- Wat doet die jonge Jufvrouw achter het lijk van den armen daglooner?
- Juist daarom, omdat de overledene doodarm was, voegde de rijke juffer zich bij den nederigen rouwstoet.
- Ik nam haar voor eene kwezel.
- Een engel, mijnheer, dien de goede God voor de armen naar beneden zond!
- Ik heb altijd gemeend dat er geene engelen bestonden, lachte Bernardin bij zich zelven.
- Ja, een engel! herhaalde de vrouw; iemand die jong, schoon, rijk en menschlievend is, mag wel een engel heeten.
- Het volk spreekt hier aanhoudend van Hemel, van engelen, hel en duivel, mompelde Bernardin spottend; wat zijn de menschen op het platte land nog eenvoudig en dom! Wat zal er nog tijd verloopen, eer de beschavingsgeest der eeuw bij hen binnen dringt!
In den loop van den dag trad hij eene der herbergen van het dorp binnen, en kreeg van de praatzieke herbergierster in een oogenblik alle verlangde inlichtingen, welke hem aangaande mijnheer ter Olmen en zijne nicht Clara Greenwijk nog ontbraken.
Ter Olmen had in zijnen tijd groote handelzaken gedaan en een aanzienlijk kapitaal bijeengegaard. Hij was ongeveer vijfenzestig jaren oud, ongehuwd, en scheen geen den minsten trek te hebben, de korte jaren, die hij nog te leven had, in de huwelijkskluisters door te brengen. Indien hij sterk voor zijne vrijheid uitkwam, hield hij niet minder aan zijn geld.
Dichter bloedverwanten, dan het eenig kind, zijner reeds lang overledene zuster, had hij niet; en het was