| |
| |
| |
| |
III.
De arm van't lijf getrokken.
Op dit oogenblik kwamen de boer uit ‘'t gevleugeld Paard’ en zijn knecht; daarna verscheen de smid met trektang en hamer in de hand, zooals dat een smid betaamt, daarna kwam ook de timmerman, die op zijn schouder een lang hout droeg en hamer, zaag, beitel en spijkers bij zich had.
- Genadige hemel! wat moet hier toch gebeuren? schreeuwde de vrouw van den schoolmeester; 't is om te ijzen.... wat hebt gij daar toch voor moordtuig?
- Geen moordtuig, glimlachte de dokter; al dat gerief heb ik noodig om aan mijnheer Kleffer het gebruik van zijn arm weer te geven.... Jufvrouw, gij hebt wel een paar stevige beddelakens voor mij?
De Jufvrouw zuchtte zoo diep als iemand zuchten kan, en klom naar boven waar de linnenkast stond.
- Kom, nu maar spoedig aan 't werk, beval de dokter; smid, breek daar eens spoedig een half dozijn plaveien uit den vloer.
| |
| |
In een oogenblik was dat bevel ten uitvoer gebracht.
- Symen Starbb, vervolgde de dokter, graaf nu eens een diep gat.... hier hebt gij een schop, die ik reeds gereed had doen zetten.
In vier minuten tijd had Symen een gat gegraven, zoo diep als de steel van zijn schop lang was.
- Zet nu uw paal daarin, sprak de dokter tot den timmerman, en sla hem met een paar stevige spijkers daarboven aan den balk vast.... is de paal niet te lang?
- Een span breedte zaag ik er af, meende de timmerman; en dan past hij als een tafelpoot.
Toen de paal was ingekort, plaatste men hem in den grond; het uitgegraven zand werd er rond geschoten, en daarna met een hout vast aangestampt.
Nu schoof men tegen den paal een tafel, en plaatste daarop een stoel. De timmerman klom er op, en spijkerde den paal tegen den zolderbalk vast.
Terwijl de timmerman met het slaan tegen den balk heel het huis deed daveren, kwam Jufvrouw Pharaïlde, met haar beddelakens onder den arm, haastig de trap af.
- Hemel en aarde! riep zij verschrikt; gaat gij nu ook nog mijn huis ontwrichten? Ach, mijn zenuwen! Hoor of zie ik nog? Dokter, help mij vóór het te laat is.... ik gevoel mij doodelijk ziek. Zij wierp haar beddelakens op den grond, en liet zich met een schreeuw die uit de keel van een geit scheen te komen, in haar leuningstoel nedervallen.
- Wat krijgt de Jufvrouw? vroeg de smid, terwijl hij, na den paal tegen den balk te hebben genageld, van den stoel op de tafel, en zoo op den vloer sprong.
- Haar gewone zenuwkwaal, fluisterde de dokter; laat haar liggen; dat gaat wel over.... vooral antwoord niet op al de uitzinnigheden, die zij er uitwerpt. Onder de
| |
| |
werking barer oude moederkwaal is zij soms nog erger dan een waanzinnig mensch.... doch die zenuwachtige toestand is zonder gevaar, en gewoonlijk van korten duur.... kom, vooruit, dat wij gedaan krijgen.
- Dokter, wat is er? riep meester Kleffer, die in de aangrenzende kamer te bed lag, een oogenblik had gesluimerd, en nu van al het gedruisch in de keuken wakker werd.
- Alles is in gereedheid, zei de dokter de kamer binnentredend; kunt gij staan Kleffer, en gaan tot in de keuken? Kom, ik geef u den arm.
Kermend, zuchtend, steenend, klagend, met neerhangenden, machteloozen arm, kwam de schoolmeester in de keuken, en wierp een bangen blik naar den paal die midden op den vloer stond.
- En nu, Kleffer, geen zwakheid, zei de dokter; toon dat gij een man zijn.... 't zal in een oogenblik gedaan zijn.
- Dokter, doe mij niet lijden, zuchtte de schoolmeester; indien gij wist welk gevoelig gestel ik heb!
- Tanden trekken, zonder iemand pijn te veroorzaken, gaat niet, meende de dokter; een ontwrichten arm op zijn plaats brengen, moet onvermijdelijk doen lijden; doch, denk er aan, dat gij voor uw leven een stijven arm houdt, indien....
- Wat meent gij, dokter?
- Indien wij den arm niet in de gewrichtspan van het schouderblad terugbrengen.
- In Gods naam, zuchtte Kleffer, en hij maakte een kruis.
- Wanneer de spotters in 't nauw zitten, dacht de boer uit ‘'t gevleugeld Paard,’ denken zij toch aan den grooten Baas van hierboven. De kerel had dezen morgen een kruis moeten maken, zooals ik hem dat aanraadde,
| |
| |
maar toen dreef hij er den spot mee, en nu ziet hij ook wat er van komt.
Terwijl Symen Starbb daar bij den paal over zijn buurman stond te denken, had de dokter den lijder reeds zijn jas uitgetrokken, en verder de armen ontbloot. Hij had hem op een stoel tegen den paal geplaatst, en hem bij middel van een der beddelakens daaraan stevig vastgebonden. Daarna scheurde hij het andere beddelaken tot lange zwachtels, waarmee hij een servet, dat tot twee lange tippen naar beneden hing, boven de hand vastrolde, en daarna met water bevochtigde, ten einde door de sterke krimping der linnen banden, deze des te beter te doen vasthouden.
- 'T is zonde voor God, al dat linnen zoo maar in stukken te scheuren, zuchtte de schoolmeesters-vrouw in haar leuningstoel.
De dokter glimlachte even om de zenuwkwaal, die bij 't scheuren van een beddelaken eensklaps overging.
- Nu ga ik aan ieder van u zijn plaats aanwijzen, sprak hij; gij smid, die zoo sterk zijt als het ijzer dat gij smeden moet, plaats u op een stoel daar achter den paal, sla uw armen om Kieffers borst, en houd hem zoo stevig tegen den paal.... het beddelaken rond het hout geslagen, is toch niet gelost? neen.
- Zonder dat beddelaken, houd ik hem toch wel stevig tegen den paal, verzekerde de smid; vertrouw daarop.
- Gij, Symen Starbb, Jud en de timmerman, plaatst u hier recht voor Kleffer. Neemt nu de tippen der servet vast; indien een uwer den arm boven de hand wil vatten, ook goed.... het komt er slechts op aan, den arm in zijn volle lengte sterk uit te rekken.
- Dokter, hoe hard mag men wel trekken? vroeg Symen; want met ons drieën hebben wij bijna zooveel kracht als een gewoon trekpaard.
| |
| |
- Ik verzoek u zoo hard te trekken, als 't in uw macht is.
- Dan gaat de arm er af, meende de timmerman.
- De groote timmerman daarboven, heeft dat alles sterk in elkander getimmerd, verzekerde de dokter.
- Nu, 't gaat op uwe rekening, mijnheer, zei Starbb; hij spuwde in zijn handen en vatte den arm vast. Jud en de timmerman deden het ook, en namen elk een tip van 't servet.
- Trek nu recht voor u uit, beval de geneesheer; daalt dan even naar beneden, en daarna links af.... Smid, houd hem stevig vast, hoe minder het lichaam zich van den paal verwijdert, hoe beter.... ik voor mij blijf hier aan den schouder om den ontwrichten arm weer in zijn pan te heffen.... zijt gij gereed? Let op.... een, twee, drie!
Kleffer gaf een schreeuw, zoo zonderling, zoo scherp en zoo ontzettend hard, alsof hij op de pijnbank had gelegen, en men, zooals in vroeger eeuwen, naalden onder zijn nagels had gestoken.
Maar nog zonderlinger, nog scherper, nog harder dan de ongelukkige schoolmeester, schreeuwde jufvrouw Pharaïlde. Zij was uit haren zetel opgesprongen, en hevig opgewonden, geheel van haar stuk, met opgeheven armen de deur uitgeloopen, naar de buren.
- Zij trekken den arm van 't lijf! gilde zij; de Hemel zij ons genadig, de arm is er af? Hij ligt daar bloedend op den vloer, terwijl de hand krampachtig over de plaveien heenkrabt.... mijn ongelukkige man heeft in zijn lichaam, op de plaats waar eerst zijn arm stond, een bloedende opening, grooter dan een kinderhoofd. In de buurt liep alles overhoop, en overal hoorde men den akeligen smartkreet:
- De arm is hem uit 't lijf getrokken! Kleffer ver- | |
| |
liest al zijn bloed.... de arme Canut is bij den Heer!
Doch Kleffer's arm stond nog op zijn plaats, en Canut schreeuwde wel alsof hij op 't aambeeld had gelegen, en men hem daar op de knoken hamerde, zoo dacht de smid, maar liep eigenlijk geen gevaar van sterven.
De eerste poging om den arm ineen te zetten, was mislukt, en ook de tweede en de derde liepen vruchteloos af. De vijf werklieden stonden daar bij den paal, en hijgden van 't vasthouden, uitrekken, duwen en heffen.
- Haal daar binnen in de kamer een paar wollen dekens, verzocht de dokter; zoo gaat het niet.... indien de arm daar onder 't schouderblad met gesmolten lood ware vastgegoten, kon hij niet zoo onbeweegbaar op zijn plaats blijven.
- Hier zijn de dekens, zei Symen Starbb; wat moet er nu verder gedaan worden?
- Leg ze op elkander uitgespreid op den grond, Symen, verzocht de dokter.
Toen maakte hij zijn kermenden patiënt van den paal los, en legde hem op de wolle dekens.
- Symen, houd zijn hoofd vast, en draag zorg dat hij onbeweeglijk blijft liggen.... en gij, Jud, zet uw twee handen stevig op zijn heupen.
Nu zette de dokter zijn eenen voet op Kleffer's borst, hief den ontwrichten arm lijnrecht in de hoogte, en poogde bij een aanhoudend optrekken en draaien, het been weer in zijn pan te krijgen.
- 't Gaat niet, sprak hij moedeloos; kom hier Kleffer, sta op, ik ga u helpen.... zie zoo, zet u daar op dien stoel neder.
- Is nu alles weer op zijn plaats? vroeg de afgetobde schoolmeester.
- Ongelukkiglijk, neen, antwoordde de dokter; Kleffer, er blijft nog slechts ééne kans over.
| |
| |
- Slechts ééne kans?
- Dat is u te chloroformeeren, en van dien toestand van ontspanning en gevoelloosheid gebruik te maken, om den arm in zijn pan te heffen.... gaat dat ook niet, zoo moeten wij den tijd afwachten.... en....
Hier werd de dokter onderbroken door jufvrouw Pharaïlde, die, aan het hoofd van eenige buurvrouwen, weenend, snikkend binnenkwam.
- Wel, Heere God! daar zit hij nu weer! riep zij; en zijn arm, die daareven bloedend op den vloer lag, hangt weer aan 't lijf! Nu zie ik dat er mirakelen in de wereld zijn.... en leeft ge nu weer, Canut? Waarom zijt ge niet dood?
- Ach, wat kunnen de vrouwen toch babbelen, zei de schoolmeester; doch hij sprak zoo stil, dat hij wel overtuigd was, dat zijne woorden door zijn weerhelft niet konden verstaan worden.
- Dokter, is nu alles afgeloopen? vroeg jufvrouw Pharaïlde; gij zult hem toch niet meer mishandelen, hem den arm uit 't lijf rukken, en hem opnieuw doen sterven?
- Wees redelijk, jufvrouw, vermaande de dokter even glimlachend; de arm zit nog niet op zijn plaats....
- Och, laat den arm dan, in Gods naam, waar hij is.
- Dan geeft gij er niet om of uw man een stijven arm heeft?
- Om geven? Hij was toch al zoo onhandig, zoo stijf van manieren, alsof hij regelrecht uit Siberië kwam.
- Dat zal niet beter worden, indien de ontwrichte arm niet op zijn plaats wordt gebracht.... En zal Kleffer met dat gebrek nog koster en organist kunnen blijven? Zal hij niet gedwongen zijn, den een of anderen dag, zijn ontslag als onderwijzer in te dienen? Wat is een schoolmeester, die het gebruik van zijn rechterarm niet meer heeft?
| |
| |
- Wat zegt gij daar van zijn ontslag? Indien dat ongeluk moet plaats hebben, worden wij doodarm, hij en ik en mijne dochter! riep Pharaïlde wanhopend.
- Daarom moeten wij geen middel onbeproefd laten, om den arm in de gewrichtspan terug te brengen.
- En moet hij dan opnieuw tegen dien akeligen galgenpaal worden gebonden? En moeten al die reusachtige mannen met hun ijzeren handen, hem dan voor de tweede maal den arm uit 't lijf rukken, en doen sterven? 't Is afschuwlijk!
- Daar is geen kwaad bij, lachte de geneesheer; ik ga beproeven of ik met behulp van den chloroform de zaak niet klaar krijg; laat mij begaan.
- De chloroform! Wel hemel en aarde! dat is een scherp vergif.... dat is nu het laatste, en dan is alles bepaald uit.... dood.... en ik en mijn dochter kunnen dan maar gaan bedelen.
- Kom, veel met haar praten en haar overtuigen, behoort tot de onmogelijkheid, mompelde de dokter; kom, de handen uit de mouwen.... had ik maar hulp, zou de zaak spoedig zijn afgeloopen.
- Wat mij betreft, ik zal u trouw helpen, verzekerde de baas uit ‘'t Gevleugeld Paard’; en Jud, de timmerman en de smid blijven hier tot alles is afgeloopen.
- Bereidvaardig, verstandig en ijzersterk zijt gij allen, dat weet ik, maar met chloroform omgaan, wanneer een geneesheer de hulp zijner collegas moet missen, is een bedenkelijke zaak.
- Is dat ding, hoe noemt gij dat! ook gevaarlijk? vroeg de smid.
De geneesheer trok even den schouder op, waarna hij eenige oogenblikken scheen na te denken.
- Indien er gevaar bij is, mompelde de smid, deed ik het niet.... 't zou een leelijke geschiedenis zijn, indien er een ongeluk plaats had.
| |
| |
De dokter luisterde niet naar hem.
- Och, kom, ik heb in mijn leven zoo dikwijls alleen voor heete vuren gestaan, sprak hij; gebeurt het niet dagelijks dat een geneesheer in afgelegen dorpen alleen staat voor de grootste moeilijkheden? Kom, veel praten haalt niets uit.... ik heb zoo dikwijls zonder de hulp mijner collegas den chloroform toegediend, en nooit hierdoor een enkelen lijder verloren.... laat ons voortgaan; moet het ijzer niet gesmeed worden wanneer het gloeiend is? wat zegt gij er van, smid?
- Zoo is het, lachte deze; en zegt men ook niet, dat men den wijn drinken moet, zoolang hij nog heet is?
- En op heeten wijn onthaal ik u allen, zoodra hier alles is afgeloopen, lachte de dokter.
- Zou die heete wijn ook misschien op mijne rekening geschreven worden? dacht de vrouw van den schoolmeester.
- Kleffer, hoor eens, zei de dokter; om uw arm op zijn plaats te brengen, ga ik u in den chloroformischen slaap brengen; hebt gij daar iets tegen?
- Volstrekt niet, antwoordde Kleffer; indien ik maar niet meer moet lijden.
- Neen, lijden zult gij niet meer; en eenmaal uw spiergestel geheel gevoelloos en ontspannen, hoop ik er in te gelukken den arm op zijn plaats te brengen.... meer dan eens bevond ik mij in dergelijk geval; de chloroform heeft mij altijd er doorgeholpen.
- Ga uw gang, dokter; ik vertrouw mij geheel aan u toe, sprak de schoolmeester; en mocht met al dien chloroform de rekening al een gouden Tientje vier of vijf hooger loopen, ik zal u in dank voldoen.
- Bekommer u om dat alles niet, glimlachte de dokter.
- Wel, heilige deugd! wat spreekt hij daar van vier of vijf gouden Tientjes, alsof goud maar zand van de straat
| |
| |
was? dacht jufvrouw Pharaïlde; dat is toch een ongelukkig mensch! Of meent hij ook, dat de dokters anders niet genoeg rekenen? En moet men hen aanzetten om zoo maar in eens veertig of vijftig gulden meer aan te schrijven?
- Jufvrouw Kleffer, wat ik u raden mag, ga een oogenblik bij de een of andere buurvrouw, verzocht de dokter; uw zenuwgestel zou wellicht niet bestand zijn tegen....
- Neen, neen, ik wil zien en hooren wat er in mijn huis omgaat, onderbrak de schoolmeesters-vrouw, en dook diep in haar armstoel; ach, mijn hoofd! Ach, mijne zenuwen! Ik ben zieker en heb meer de hulp van een dokter noodig, dan hij daar.
De dokter schokschouderde even, bij 't gebabbel der vrouw, en zich tot zijn helpers wendend, sprak hij stil:
- Kom, laat ons gedaan maken.... hebben wij een lange, stevige tafel? Ja, deze hier kan dienen. Symen, haal nu uit de kamer hier naast, de matras met een paar hoofdkussens, en leg die hier op de tafel.... Jufvrouw Kleffer, gij hebt wel een flesch wijn in huis?
- Wijn? riep de jufvrouw opspringend; denkt gij dat wij het hier zoo breed hebben? Wijn komt nooit in mijn huis; eenvoudige lieden, die iedereen gaarne op tijd betalen, zooals wij, behelpen zich met een glas water en een kopje koffie.... wijn! wel, heilige deugd, dokter, wat verzint ge?
- Symen Starbb, in uw herberg is wel een flesch te krijgen? vroeg de dokter.
- Zeker, zeker, Jud, loop eens even naar huis.
- Is dat nu al wederom op mijne rekening? morde Jufvrouw Pharaïlde.
Twee minuten daarna reikte Jud den dokter een ontkurkte flesch over.
| |
| |
Deze goot den bordeaux uit in een kleine, ijzeren souspan, die hem daar op de kas onder de hand viel, en plaatste ze op 't vuur.
Op een kleine tafel deed hij de azijnflesch zetten, en plaatste er ook twee kleine fleschjes op; het eene bevatte ammoniak, het andere chloroform.
Terwijl hij een oogslag rond zich heen door het vertrek wierp, sprak hij bij zich zelven, dat het matig verwarmd was, en de twee vensters voldoende waren om in tijd van nood versche lucht aan te voeren.
- Helpen wij den patiënt nu op de tafel, verzocht de dokter; zie zoo; Symen Starbb, steek hem een paar kussens onder het hoofd.... ligt gij zoo gemakkelijk, Kleffer?
- Zeer gemakkelijk, dokter.
- Wacht, laat mij uw halsdoek losmaken.... Zijn uw kleederen los om 't lijf? want er mag niets drukken.
- Er is niets wat mij hindert, help mij maar spoedig, zuchtte Kleffer.
De dokter goot op een linnen doekje, dat hij bijna in den vorm van een winkelbuiltje had gevouwen, ongeveer een halven lepel chloroform, en hield het Kleffer onder den neus.
- Houd nu den mond open, beval hij; en adem langs den mond en de neusgaten.
- Wat zonderlinge reuk! zei Kleffer; 't is koud en frisch in mijn mond, en 't heeft iets zoutachtigs bij zich.
- Niet praten, Kleffer, verzocht de dokter.
- Dat ding prikkelt mij in de keel.... heel mijn mondholte staat vol speeksel.... zal ik niet braken? geef spoedig een kom.
- Neen, neen, doch houd u stil,... niet praten, Kleffer.
- Nu begin ik te hoesten; neept gij mij daar niet op de keel, dokter?
- Neen; zeker niet.
| |
| |
- Wat wordt het zonderling en draaiachtig in mijn hoofd? Juist alsof ik te veel gerookt had.... foei, zal ik niet braken? Neen, 't gaat over.... maar mijn adem gaat zoo gemakkelijk als de blaasbalg van den smid.
- Niet praten, Kleffer; al dat babbelen deugt niet.
Maar de schoolmeester luisterde niet naar de vermaning van den dokter, en babbelde voort.
- En moet zoo, bij 't inademen van den chloroform, zijn arm weer in de pan schieten? waagde de smid fluisterend.
- Een weinig geduld, smidje, glimlachte de dokter; en toen goot hij opnieuw een zekere hoeveelheid chloroform op zijn linnen doekje.
Kleffer bleef maar altijd voortpraten.
- 'T is bijna alsof mijn oogen niet meer willen openblijven.... hoor ik nog wel goed? Wat begint het daar in mijn hoofd te tuiten? Dokter, daar krijg ik krampen in mijn beenen en door geheel mijn lichaam.
Daarop begon hij te schreien, toen te schaterlachen, en daarna ontzettend te hijgen.
- 'T is bijna alsof zijn armen en beenen eenigszins machteloos zijn geworden, merkte Symen Starbb aan.
- Dat is zoo, bevestigde de dokter, terwijl hij zijn doekje nogmaals met chloroform bevochtigde. Na een oogenblik voegde hij er bij: hij heeft geen gevoel meer.... het verstand is weg.... zijn spiergestel....
- Is zijn verstand weg? riep Jufvrouw Pharaïlde, uit haar armstoel opspringend; in Gods naam, dokter, neem toch met uw chloroform niets van zijn verstand mee.... 't is waarlijk al erg genoeg.
- Jufvrouw, blijf zitten, gebood de dokter. Hij bezag Kleffer met oplettendheid, terwijl hij zijn vinger op. de polsader drukte.
Het gezicht van den schoolmeester was akelig om te zien.
| |
| |
- 'T is juist een lijk, merkte de smid aan.
- Druk hem eens even bij de twee schouders op het matras neer, beval de dokter; en gij, Symen en Jud, rekt den arm nog eens uit, juist zooals wij begonnen zijn.
Terwijl Symen en Jud den arm uitrekken, licht de dokter den arm van onder naar boven omhoog.
Krak, krak! gaat het daarbinnen aan den schouder, en de arm schiet in de pan.
- Proficiat, Kleffer! zei de dokter met zichtbare voldoening.
- Wat zegt gij, dokter, proficiat? Is zijn verstand terug? vroeg de Jufvrouw.
De dokter geeft geen antwoord; hij licht bij Kleffer de oogschedels op, en mompelt:
- Wat zijn die oogappels uitgezet,... staat de ademhaling niet stil?
- De arme kerel is bij den Heer, fluisterde de smid.
- Nog niet, antwoordde de dokter stil; beproef eens hem een teug wijn te geven; reik mij dat fleschje met ammoniac over, en wasch hem met een scheut azijn.... spoed u.
- Wat ziet hij blauw, en waarom is zijn mond zoo dicht gesloten? vroeg Symen; nu begin ik ook te gelooven, dat het met hem gedaan is.
- Doe de vensters open.... spoedig, beval de dokter, terwijl hij Kleffer een kurk die op de tafel lag, tusschen de tanden wrong; geef mij die tang daar; hij wees naar een instrument dat op de tafel lag.
- Daar snakt hij.... er ratelt iets in zijn keel.... daar snakt hij nog eens, fluisterde de timmerman; God, wat staan wij hier aan een akelig werk!
- Stil! fluisterde de dokter; 't is een gevaarvolle toestand.
| |
| |
- Wat is het daar stil! zei de Jufvrouw, in haar armstoel; ach, mijn zenuwen, wat ben ik ziek!
De dokter bemerkende dat bij zijn patiënt de verlamde tong in de keel zat, en de luchtpijp dichtsloot, had met zijn tang het orgaan naar buiten getrokken.
- Houd dat vast, stevig vast, verzocht hij den smid; laat de tong niet in den mond terugschieten.... Ja, zooals ik daareven nog zegde, 't is een gevaarvolle toestand.... trek de tong verder naar buiten.
- Och, spaar u de moeite dokter; de man is stellig dood, meenden allen.
- Stil! een oogenblik.... smid, hef de tafel, daar aan 't voeteinde omhoog.... nog hooger... houd de tafel zoo stevig vast.
- Hij gaat met het hoofd naar beneden schuiven, merkte de timmerman aan; pas op.... wacht wil ik u helpen?
- Trek hem nu wat verder op, dat hij met de knieën over den tafelrand kome, beval de dokter.
- En toch is hij dood, zuchtte Symen Starbb; dat opgesnoven vocht moet een sterk goed wezen.
- Dood is hij, zuchtte de smid, zijn buurman achterna.
- Wederom dood? vroeg de schoolmeesters-vrouw; en is de arm er nu weer af? 'T zal zeker wederom gaan, zooals een uur geleden.
Niemand antwoordt; Jufvrouw Pharaïlde duikt zuchtend, steenend, klagend, wat dieper in haar armstoel.
De dokter heeft Kleffer bij de ellebogen vastgenomen, en drukt ze stevig tegen de zijden; terzelfder tijd duwt hij de twee schouders benedenwaarts, waarna hij de twee armen in een horizontale richting omhoog heft. Dat alles doet hij zonder overhaasting; maar hij doet het met kracht; gedurende twee of drie seconden houdt hij de armen in de hoogte, en brengt ze daarna, de ellebogen buigend, tegen de borst. Al deze bewegingen herhaalt hij vijftien tot
| |
| |
twintigmaal vóór er een minuut is verloopen, hij hoopte op die wijze de spieren der ademhaling in beweging te brengen, en bijgevolg het inademen der lucht daar te stellen.
- 'T is een ongelukkige zaak, zuchtte Starbb; wie had zoo iets durven denken? Maar niemand is er de schuld van.
- Wat gebeurd is, gebeurde om beters wil, zuchtte de smid.
- Jud, neem daar een vochtig gemaakten handdoek, zei de geneesheer; en sla er rechts en links geducht mee over de borst.... smid, houd de tong flink buiten den mond.
- 'T kan niet meer helpen, dokter, 't is uit, bepaald uit.
- Stil! wat is dat? Zie ik daar geen beweging? Hij begint te ademen.... stil.... ziet gij wel? Jud, sla voort... 't zal gelukken.... Ziet gij daar de beweging in de spieren... duidelijk heb ik 't gezien.
- Ja, ik zie het ook; allen zien het, sprak Symen.
- Zoo, daar begint hij te leven, riep de dokter; 't gevaar is voorbij; God zij gedankt!
- Ja, God zij gedankt! herhaalden allen.
Er komen vrouwen binnen gestormd, die kermend roepen:
- Ach, de schoolmeester! En is hij wezenlijk dood?
- Dood? kermt Pharaïlde in haar leuningstoel; vraagt liever of zijne vrouw nog leeft.
- Stilte! gebood de dokter; het volk de deur uit! Neen, Kleffer is niet dood; 't gevaar is voorbij, en de arm zit op zijn plaats.... en nu de deur uit, indien gij voor uw buurman iets over hebt.
De woorden zijn niet gesproken, of de vrouwen zijn weg. Kleffer zit reeds overeind; de blauwe loodkleur is van zijn aangezicht; hij ademt reeds gemakkelijk, beweegt armen en beenen, en drinkt een paar teugen wijn.
| |
| |
De vier helpers met hun reusachtige lichamen staan rond de tafel te beven als rietpijlen; allen droogen zich het zweet van het aangezicht; allen hijgen van angst, waarna zij beginnen te schateren van blijdschap.
De dokter alleen is bedaard, alsof er niets gebeurd is.
Vijf minuten later ligt Kleffer in zijn bed; zijn arm is stevig tegen de borst gebonden, en zijn hand hangt in een schouderband. En zoo moet dat een heelen tijd blijven; hoe lang? Totdat de gewrichtsbanden zijn aangeheeld, en de vrees dat de arm opnieuw uit zijn pan konde geraken, verdwenen is.
- De zaak is eindelijk toch nog gunstig afgeloopen, zei de dokter; 't was anders een angstig oogenblik.
- Wanneer ik het ongeluk krijg mijn arm te ontwrichten, komt gij toch met dat zonderling vocht aan mijn neus niet, verzekerde Symen; Kleffer was er daar dicht bij; met een knip van den vinger had een kind hem in 't graf kunnen stooten.
- De ongelukken door chloroform teweeg gebracht, zijn zeldzaam, verzekerde de dokter; doch 't is nu voorbij.... laat ons van iets anders praten, bij voorbeeld, van den beloofden wijn.
- Nu, dat bevalt mij, zei Starbb, en de anderen zegden het ook.
- Gij hebt mij allen trouw en verstandig bijgestaan, en daarvoor hebt gij wel een vroolijken avond verdiend.... maar Kleffer moet er bij wezen; laat ons dus wachten totdat hij weer flink te been is.
- Komt die heete wijn ook op mijne rekening? vroeg de schoolmeesters-vrouw, die haar man zelfs niet eens geluk wenschte, maar zich alleen om de nota van den dokter bekommerde.
- Volstrekt niet Jufvrouw, was het antwoord van den geneesheer, die er hartelijk mee lachte; uwe brave buurlie- | |
| |
den hebben zich dezen morgen voor mij duchtig het zweet uit 't lijf gewerkt; 't is dan ook aan mij, niet aan u, hun daarvoor erkentelijk te zijn.
- Zoo is het goed; zoo behoort het ook, dokter, hernam zij; en hij daar in zijn bed, kan nu maar zorgen, voortaan geen kunsten meer aan te vangen.... en wil hij nog rijden, hij rijde dan op een ganzenpen, maar niet op wilde paarden, waarmee men den hals breekt.
- En rijdt gij nog ooit op een onbekend paard, Kleffer, maak dan eerst een kruis, zooals ik u dat aanraadde dezen morgen, sprak Symen Starbb.
- Wat zijt gij toch een eenvoudige ziel, glimlachte de schoolmeester.
- Symen heeft volkomen gelijk, meende de dokter; of is het kruis geen kort gebed?
- Ik voor mij doe dat altijd, vóór ik op een onbekend paard ga zitten, en nooit had ik in mijn leven een ongeluk?
- Omdat gij een kruis had gemaakt? lachte Kleffer.
- Ja, zeker, daarom.... een half uur geleden, hebt gij ook nog een kruis gemaakt; was dat uit gewoonte, of omdat gij in 't nauw zat?
- Kom, laat mij gerust, met uw kruis.
Toen de dokter gezegd en herhaald had wat Kleffer doen en laten moest, ging hij met zijn vier trouwe helpers de deur uit.
- Hoe durft Kleffer, op 't oogenblik dat hij als een wonder des hemels, aan den dood ontsnapt is, toch spotten met het kruis der christenen? fluisterde Symen Starbb den dokter in het oor; en dat voor iemand die koster en organist is?
- 'T is onverstandig van Kleffer, fluisterde de dokter terug.
- De kerel praat dikwijls lichtzinnig over kerk en priester; en weet gij wat ik denk, dokter?
| |
| |
- Wat denkt gij, Symen?
- Kleffer heeft veel omgang gehad met den rijksontvanger, die eenige maanden geleden, verplaatst is, en....
- De ontvanger erkende geen godsdienst, dat is gekend; 't was een slecht gezelschap voor Kleffer.
- Neen, de kerel had geen godsdienst, neen; en hij verborg het voor niemand, hij was vrijdenker; en weet gij, dokter, wat ik altijd gedacht heb? Dat Kleffer bij den ontvanger slechte lessen heeft gehaald.
- Vertel dat niet aan anderen, Symen; gij mocht eens abuis hebben; want wordt dat ruchtbaar, zoo zou de schoolmeester zich leelijk de vingers kunnen branden. Tot hiertoe leefde de schoolmeester volgens de wetten der kerk; daarom leefde hij gelukkig in zijn huishouden; wil hij voortaan een anderen weg inslaan, 't zij zoo; maar dan zal hij ondervinden, dat de Heer van hierboven hem zijn bescherming onttrokken heeft.
- Kleffer spreekt in de herberg van moderne beschaving, vrijheid van geweten en meer andere modesche zaken, waarvan de boeren geen verstand hebben.
- Houd u maar aan 't oude, Symen, dat doe ik ook.
- Zooals vader en grootvader.
- Onze voorouders waren brave, eerlijke lieden; maar in den tijd dat zij leefden, was hier in 't dorp nog geen spraak van vrijdenkerij, moderne beschaving en meer andere nieuwigheden, die heden uit de steden naar de eenvoudige Kempen overwaaien.
- De wind staat niet goed, dokter.
- Laat ons werken, Symen, om den weerhaan die slechte winden aanwijst, zijn kop om te draaien.
- Zeker, dat is de plicht van ons allen.
Hoe kwam het dat de boer uit ‘'t gevleugeld Paard’ die zich somtijds zoo eigenzinnig en dwars toonde in zijn huiskring, zoo redelijk was in zijn gesprek met den dokter?
| |
| |
Symen zelf zou daarop niet hebben kunnen antwoorden.
Wanneer hij zijn kuren van eigenzinnigheid niet had, was Symen Starbb de beste mensch dien men kon aantreffen. Kreeg hij zijn nukken, en hij kreeg ze dikwijls, werd hij onhandelbaar als een ezel die honderd jaren oud is.
Zoo was Symen Starbb. Ik, die hem persoonlijk gekend heb, ben er nooit toe gekomen om van dat zonderling karakter de minste verklaring te geven.
|
|