| |
| |
| |
| |
IX.
Zoo als ge verkiest, vrede of oorlog.
De ondermeester had in eenen adem doorgeslapen, tot dat de musschen in de lindeboomen en op de vensterdorpels hem met haar gesierp kwamen wakker maken.
Toen hij beneden kwam, zat de familie Kleffer nog bijeen, juist zooals zij zich gisteren avond daar had neergezet.
- Goeden morgen, goeden morgen! zei Boerhave; wel gerust? Nu, ik voor mij heb geslapen als een heirus.... de Sybarieten, die op bedden van rozenbladen sliepen, lagen zoo zacht niet als ik.... ook Minto heeft goed gerust; de ouwe jongen moet geen poot verroerd hebben, dewijl ik, bij de minste beweging van mijn hond onmiddellijk wakker word.... maar wat ik vragen wilde, is het vandaag geen zondag? Ja, 't is zondag.... wanneer begint hier de vroegmis? De klok luidde, toen ik mij kleedde.... Minto, ga daar liggen bij de kachel totdat ik uit de mis terugkeer.
| |
| |
En de poedelhond deed letterlijk wat zijn meester hem zegde.
Toen later de klok luidde voor de hoogmis, beval Boerhave wederom:
- Minto, ga daar liggen totdat de mis uit is.
- Is dat nu een ondermeester of een geloofsprediker? morde Kleffer, terwijl hij Boerhave door het venster achterna keek; vandaag, terstond schrijf ik aan den Minister van openbaar Onderwijs.... Neen, ik zal niet dulden dat de kinderen onderwezen worden door een Japneus, een klerikaal, een paapschen huichelaar.
De hoogmis was maar even uit, toen de ondermeester wederom binnentrad. Hij ging bij de kachel zitten rooken, en wilde nu eens afzien of hij, evenals gisteren avond, zou gedwongen zijn, voor den honger brood te koopen bij den bakker in de buurt.
Neen, 't is twaalf uren, de tafel wordt gedekt; iedereen neemt plaats, voor den ondermeester echter staat er geen bord op tafel. Doch Boerhave heeft afgezien, waar Jufvrouw Pharaïlde de borden, lepels, messen en vorken gehaald heeft; hij gaat naar de kas, en haalt er uit wat hij noodig heeft. De soep wordt opgediend in een groote, ouderwetsche kom, waarvan de rand diep is uitgebekt.
Meester Kleffer bedient zijn vrouw en zijn dochter, daarna zich zelven; en toen zeker den ondermeester? Neen. Maar op het oogenblik dat Boerhave de hand uitsteekt naar den soeplepel, stoot Kleffer dien met een hevig krr.... over den gebekten komrand naar hem toe, alsof hij wilde zeggen: ‘Indien gij dan volstrekt wilt eten, bedien dan u zelven.’ En dat deed Boerhave; en toen hij zich een bord soep had uitgeschept, deed hij juist zooals daareven de schoolmeester. Met een zwaai kwam de soeplepel rinkelend over de gebekte soepkom naar hem terug.
Kleffer was opgesprongen, en paars en blauw geworden
| |
| |
van gramschap; en bijna stikkend in de soep, die hij nog in den mond had, riep hij:
- Moet dat hier zoo blijven duren?
- Is het tot mij dat gij spreekt collega? vroeg Boerhave lachend.
- Ja, tot u, en ik wil bepaald weten of dat zoo moet blijven duren?
- Zoolang gij verkiest.
- Dat is hier voor geen smous om uit te houden; daarvan zou het sterkste gestel, voor den tijd, ten onder gaan.
- Ik voor mij, collega, zou daarbij even oud worden, alsof ik in het aardsch Paradijs mijn kosten kocht.... waarom ontstelt gij u, collega? Ga zitten, blijf bedaard; al die hevigheid mocht uw maag soms ontstellen.
- Sapperloot!
- Met uw vorige ondermeesters ging dat hier geheel anders, zooals men mij verteld heeft.
- Geheel anders? Daar weet gij niets van.
- Zeker, ik ben over alles volkomen ingelicht. Met uw zelfzucht, onbeleefdheid en vooral met uw verregaande zuinigheid hebt gij die brave menschen aan de deur gekegeld.
- Wat zegt gij daar?
- Gij verstaat mij toch wel, en de Jufvrouw verstaat mij ook, lachte Boerhave; maar met uwen nieuwen ondermeester gaat dat zoo gemakkelijk niet, en dat wist de schoolopziener ook.
- Maar, sapperloot, wat babbelt gij toch? Pharaïlde, Rica, weet gij ook misschien wat hij babbelt?
- Luister, collega, heel plezierig is het hier in huis niet voor een ondermeester, en dat wist ik vooraf; gelukkig kan ik met alles om.
- Gij zijt....
| |
| |
- Een oogenblik; ik kan even goed leven op vertrouwlijken voet, als omgaan met lieden, die uit gierigheid mij een stuk brood weigeren, en uit louter zelfzucht er de hand niet om verdraaien, of ik op een goed bed, of op een matras zonder beddelakens lig te rusten....
- Dat gaat te ver....
- Ga zitten, Kleffer en gij ook jufvrouw, ontstel u niet, en houd uw gemak, vervolgde de ondermeester op lachenden toon; ik voor mij heb een uiterst gemakkelijk karakter, en niemand kan er ooit in gelukken mij uit mijn goed humeur te krijgen. Ik verdraai er mijn hand niet om, of men mij met goedheid bejegent, of dat ik als een hond behandeld word, zooals hier het geval is...
- Sapperloot! Ik zal niet dulden, dat....
- Waarom blijft gij niet zitten, Kleffer? Luister, ik heb nog alles niet gezegd....
- Schei maar uit; ik wil niets meer van u hooren, riep de onderwijzer.
- Ach, mijn zenuwen! zuchtte de jufvrouw; komt mijn oude kwaal niet terug?
- Sapperloot! dat moet, dat zal een einde nemen, schreeuwde Kleffer; met zoo een helsch karakter....
- Spreekt gij van mij? vroeg de ondermeester; wel, manlief, ik heb een karakter onder duizende. Behandelt men mij vriendschappelijk, 't is mij aangenaam; krijg ik nooit een goed woord van u, ziet gij mij barsch en dreigend aan, ook goed. Weigert gij mij eten en drinken, zoo ga ik naar de kas, en bedien mij zelven. Mijn bed opdekken, kan ik zelf, en beddelakens beschouw ik geheel nutteloos; onder een paar jassen slaap ik even rustig als onder het fijnst gemangeld linnen. Dewijl ik, en dat is onbetwistbaar, deel maak van den huiskring....
- In 't geheel niet, in 't geheel niet! grijnsde de schoolmeester; welke aanmatiging!
| |
| |
- Ja, wel, laat mij voortgaan: dewijl ik deel maak van den huiskring, behoeft men mij hier niets, volstrekt niets te geven, men behoeft mij slechts aan te duiden waar het te vinden is, en ik vind terstond mijn gerief even alsol ik de zoon van 't huis ware. Zoo heb ik onder andere gisteren namiddag op uw hooggestamden perenboom gezeten (ik ben een liefhebber van klimmen) en heb daar mijn zakken vol beste peren geplukt.
- Van mijn fruit houdt gij de handen af, sapperloot! of....
- Neen, zoo dikwijls ik trek heb, ga ik naar den perenboom.... of hoor ik hier niet te huis? Ja, zeker, dat is onbetwistbaar.
- Kerel, pas op! wees voorzichtig, een gewezen wachtmeester der rijdende artillerie weet de wapens te hanteeren; daar in de klokkekas staat mijn geweer.
- Bang ben ik niet, collega; vooreerst heb ik mijn hond, die mij trouw bijstaat, en daarenboven, indien het er op aankomt, ben ik sterk genoeg om mij, tegen wien ook, te verdedigen. Batonneeren kan ik in den grond, schermen ook, zoo goed als voorheen de beste tamboermajoor. In 't schieten ben ik zeer bedreven; indien gij met mij in den tuin wilt gaan, zal ik u daarvan het bewijs leveren met hartenaas door het hart te boren, en dat bij elk schot op twintig schreden afstand. Boksen kan ik ook; wilt gij er zelf de proef van? Toch altijd maar voor de grap.... ik zou zelfs geen arme vlieg kwaad doen.
- Zinneloos, zinneloos word ik! riep Kleffer; hij had zijn twee handen tegen zijn hoofd gedrukt, en liep zoo rond de eettafel; kan iemand zoo in 't leven blijven?
- Ik wel, lachte de ondermeester, hartelijk; ik wel.... en uit uw huis krijgt gij mij niet, dat verklaar ik u op mijne eer.... uit eigen beweging heengaan, dat is iets anders. Bukken doe ik voor niemand, noch voor u, noch
| |
| |
voor de jufvrouw. Uw vorige ondermeester hadt gij onder den duim; met Raphaël Boerhave gaat dat niet. Een uwer ondermeesters, 't was de laatste zoo ik meen, leefde hier onder de spitsroede eener grillige huisvrouw.... is het zoo niet? Ja, zoo is het. Met mijn persoon is het nutteloos hetzelfde te beproeven. Ik blijf baas van mijn lijf; het overige kan mij bitter weinig schelen. Wat mijn plichten betreft, die volbreng ik trouw en stipt. Binnen een dag of drie trek ik naar de school, en daar gaat het juist zooals hier in huis en op mijn kamer. Wat ik in de school te verrichten heb, doe ik gewetensvol, maar mij door u laten behandelen zooals uw vorige ondermeesters, gebeurt niet. Uw kwade luimen geduldig verdragen, en mij onderwerpen aan al uw grillen doe ik ook niet, al waart gij dan tienmaal de hoofdonderwijzer en ik uw ondergeschikte.... vertrouw daarop; 't is gemeend, collega.
- Welk een mensch! riep Kleffer op den toon der wanhoop; welk een mensch!
- Zoo ben ik, vervolgde de ondermeester, altijd op lachenden toon, en zoo goedhartig alsof hij over de eenvoudigste zaken had gesproken; maar wilt gij met mij in vrede leven, nooit zult gij een gevoegzamer kostganger in huis gehad hebben.... voor heel de wereld zou ik iemand geen last aandoen.... nu, wilt gij met mij in vrede en vriendschap leven? Ziedaar mijn hand.
- In Gods naam; zoo toch is het niet langer vol te houden, zuchtte de afgetobde, ontmoedigde schoolmeester; en hij legde zijn hand in die van den zonderlingsten man, dien hij nog in zijn leven had aangetroffen. Ook moeder en dochter, de eerste teenemaal gekortvleugeld, gaven de hand aan hun kostheer, die daarna met zijn gewone opgeruimdheid het middagmaal gebruikte, alsof er volstrekt niets gebeurd was.
| |
| |
De schoolmeester wiens eetlust met al die beweging geheel was verdwenen, ging de deur uit om heel dien namiddag in 't veld te wandelen, terwijl Jufvrouw Pharaïlde en haar dochter zich te bed begaven, om van al de doorstane vermoeienissen uit te rusten. Bij Kleffer was men heimelijk blijde, dat de vrede eindelijk gesloten was met een man, op wien al het gezag van den huisbaas, en alle grillen en kwaadaardigheid zijner vrouw als op een rotswand waren afgestuit.
Er verliepen veertien dagen, en geen der twee partijen scheen er zich over te beklagen te hebben, dat de onderteekende vredes-voorwaarden werden geschonden.
Toen werd de dochter van den schoolmeester ernstig ziek, en de dorps-geneesheer verklaarde, dat de slijmziekte der jonge jufvrouw wel juist niet gevaarlijk mocht heeten, maar naar alle waarschijnlijkheid verscheidene weken kon duren.
- Indien hier in huis een zieke zoon was, sprak de ondermeester, zou ik mijn persoon gaarne verleenen om hem te verzorgen; met zieke vrouwen omgaan, daarvan hebben wij, mannen, geen verstand. Nu, ik merk wel, dat ik op dit oogenblik tot overlast strek in 't huishouden, waar men de handen vol heeft met een zieke dochter.... ik heb dan ook goed gevonden ergens anders een geschikt onderkomen te zoeken.
Op dit redelijk voorstel hadden Kleffer en zijn vrouw ‘ja’ geknikt; en zoo gebeurde het, dat Raphaël Boerhave het schoolhuis verliet, en zijn intrek nam bij den bakker schuins over Kleffer.
|
|