| |
| |
| |
XXXIV.
Waar is Saltman?
Twee dagen nadat de kar met den Schout er op, en de andere, waarop de doodskist stond met de beenderen van den armen Thom, langs de smis van Wolf Klumpp waren gereden, kwamen de dragonders die het gerecht vergezeld hadden, in het dorp terug. Zij hielden hunne paarden stil voor den hoefstal; de wachtmeester wenkte den smid die stond te smeden.
- Zeg eens, Wolf Klumpp, zoo sprak hij stil, om door anderen niet te worden afgeluisterd; gij kunt mij van dienst zijn, indien gij wilt.
- Gaarne wil ik dat, indien het mogelijk is, antwoordde de smid; wat is het?
- Ik heb hier in 't dorp een moeielijke karwei aan de hand, waar ik geen weg mee weet.
- Weet ik het? vroeg de smid nieuwsgierig opziende.
- Misschien; vooreerst zou ik den Schout moeten spreken, maar...
- Maar een Schout hebben wij niet; neen, de oude Schout zit nog altijd gevangen.
- Was er iets tot zijn last?
- De man heeft niet meer gedaan, dan gij of ik; indien er ooit een onschuldige in de gevangenis zat, was het de Schout.
- Dat is bedroevend.
- Ja, dat is het; en wat nog het ergste is, men zegt hier in het dorp dat de arme man, daar ginds op de Fransche grenzen, als oproerling voor den kop werd geschoten.
| |
| |
- Dat is nog erger; nu, wat er van zij, de oude Schout is dus niet te spreken, en de nieuwe, ge weet wel.....
- Is niet te huis; dat weten de dragonders even goed als Wolf de smid.
- Maar een der Assessoren?
- Ook niet; er zijn hier geen Assessoren meer.
- Bestaat er dan geen Municipale raad?
- Zoolang die afschuwelijke moordenaar hier heeft geregeerd, had hij alleen het bestuur in handen.
- De Vrederechter?
- Die is sedert gisteren op reis, en wanneer mijnheer Clansterin wederkeert, is mij onbekend.
- Een Vorster?
- De arme Craas zit gevangen, evenals de oude Schout; men zegt zelfs, dat ook de oude Vorster gefusilleerd is.
- Ik vergeet den Secretaris.
- Stan Saltman is reeds lang verdwenen, spoorloos verdwenen; waar hij heen is, weet niemand.... de Duivel alleen zou het u misschien kunnen zeggen.
- Het is juist Stanislaüs Saltman wien ik wilde hebben; en niemand weet waar hij is?
- De Duivel kan het weten, maar anders ook niemand.
- Ik heb geen trek om bij den zwarten heer te rade te gaan; waar is het huis van Saltman?
- Daar aan den omdraai der straat rechtsaf, het eerste huis; doch op dit oogenblik is het onbewoond.
- Zijn er geen dienstboden?
- Saltman had een oude dienstmeid; doch het mensch durfde des nachts niet meer alleen in huis blijven; 't scheen er zoo wat te spoken... nu de meid had geen ongelijk; wanneer men zich met een stuk ijzeren staaf of een scheemes in de hand kan verdedigen, neem ik gaarne
| |
| |
aan, dat men juist voor geen kleinigheid gaat loopen; wat zegt gij er van wachtmeester? Maar indien er spoken of Duivels tusschen komen, kan men met stooten, stampen of schieten niets, volstrekt niets uitzetten.
- Kom, smid; wat gij daar zegt, is maar om te lachen.
- Gij hebt toch wel hooren spreken van den zwarten dokter?
- Gedurende het gerechterlijk onderzoek hier in het dorp heb ik van dat geheimzinnig personnage wel een woord hooren spreken; doch de dragonders der Fransche Republiek zijn niet lichtgeloovig.
- Indien gij de helft wist van hetgeen Wolf de smid weet, indien gij een achtste gezien had van hetgeen ik met eigen oogen heb gezien, zoudt gij niet glimlachen en er den spot mee drijven.
- Dat is nu hetzelfde; maar gij zegt daar dat het spookt in het huis van Saltman.
- Ja, het spookt er, geloof me vrij dat het er spookt... de oude meid beweert dat de zwarte dokter er sedert een tijd aan de voor- en achterdeur komt snuffelen, en des nachts ook wel eens binnentreedt.... Ja, 't is echt waar, de kerel.....
- Waarom hield zij deuren en vensters niet dicht?
- Dat deed zij; ja, zeker, dat deed zij.... maar wat denkt gij wel? Die kleine zwarte kerel heeft geen openstaande deur of venster noodig, om ergens binnen te komen.... ja, wachtmeester, daarvan heb ik staaltjes gezien. Indien ik u kon vertellen wat ik van hem weet, kwam u het haar recht op uw hoofd staan.
- Dan is die zwarte dokter een man, die er meer van weet dan gij of ik?
- Ja, lach en spot maar; indien gij een oogenblik tijd hadt, zou ik u van dat geheimzinnig kereltje zoo veel vreemde zaken vertellen, dat gij u stom en doof zoudt luisteren.
| |
| |
- Neen, smid, ik heb geen tijd; ik wilde gaarne mijne zaken terstond afdoen, en dan ook met mijne manschappen terstond weer wegrijden.
- Nu, doe dat, maar toch kunt gij wel eens luisteren; het duurt geen halven vaderons; want ik wil u slechts vertellen, wat er een dezer dagen gebeurde.
- Ik luister, Wolf Klumpp.
- Eenige dagen na het vertrek van Saltman heeft de meid den zwarten dokter des nachts wederom in huis gezien; het kereltje doorschommelde het bed, deed een voor een alle kisten en kassen open, liep naar den kelder, vandaar naar den zolder, voor en achter.....
- En wien zocht hij?
- Saltman, Saltman! niemand anders zocht hij dan den gewezen smid.
- En wat deed de meid?
- Het mensch liep meer dood dan levend de straat op, en riep om hulp; wat zou zij anders gedaan hebben?
- En wat voor een landsman is die zwarte dokter?
- Ik voor mij hoop nooit den voet te zetten op het grondgebied waar de zwarte man te huis behoort.
- Is die zwarte man ook ergens te vinden, te zien en te spreken?
- Waaneer men hem zoekt, vindt men hem niet; wanneer men niet aan hem denkt, is hij daar; zijn taal, heb ik nooit gehoord; of hij de landtaal kent weet ik niet, maar latijn verstaat hij, dat heb ik ondervonden.
- Indien hij latijn spreekt, weet ik geen weg met hem; neen, dragonders kunnen geen latijn; doch indien ik uw zwarten dokter een paar minuten onder handen had, zou ik hem misschien wel Fransch en Vlaamsch leeren; kom, ik zou wel eens even het huis van Saltman gaan afzien.
- Draai dan maar daar ginds den hoek om; de oude
| |
| |
meid die den sleutel van het huis heeft, woont er naast.
- Nu, dan gaan wij er heen; 't zou mij genoegen doen, indien Saltman niet daar is, ten minste zijn vriend den zwarten dokter aan te treffen.
- Dat genoegen gun ik u van ganscher harte.
- Ik verzeker u, dat de dragonders der Republiek noch voor zwarte, noch voor witte dokters bevreesd zijn.
- Nu, dan wilde ik voor de aardigheid, dat bij het openen der deur, de zwarte dokter er achter stond.
- Denkt gij dat hij de dragonders op den loop kreeg?
- Dat gij allen moedige soldaten zijt, geloof ik gaarne; doch wat helpt dat indien gij met een Duivel te doen hebt?
- Ha, ha! schaterde de wachtmeester.
- Ja, lachen met iets kan iedereen; ik en een ander hebben dat ook gedaan vóór wij met hem in aanraking kwamen, maar 't lachen was weldra uit; nu, ga er maar heen; daar aan den omdraai, het eerste huis rechts, is het.
De wachtmeester wenkte zijne manschappen, en reed met hen den hoek der straat om; aan het huis van Saltman stapten zij van hunne paarden. Nadat de oude meid de deur had ontsloten, trad de wachtmeester met twee zijner dragonders binnen.
- Dat wij hier den man wien ik zoek, niet zullen vinden, weet ik vooruit, mompelde de wachtmeester; dat die vreemde dokter, die slechts in de verbeelding der brave dorpelingen bestaat, hier niet is, weet ik even goed; maar toch wil ik wel even het nest afzoeken vóór ik heenga.
En hij zocht met zijn twee dragonders het huis af van boven tot onder, doch vond niets dan hetgeen men in elke andere verlaten woning aantreft. Ledige wijnflesschen stonden er bij menigte, twee of drie ledige biertonnen stonden er ook, en in den kelder op een bierstel- | |
| |
ling lag een brandewijnvaatje, waarvan nog ongeveer een halve pint vocht afliep.
- Er moeten hier echte liefhebbers hebben gewoond, dacht de wachtmeester; zij schijnen hun voorzorg te hebben genomen dat er geen kostbaar vocht verloren ging, en na hun vertrek voor anderen er ook niets meer overbleef. Geld, papieren of brieven vond men nergens.
- Wat is dat hier in dat donker hoekje? vroeg een der dragonders. Tusschen een oude kleerkas en een klein venster, dat in den hof uitkwam, hing aan een nagel een stukje papier, dat men uit een schrijfboek moest gescheurd hebben.
- Zou er iets opstaan? vroeg de wachtmeester, terwijl hij het papier van den nagel trok, en er mee bij het licht ging. Ja, er staat iets op te lezen; hij las: ‘den 14den om twaalf ure middernacht aan den Grenspaal.’ De wachtmeester frommelde het strookje papier ineen, en wilde het wegwerpen.
- Heeft dat iets te beteekenen? vroeg hij; en even nadenkend, voegde hij er bij; toch bewaar ik het papier; dewijl 't juist het eenigste is, wat misschien eenig belang heeft..... den 14den om twaalf ure middernacht aan den Grenspaal? Ja, dat kan iets, misschien ook in 't geheel niets beteekenen..... kom, laat ons heengaan, en zeg aan de oude meid dat zij het nest maar weer dichtsluit.
Toen de soldaten voorbij de smis reden, stond Wolf Klumpp aan den hoefstal hen af te wachten.
- Is het werk afgeloopen? Iets gevonden? vroeg hij.
- Niets, volstrekt niets, dan ledige wijnflesschen en een bijna afgeloopen brandewijnvaatje, lachte de wachtmeester; er moet daar een liefhebber van bier, wijn en sterke dranken gewoond hebben.
- Ja, de kerel was een echte liefhebber; in de hoe- | |
| |
veelheid bier, jenever en wijn, die hij hier in het dorp heeft gedronken, zou men gemakkelijk de heele buurt, menschen en vee bij elkander gerekend, kunnen verdrinken.
- Ook heb ik nog een strookje papier gevonden; het hing aan een nagel; hier is het; wat het beteekent, weet ik niet, zoudt gij het soms weten?
De smid las, en zei na een lang gerekt, ho, ho!:
- Zie dat is nu vreemd.... den 14den om middernacht aan den Grenspaal.... dat was voorbijzijnden nacht; het is vandaag den 15den..... Ja, ja, ik vat al wat er gebeurd is.
En terwijl de smid las en herlas wat er geschreven stond op het strookje papier, knikte hij onophoudelijk met het hoofd, tienmaal achtervolgens herhalend:
- Aan den Grenspaal..... hij zal er geweest zijn.
- Wie zal er geweest zijn? En wat bedoelt gij met dien Grenspaal? vroeg de wachtmeester.
Nu vertelde de smid wat er in het dorp van dat alles werd gezegd, wat hij zelf met eigen oogen en ooren had gezien en gehoord, en meer andere zaken betrekkelijk den zwarten dokter, waarmee de lezer reeds bekend is. Toen de smid gedaan had, schoot de dragonder in een langen, hartelijken schaterlach, en den smid op den schouder kloppend, sprak hij:
- Dat gij hier in het dorp brave, eenvoudige lieden zijt, wil ik gaarne gelooven, en dat gij allen stapelgek zijt met uw Grenspaal en zwarten dokter geloof ik ook.
- Willi en ik hebben toch elk twee ooren aan het hoofd staan, zoo ik meen, en daarbij heb ik twee goede oogen, en Willi heeft ze ook; en beiden hebben wij toch ons vol verstand..... leugens maak ik u niet wijs.
- Ja, dat wil ik gaarne gelooven, smid, maar kan de mensch zich somtijds niet inbeelden, dat hij zekere zaken hoort en ziet?
| |
| |
- Hoe langer hoe schooner! Dan zou ik mij ook kunnen inbeelden, dat, bijvoorbeeld, die dragonder daar voor ons, niet op maar onder zijn paard zit? Hoe langer, hoe schooner! Wel, wel! Dat zwarte kereltje werd niet alleen door mij en mijn vriend Willi, maar door twintig andere geloofbare menschen gezien.... mij zelven en Willi wil ik ter zijde laten, maar (de smid telde op op zijn vingers) vraag het aan den Abt, aan Gitta, aan Hannes hier uit de buurt, den winkelier, aan al de buren.
- Het is moeielijk, smid, om het eens te worden over dergelijke zaken, voornamelijk met dragonders der Fransche Republiek.
- Fransche dragonders die misschien aan God of zijn gebod gelooven? lachte de smid.
- Lichtgeloovig zijn de Fransche dragonders niet; nu, Wolf Klumpp, indien gij bij geval iets verneemt van dien kerel met zijn hooge schouders en lange armen....
- Geef ik u terstond bericht.
- Schrijf liever aan den Instructie-rechter of Procureur.
- Dan heeft Saltman misschien ook nog wel iets met hen te verrekenen?
- Luister, ik wil u wel toevertrouwen wat ik van hem weet; de kerel wordt beschuldigd als medeplichtige van Barn Elshout, die uw mastbosschen in brand stak.
- Die schurk! Ik heb het dikwijls gedacht; nu, indien ik iets van hem hoor, krijgt gij op staanden voet bericht.
Daarop reden de dragonders weg. Zij waren geen uur vertrokken, of de oude wildstrooper, van wien wij reeds meer dan eens hebben gesproken, kwam bij Wolf in de smis, en sprak:
- Ik heb daar iets gehoord en gezien dat ik gaarne wilde aangeven bij de plaatselijke overheid, indien...
| |
| |
- Indien er een overheid bestond, volledigde de smid; de Schout is weg, Saltman ook; Assessors en Raadsleden, zooals ik daareven aan de dragonders zegde, hebben wij in jaren niet meer gehad; Craas zit gevangen, of is doodgeschoten evenals zijn zoon.
- Indien de Vorster er slechts was, of de pastoor....
- Of de oude Abt.... Ja, dan hadden wij geen Municipale ambtenaars noodig.
- Toch moet ik aangeven wat ik heb gehoord en gezien.
- Wat is het?
- Toen ik voorbijzijnden nacht, omstreeks twaalf ure, daar in de hei zat, heb ik beweging gezien aan den Grenspaal. Aan zijn linnen wambuis, houding en gang zou ik gezegd hebben: is dat Saltman daar niet?
- Het is niet de eerste maal, dat gij hem daar aantreft?
- Ik heb hem twintigmaal daar aan dien paal gezien; zooals altijd begon hij te zingen.
- Een zacht, eentoonig lied, dat ik met Willi ook gehoord heb.
- Ja, 't is altijd hetzelfde; daarna zag ik aan de galg een fijne lichtstreep van den grond opstijgen, en met een bijna onhoorbaar geknetter boven in de lucht verdwijnen.
- Is het de eerste maal dat gij dat ziet en hoort?
- Neen, twintigmaal; 't is altijd hetzelfde. Toen verscheen er een man aan den paal....
- De zwarte dokter?
- Ik heb het zwarte kereltje meer dan eens op mijn gemak kunnen onderscheiden; dezen nacht echter was het te donker om hem te herkennen.
- Ga eens voort.
- Ik heb daar een gedruisch, gebons en gedommel gehoord dat mij niet aanstond; ook heb ik duidelijk om hulp hooren roepen.
| |
| |
- En met een paar sprongen was de strooper aan den paal?
- Nooit ben ik er op uit geweest des nachts al te dicht den Grenspaal te naderen.
- Dit is u ook geraden.
- Dat meen ik ook, Wolf, daarom ben ik stil heengegaan, en heb mij met dat hulproepen, niet ingelaten.
- Ik zou evenals gij hebben gehandeld.
- Dezen morgen, zoodra het licht was, kwam ik langs de oude galg en heb daar iets gezien, dat mij niet aanstond.
- Wat was het?
- Rond den scheidspaal was de vochtige aarde omgewoeld, bijna alsof men er had geworsteld, gevochten.
- En verder?
- Op de hoogte van ongeveer drie voeten was de paal met bloed besmeurd, en in de bloedvlekken kleefde een zwarte haarlok.
- Ho, ho! Dat is erger!
- Weet gij hoe het was? Alsof men daar iemand tegen den paal gesmeten, en hem het hoofd had verbrijzeld.
- Verschrikkelijk! riep de smid; hij deed zijn schootsvel af, en zei: Donaat, indien het nu nacht was, bleef ik in de smis; maar nu ga ik op staanden voet naar den Grenspaal; ik wil weten wat het is; kom, jongen, ga eens met mij mee.
- Ja, dat doe ik, antwoordde zijn schoonzoon; en in 't voorbijgaan, nemen wij vader Willi ook mee.
En zoo gingen zij heen, eerst naar de hoeve, en van daar naar den kruisweg, waar zij een half uur later aankwamen.
- Ja, 't is juist zooals de jager heeft gezegd, sprak Wolf, nadat zij daar een oogenblik bij den paal hadden staan rondzien.
- 't Is bijna alsof de grond hier rond den paal is omgewoeld, merkte Willi aan.
| |
| |
- Er moet hier een worsteling hebben plaats gehad, meende Donaat.
- En hier is het, alsof er een mensch op zijn rug in de vochtige aarde heeft gelegen, zei Willi:
- Ja, zoo is het, meende de smid; er ligt hier een hoop geronnen bloed in hetgras, aan den Voet van den paal.
- En de steen is met bloed besmeurd.
- Er kleeft een zwarte haarlok tegen den paal, juist zooals de wildstrooper 't gezegd heeft.
- Er moet hier een moord hebben plaats gehad.
- Wat er heeft plaats gehad, is mij onbekend, zei de smid nadenkend; doch heb ik u reeds gezegd, wat de dragonders dezen morgen vonden in het huis van Saltman? Een briefje; 't hing in een donker hoekje aan een nagel.... raad eens wat er op stond?
- Wie raadt dat?
- ‘Den veertienden, om middernacht aanden grenspaal.’
- Zou het zwart kereltje daar iemand hebben ontboden? En wie is dat?
- Wie anders dan die kerel met zijn verkochte ziel?
- Had Saltman zwart haar?
- Ja, zeker.
- Dan heeft de zwarte dokter hem voorbijzijnden nacht hier ontboden, en....
- En hem hier misschien vermoord... ik zeg maar wat ik denk.
- Ja, zoo moest de ellendige kerel toch eenmaal eindigen.
- Van zulke zaken zou mijn hart ophouden met kloppen.
- Het mijne ook.
- Kan de zwarte man van hieronder den mensch kwaad doen?
- Voorzeker; waarom niet?
- En hem om het leven brengen?
- Neen, dat niet; maar....
| |
| |
- Neen, de goede God duldt wel dat de onderaardsche booswicht iemand plaagt en vervolgt, maar over het leven van een mensch laat Hij hem geen meester.
- Nu, 't is toch zonderling.... iets toch is hier gebeurd.
- En dat juist op den veertienden, zooals er stond te lezen op het briefje.
- Ja, 't is zonderling.... laat ons heengaan.
- Laat ons eerst een ‘onze vader’ bidden, zooals wij dat doen bij het graf onzer vrienden en kennissen.
- Ja, laat ons bidden voor Saltman; de arme kerel heeft het meer noodig dan een ander.
- Hij moge duizendmaal geweest zijn wat hij was, hij is en blijft toch een mensch.
- Een diep ongelukkig mensch!
De drie mannen hadden den hoed afgenomen; zij stonden rond den arduinen, met bloed bemorsten, paal, en baden driemaal het ‘onze vader’ voor den ongelukkige, die daar zijn leven had geëindigd.
Wat er dien nacht aan den Grenspaal was gebeurd, heeft zich nooit opgehelderd.
Had de wildstrooper den ouden smidsknecht dien nacht wezenlijk aan den grenspaal gezien?
Nooit had de strooper gelogen, zegde men in het dorp. Wat er van zij, zeker is het dat men van Saltman sedert dien dag nooit iets meer heeft gehoord. Vertoonde hij zich niet meer in het dorp, omdat hij zelf wel overtuigd moest wezen, dat zijn rol was afgespeeld? Had hij misschien het land verlaten, om niet in aanraking te komen met den Procureur der Republiek, die hem overal opzocht? Had de zwarte man hem werkelijk aan den grenspaal vermoord? Ja, zeker, zegde men in het dorp; en men zegt het nog heden, wanneer men, nu er reeds tachtig jaren zijn verloopen, spreekt van den smidsknecht Stanislaüs Saltman.
|
|