| |
| |
| |
| |
XX.
Ach, mijn staatsrenten!
Nier weken later; 't is nog vroeg in den morgen. Er wordt geklopt op de deur der slaapkamer, waar mijnheer Bormm nog rustig ligt te slapen; Symen Starbb komt ontsteld, hijgend, binnengestormd.
- Er is een ongeluk in de buurt, sprak hij, doch de woorden wilden bijna niet over zijne lippen; een ongeluk.... gij moest terstond opstaan.
- Een ongeluk, Symen; is er ergens brand in de buurt? Of heeft men iemand vermoord?
- Neen; er heeft dezen nacht een diefstal plaats gehad.
- Een diefstal? Dat is niet erg; Symen, gij zijt ontsteld alsof het vaderland in gevaar was.... en waar heeft men gestolen?
- In de buurt, bij meester Kleffer.
- Bij Kleffer? Wat zegt gij? Men heeft den wachtmeester der rijdende artillerie zelven toch niet gestolen, hoop ik? Of mijn verloofde, jufvrouw Rica?
| |
| |
- Neen, dat is het niet.... de dieven moeten langs 't venster zijn ingebroken, dewijl het dezen morgen openstond.
- Wacht, ik ga opstaan.... maar wat heelt men eigenlijk gestolen?
- Kleffer zegt mij daar dat al zijn staatsfondsen verdwenen zijn.
- Zijn staatsfondsen? Dat is erger.
- Goud, zilver en al wat er in zijn koffer te vinden was.
- Wat duivel! dat is erg.
- De meester staat daar te huilen als een kind; de kerel is radeloos, en de jufvrouw.... dat laat ik u denken.
- Kom, laat ons gaan hooren, Symen.... Ja, dat is een erge zaak voor Kleffer.
Zij gingen te zamen naar 't schoolhuis, waar Kleffer half gekleed, stond te jammeren dat hij een geruïneerd man was.
- Is het hierlangs dat men is ingebroken? vroeg Bormm.
- Ja, dezen morgen stond het venster open, zuchtte de schoolmeester.
- En is het daar in dat eikenhouten koffer dat alles geborgen was?
- Ja, de sleutel stak er op.
- Uw eigen sleutel? Hoe? En dat naast uw bed? Hoe kan dat?
- Ja, hoe kan dat? herhaalde de schoolmeester wanhopend.
- En hoe komt die sleutel op uw koffer?
- Gisteren avond, toen wij van elkander scheidden, had ik den sleutel nog in mijn zak, zoo ik meen.
- Zijt gij niet mis, Kleffer? Dan moeten de dieven
| |
| |
in den nacht zich van den sleutel hebben meester gemaakt, en.... Ja, dan was de zaak gemakkelijk.
- Zoo moet het zijn toegegaan.
- En wat mist gij zooal in uw koffer?
- Vooreerst al mijn staatsfondsen....
- Ten beloope...?
- Ik schat ze niet te hoog, wanneer ik de waarde der papieren op veertigduizend gulden reken.
- 'T is een heele hoop geld, Kleffer.
- Al wat ik in wereld bezit.
- Gij hebt toch de nummers der geroofde staatsfondsen hier of daar wel ingeschreven?
- Het zakboekje, waarin Pharaïlde die aanteekende, is ook verdwenen.
- Een jammere zaak! Hoe komt men zonder die nommers ooit op het spoor der dieven?
- Ook moeten er voor de waarde van een paar duizend gulden banknoten in 't koffer gelegen hebben.
- Zijn de nommers daarvan ook aangeteekend?
- Dat is mij onbekend; indien Pharaïlde er nog ware.... maar gij weet, die maakte van de minste geldzaak een geheim.
- Van papieren van waarde dient men de nommers af te schrijven;... heeft men nog iets anders geroofd?
- Een diamanten familiekruis, een gouden ketting, mijn gouden horloge, ook de kostbare geschenken, die gij voor Pharaïlde en Frederica medebracht; in één woord, al wat ik bezit.... ach, Bormm, zoo ben ik dan eensklaps een doodarm man geworden; ja, doodarm!
- En is Jud Bormm er dan niet meer? Daarbij laat ons hopen, dat wij de daders ontdekken... hebt gij de zaak bij de politie aangegeven?
- De burgemeester is verwittigd; zoo even is de veld- | |
| |
wachter vertrokken, ten einde bericht te geven aan de gendarmerie.
- Meer kan voor 't oogenblik niet gedaan worden.
Twee uren later waren de brigadier en een gendarm van het nabijgelegen dorp reeds aangekomen.
Alles werd nu nauwkeurig uitgevraagd, afgezocht, de minste bijzonderheden in aanmerking genomen, maar hoe de brigadier zich het hoofd brak, altijd kwam hij terug op de meening van mijnheer Bormm, namelijk: dat de dieven langs 't venster in de kamer waren gedrongen, en na den sleutel, in den zak van Kleffer, die voorzeker in diepen slaap lag, gevonden te hebben, het koffer zonder gedruisch geopend, en de waarden hadden meegenomen.
- Heeft men ook vermoeden op iemand? vroeg de brigadier.
- Er loopt hier sedert eenige dagen gemeen volk rond, meende Bormm; vreemdelingen die houten pijpen, sigaarkokers, sigaren en lucifers te koop aanbieden.... heb ik gisteren in den namiddag ook geen stoelmatters, en een scheerslijper gezien, daar ginds op den hoek der straat?
- Ja, ook Symen Starbb had dat landloopers-volk sedert eenige dagen dan hier, dan daar, ontmoet.
De brigadier maakte een proces-verbaal op, en zond het onmiddellijk op aan den Koninklijken Procureur der arrondissements-rechtbank.
Nog voor den avond kwam deze met den instructie-rechter en een griffier in het dorp aan.
De stoelmatters, de scheerslijper en de pijpenleurders, ten getalle van tien of twaalf, vrouwen en kinderen hierin begrepen, waren reeds aangehouden, en werden onmiddellijk in verhoor genomen.
Het bleek echter terstond, dat men de hand niet gelegd had op de daders.
| |
| |
De rondzwervende lieden, die anders geen goeden naam in de streek hadden, bewezen zoo nauwkeurig wat zij gisteren en dezen morgen gedaan hadden, en waar zij den nacht hadden doorgebracht, dat zij onmiddellijk in vrijheid werden gesteld.
- 't Was een duistere zaak, meende de Procureur.
- En waarin wellicht nooit eenig licht komt, voegde de rechter er bij.
Nadat Kleffer en zijne dochter en een paar buren in verhoor waren genomen, stelde de procureur voor, het rijtuig te doen inspannen, en te vertrekken.
Vóór de heeren instapten, herhaalden zij hun bevelen aan de gendarmerie en den veldwachter, alle mogelijke inlichtingen in te winnen aangaande den gepleegden diefstal, en het parket nauwkeurigop de hoogte te houden van hunne nasporingen.
De dorpsburgemeester verzekerde van zijnen kant, dat hij van dit oogenblik af, alles in 't werk ging stellen om de daders op te sporen. Maar niets, volstrekt niets kwam van den geheimzinnigen diefstal aan 't licht.
Dienzelfden dag, tegen avond, ontmoette Boerhave op de straat, de dochter van den schoolmeester.
Na een tijd met het bedroefde meisje gepraat te hebben over honderde zaken betrekkelijk den diefstal, vroeg hij:
- Volgens ik gehoord heb, hadt gij de nommers der staatsrenten niet aangeteekend; is dat zoo?
- Moeder deed dat gewoonlijk in haar zakboekje, maar ook dat is verdwenen.
- Zoodat geen enkel nommer uwer renten u bekend is.
- Geen enkel.... ja toch, nu herinner ik mij dat een der renten verleden jaar aangekocht, het nommer droeg van 1877.
| |
| |
- Van 1877?
- Ik herinner het mij des te meer, omdat ik de opmerking maakte dat de titel juist het nominer droeg van het jaar waarin wij leefden.... 't Was een rente der laatste Belgische leening.
- 't Is te betreuren; met het gekende nommer kwam men misschien nog op 't spoor der dieven.
- Ja, 't was nu te laat, jammerde het meisje.
- 't Was ook niet voorzichtig de aangeteekende nommerste bewaren in 't zelfde koffer, waarin de titels geborgen waren.
- Nooit had moeder daaraan gedacht.
Ofschoon Kleffer meer dan eens, om de vier-en-twintig uren herhaalde dat hij voortaan doodarm was, en niet denken kon, hoe hij nu met zijne dochter door de wereld moest komen, dronk hij toch zijn bittertje bij Symen Starbb, en in den namiddag een stevige flesch mer den onafscheidbaren Jud Bormm, terwijl zij, sedert de school gesloten was, in den tuin op de schijf schoten.
Kleffer moest zich om de toekomst geen oogenblik bekommeren, verzekerde Jud Bormm, dewijl hij hem tot zijn laatsten dag trouw zoude bijstaan.
- Zoodra ik getrouwd ben, zegde hij ook, verlaten wij het dorp, dat akelig apennest, en verhuizen naar de stad, waar ik een allerliefste woning koop voor ons drieën; is het zoo goed?
- Veel te goed, antwoordde Kleffer; ik denk dikwijls of er nog braver, edelmoediger menschen leven, dan gij.
- Zou ik mijn ouden vriend, zou ik den vader mijner Frederica verlaten?
- Gelukkig dat gij mij overblijft, mijn waarde vriend; zonder u bleef er mij niets over, dan....
- Dan u dood te schieten? schaterde Jud; kom, schoon vadert je, niet malen of zagen.
| |
| |
- Wie zou den moed niet laten zakken, wanneer het eene ongeluk op het andere als een hagelslag op u neervalt? Wat ontbreekt er nog aan? Dat de minister het gegeven ontslag niet intrekt.
- Neen, hij trekt het niet in.... ik zou nog vergeten u te zeggen, dat ik daareven een brief ontving van een mijner vrienden, die mij meldt....
- Dat mijne vraag verworpen is?
- Ja, en alles op den keper beschouwd, wat zou dat? Kom, drink nog een teug, en denk maar dat uw schoonzoon rijk genoeg is, om zonder uw staatsfondsen, zonder uw jaarwedde een groot heer van u te maken.
- Duizendmaal dank, Jud Bormm, mijn dierbare vriend, maar beken met mij, dat het verschrikkelijk is, zoo in eens zijn maatschappelijke betrekking en daarna geheel zijn fortuin te verliezen.
Van het verlies zijner vrouw sprak Canut Kleffer niet.
- Nog eens, schoonvadertje, niet malen of zagen, en indien gij somtijds iets noodig hebt voor 't huishouden, biedt gij u maar aan op de Bank bij Jud Bormm.
- Nu gij daarvan spreekt, ben ik wel gedwongen u te bekennen, dat op dit oogenblik bij mij de schatkist teenemaal ledig is.
- Ziedaar, schoonvadertje, een rolletje goud van vijfhonderd franken; en wanneer gij later wederom niet bij kas zijt, beveel ik mij in uwe gunst. Ik heb hetzelfde gezegd aan Rica.... kom, schenk de glazen nog eens vol.
Er waren wederom vier andere weken verloopen.
Dewijl vader en dochter den zwaren rouw droegen, kon er natuurlijk geen spraak zijn van Bormm's huwelijk.
Van den diefstal bij Kleffer werd in het dorp bijna niet meer gesproken. Bormm en Kleffer spraken echter nog dikwijls er over met elkander, en dan kwam altijd dezelfde aanmerking voor:
| |
| |
- Ik begrijp waarlijk niet, hoe een diefstal kan plaats hebben in een vertrek, waar gij zelf te bed laagt?
- En ik die anders bij 't minste gerucht ontwaak.... ik die soms heele nachten wakker in mijn bed lig? Een goed slaper, dat weet gij, ben ik nooit geweest... Dien nacht heb ik in één adem doorgeslapen tot den morgen; 't was bij 't opstaan juist alsof ik slaapdrank in 't lijf had.
- 'T is onverklaarbaar; gij waart toch niet dronken, Kleffer?
- Niet meer dan op dit oogenblik.
- Ofschoon ik daarop weinig aandacht gaf, meen ik toch mij te herinneren, dat gij dien avond meer dan naar gewoonte hadt gedronken.
- Had ik meer dan één enkele flesch en een paar glaasjes rhum gebruikt? Neen, Jud, dat was het niet.
- Nu 't is onbegrijpelijk.
|
|