- Athanase de Tourbières, koopman gevestigd te Parijs.
- Spreekt gij Nederduitsch?
- Neen, 't is de eerste maal in mijn leven, dat ik mijn voet zet, in een Vlaamsche provintie.
De procureur trok den rechter buiten de cel, en fluisterde hem in 't oor, dat die vreemdeling stellig de man niet was, dien men opzocht.
- Maar misschien ook de man niet, voor wien hij zich uitgeeft, fluisterde de rechter.
- Indien ik mij niet bedrieg, moet hij ros haar en een rossen baard hebben.
- Ik heb hetzelfde opgemerkt, dewijl zijn wimpers rosachtig zijn, en nadenkend bracht hij zijn hand even tegen het voorhoofd, en mompelde:
- Indien het die andere eens ware?
- Gestalte, ouderdom en signalement komen tamelijk goed overeen, maar....
- Wij laten hem niet vrij.
- Neen, laat ons onmiddellijk telegrafeeren aan den man, die ons in den tijd zoo goed inlichtte.
- Ja, dat moet terstond gebeuren; die stukjes glas willen uit mijn hoofd niet.
- 'T is zonderling; wat er van zij, laat ons met alles uitstellen tot morgen.
- Ja, ik wil weten wie die man is.
De heeren gaven het stiptste bevel, den gevangene zorgvuldig te bewaken, en verlieten het arresthuis.
Den volgenden dag, reeds vroeg in den morgen, kwamen de heeren terug; een jonge man vergezelde hen. Toen zij boven op den trap waren gekomen, en een langen breeden gang insloegen, fluisterde de procureur:
- Laat ons, om geen het minste gedruisch te maken, op de teenen gaan; hier is de cel.