wordt gewikt, gewogen en met al haar bezwaar in zijn geest aangeteekend.
Na dit alles heeft hij zich met zijn collega in een aangrenzend vertrek begeven, en daar, bij een herhaald schokschouderen, gesproken over den onvermijdelijk noodlottigen afloop der ziekte.
Daarna heeft hij eenige geneesmiddelen aangewezen, ten einde leniging aan te brengen bij een zieke, die op den rand van 't graf ligt, en niet meer dan het geblaas van den wind, het dreunen van den grond noodig heeft, om in den kuil neer te vallen.
De consultatie is afgeloopen.
De professor treedt opnieuw de ziekenkamer binnen, spreekt een bemoedigend woord dat niet gemeend is, drukt haar de hand, en vertrekt.
Kleffer, Boerhave en Symen Starbb staan aan de deur de twee dokters af te wachten.
- Hoe bevindt gij mijne zieke dochter, heer professor? vraagt Kleffer.
Zijne vraag wordt met een langzaam schouderophalen beantwoord.
- Bestaat er nog eenige hoop op herstel? Verberg mij de waarheid niet; ik ben op alles voorbereid.
- Uwe dochter, mijn brave man, is doodelijk ziek.
- Heeft zij nog een tijd te leven?
- Een tijd? neen.... misschien nog eenige dagen, doch die dagen zijn geteld. Haar dood is onvermijdelijk, en dicht, zeer dicht bij. Hoe eerder zij uit 't lijden is, hoe beter voor 't arm meisje, die verschrikkelijk lijden moet.
- 't Is hard voor een vader die uitspraak te moeten hooren.
- Hard, ja, mijn brave man, dat begrijp ik; ook beklaag ik u, ook beklaag ik de arme zieke.... doch 't is zoo, en niet anders.