand minder dan Pedro Creixams. In Frankrijk bestond een lange traditie van erotische literatuur, zowel in proza als in poëzie. Priapische verzen (genoemd naar de Grieks-Romeinse god Priapus, symbool van de penis in erectie) waren geschreven door bekende auteurs. De Nederlandse literatuur kende nauwelijks een priapische traditie. Wie was er beter toegerust dan onze held om onze vaderlandse priapische poëzie te verrijken met enkele sappige verzen?
Op 31 oktober 1924 meldde Du Perron aan Julia dat hij sonnetten schreef, ‘zo mooi rijmend, zo “klassiek” en ook zo obsceen als maar mogelijk is’. In deze reeks, die Agath zou heten, werden de vleselijke schoonheden van een keukenmeid bezongen. Hij was eraan begonnen uit protest tegen Alice Nahon en haar bent van hooghartige schrijvers-vrienden in de Vereeniging van Vlaamsche Letterkundigen. Sinds Alice in huis was, meenden ook zijn ouders met verstand over kunst te kunnen praten. Zijn reactie was er een van onthouding van kunst en literatuur (à la Pia), hij las niet meer en schreef louter obscene sonnetten. Aan het einde van het jaar corrigeerde hij in Nice de drukproeven van Agath.Ga naar eind51 Het boekje verscheen in februari 1925 onder het studentikoze pseudoniem W.C. Kloot van Neukema: Agath. Een Sonnettenkrans, ‘Gedrukt in vijftien exemplaren / tot opwekking van den Bond van Slaphangers / ter secrete Drukkerij “Flep-met-Zuchten” te Geyloord’. Tegenover de titelpagina was een extra blad ingevoegd met een originele ets van Pedro Creixams.Ga naar eind52 Voorin de bundel prijken als motto drie versregels van Charles Baudelaire over de dienstbode met het grote hart, die we enkele bloemen verschuldigd zijn.Ga naar eind53 Simone Sechez, die in maart 1926 van Du Perrons zoon was bevallen, was een fris ogende en stevig in het vlees zittende blom van achttien jaren, toen zij medio 1924 bij de familie in dienst trad. Het is niet onwaarschijnlijk dat zij de priapische fantasieën heeft gevoed van de jongeheer in zijn garçonnière. In formeel-literair opzicht wijken de sonnetten volledig af van wat Du Perron als Duco Perkens presteerde. Het zestiende en laatste sonnet van de reeks is ‘wegens van Willem Kloos overgenomen lyrisme en rijm, in het geheim eerbiedig opgedragen aan dien grooten dichter’. Zowel Kloos als Perk hebben naar de vorm invloed uitgeoefend: de vijfvoetige jamben, het rijmschema en de keus van sommige woorden doen aan beide dichters denken. Wat dit betreft wijkt Agath niet af van De behouden prullemand.Ga naar eind54 De meeste gedichten van de cyclus zijn een flashback: na een inleidend sonnet vertelt W.C. Kloot van Neukema over zijn erotische ervaringen | |
[pagina 360]
| |
met Agath, in de volgorde voorspel, beschrijving van Agath, het verloop van de coïtus, ‘heropwekking door Agath van W.C.K.V.N.'s kwijnende krachten’ en ‘experimenteren: coprofilie, sodomie, cunnilungus e.d.m.’.Ga naar eind55 Over de kwaliteit van Du Perrons sonnettenkrans zijn de meningen verdeeld: Herwig Leus prijst zijn creativiteit in het erotisch vocabularium, terwijl Rody Chamuleau Du Perrons verzen ‘flauw en infantiel’ vindt en er, alleen omdat ze van Du Perron zijn, enige heeft uitgekozen voor zijn bloemlezing van Nederlandse priapeeën. Overigens prijken er in deze bloemlezing maar liefst dertien erotische prenten van Du Perron waaruit dezelfde satirische geest spreekt als uit zijn priapische verzen.Ga naar eind56 Du Perron had de verzen geschreven uit een soort baldadig verzet tegen wat Leus noemt ‘maneschijn- en balkonliefde’. Ze waren bedoeld als een sardonische tegenhanger van Nahons gedichten, die zachte vooizekens die de naïeve lezer zo tot tranen toe roerden. Door hun vrolijk-anarchistische intentie en lust in hilarische overdrijving sluiten ze aan bij de wereld van Duco Perkens. Hier volgt het tiende sonnet:Ga naar eind57 'k Was van ons beiden vast de kleinste held:
zij moest mij zooveel leeren: eerstens lurken
aan bitterbolle schaamlippen, dan - 't schurken
van knevelbaard heeft vaak mijn neus ontveld -
het kittlaar-knauwen boven reeds vermeld,
dan tieten-riemen, gapende anus kurken,
ik op de knieën, zij op waggle hurken,
me penis rood-gegloeid en blauw-gekneld.
Brandende lont, die salvo's heeft ontstoken
van scheten heet, en méér dan lont geroken,
toch waart gij niets zonder Agatha's vuur!
En duiker, lang van adem, die durft duiken,
gansch zonder kleed, in dreigendste onderbuiken,
Agatha gaf u vorm en hield het stuur!
| |
Een eenzaam reizigerDe schrijver van dit moois had aan het eind van 1924 dezelfde ervaring als in februari 1922: toen hij in het casino van Nice de zaal wilde betreden waar baccarat werd gespeeld, werd hij door een heer staande gehouden en naar zijn leeftijd gevraagd. De employé van het casino verbaasde zich over | |
[pagina 361]
| |
zijn antwoord: hij zag er zoveel jonger uit. De toegang werd hem niet geweigerd, hij speelde en verloor. Twee frank slechts, want anders dan zijn moeder of Multatuli lette hij terdege op zijn centen. Min of meer freewheelend, maar gauw verveeld en een beetje met zijn ziel onder zijn arm, luidde hij het jaar uit. Hij verdroeg de geëxalteerde, naar seks hongerende Hongaarse die hij aan de Rivièra had ontmoet tot er een nieuwe geldzending van zijn moeder kwam (duizend frank).Ga naar eind58 Daarna nam hij op 3 januari 1925 de nachtboot naar Corsica, die eens per week ging. Na aankomst in Bastia oriënteerde hij zich. In de oude haven praatte hij met kinderen, hij nam wat foto's met het Kodaktoestel dat zijn vader hem voor zijn verjaardag had gegeven en in een café dronk hij wijn met een norse Corsicaan.Ga naar eind59 Maar hij schrok toen hij hoorde dat er nergens verwarming was, dus hij nam nog dezelfde dag de trein naar Ajaccio, waar hij 's avonds arriveerde. Door een kruier werd hij via een stikdonkere, geheel en al verlaten laan naar een hotel gebracht met enkel kaarslicht. Het was midden in de stad. De volgende ochtend verhuisde hij naar een hotel met elektrische verlichting en begon te informeren hoe hij zo snel mogelijk het eiland weer kon verlaten.Ga naar eind60 Meer nog dan de behoefte aan comfort treft in deze weergave Du Perrons angst voor de eenzaamheid, zijn onvermogen om zich alleen te vermaken. Corsica had hem - ondanks het mooie landschap - zodanig verveeld dat hij later meende dat hij er veertien dagen was geweest,Ga naar eind61 terwijl hij in werkelijkheid al na vier dagen in een piepklein vliegtuigje voor twee passagiers naar Antibes vloog.Ga naar eind62 Hij had het geluk dat een van de passagiers verstek had laten gaan, anders had zijn ‘ballingschap’ nog langer geduurd. Ook trof het dat zijn medepassagier een Hollandse dame was. Omdat hij subiet koortsig was geworden van de ijzige kou in het vliegtuig, verzorgde zij hem enkele dagen in Cap Martin, waar ze in hetzelfde pension zaten. Hij bezocht wat plaatsen in de omgeving,Ga naar eind63 altijd in damesgezelschap, maar hij verging van de eenzaamheid. |
|