niet langer dan morgen ging ik op reis, zei de smid.
- Cayënne is niet bij de deur, sprak Willi.
- En daarbij moet de brave man reeds lang bij den Heer zijn.
- Dan weet gij geen raad, Wolf? vroeg de voerman.
- Luister; de Abt is er niet, zei de smid; brieven zenden naar Cayënne, dat over de zee, en daarbij nog buiten de wereld ligt, is niet mogelijk; laat ons den brief openbreken, en inzage nemen van hetgeen hij bevat; heeft iemand daar iets tegen in te brengen?
Neen; dat is het eenige wat er mee te doen valt.
- Ja, dat was nog het beste, en het redelijkste ook, meenden allen. En de brief werd opengebroken; de smid zou hem lezen:
- Wel, Hemel en Aarde! riep de lezer; de brief is van den ouden Schout, die zeker nog niet eens weet dat de Abt in Cayënne of liever in den Hemel is.
- Van den Schout? Leeft hij nog?
- Ja, zeker leeft hij; morgen keert hij met den Vorster en Prothasius weder!.... morgen in den namiddag zien wij onze drie vrienden in ons midden weer.
- De Heer zij geloofd en gedankt! En honderdmaal achtervolgens hoorde men in de kerk, in den toren en buiten op 't kerkhof herhalen, dat de arme gevangenen nog leefden, en morgen zouden wederkeeren.
- Dat is gelukkig nieuws! riep Willi; daar luiden wij de groote klok op!
- Beter kunnen onze oude zangers daarboven in den toren, het triomflied niet inzetten, meende de smid; doch ik krijg daar een inval... Ja, ik beb iets anders, iets beters in mijn hoofd.
- Spreek maar, Wolf; wat gij voorstelt, moet gedaan worden, riep men van alle kanten.
Wolf de smid zooals men reeds dikwijls, in den loop