| |
| |
| |
XXIX.
- Ho, ho! Schurk, was dat zoo gemeend?
Sedert eenige weken heeft Stanislaüs Saltman eindelijk zijne gezondheid weergekregen. Zijn verstand, hetwelk sedert den val met zijn paard bepaald verloren scheen, is ook langzamerhand teruggekeerd.
- Maar mijn geheugen! roept hij, ongeduldig met den voet op den grond stampend; waar is mijn geheugen? 't Is bijna alsof het paard van Cocles het voor altijd uit mijn hoofd heeft getrapt.
- De geneesheer beweert dat, evenals uwe gezondheid en uwe geestvermogens, ook het geheugen zal wederkeeren, antwoordde de meid; hij beweert ook dat de wandeling in de vrije lucht, de warmte en het scherper daglicht verder alles op den ouden voet zullen weerbrengen.
- Ja, meisje, dat geloof ik.... doch van 't een op 't ander gesproken, ik zie den Schout niet, waar is hij?
- De Schout heeft, sedert uw ongeluk geen zesmaal den voet hier in huis gezet.
- Zoo, zoo, en waarom niet?
- Onder ons gezegd, burger Elshout, was van gevoelen dat uw dood onvermijdelijk was. Later toen hij voor zijn oogen zag dat zijne voorzegging niet uitkwam, herhaalde hij altijd maar, dat gij veroordeeld waart om heel uw leven eert zinneloos, onnoozel mensch te blijven.
- Zoo, zegde hij dat? Nu, ik voel toch dat hij de plank mis loopt; en waar woont hij? Ergens anders?
- Waar hij woont? Wel, in 't klooster, burger, en weet gij dat niet?
| |
| |
- Hoe zou ik dat weten? Ik hoor dat nieuws voor de eerste maal.
- Dan weet gij ongetwijfeld ook niet, dat hij daar alles zoo prachtig inricht, voor zijn aanstaande huwelijk?
- Gaat Elshout trouwen? En met wie?
- Met de dochter van burger Clansterin, den vrederechter, wist gij dat ook niet?
- Ho, ho! neen, dat wist ik niet...., zoo, zoo, de man gaat trouwen.
- De abdij zoudt gij niet meer kennen, burger, die gelijkt zelfs niet meer op een klooster, maar veeleer op een prachtig kasteel; de Schout zal daar met zijn echtgenote gehuisvest zijn als een baron; en waarom niet? Is hij niet rijk genoeg?
- Waarom hebt gij mij dat alles niet eerder verteld?
- Dat heb ik u meer dan eens verteld; hoe kunt gij zoo iets vergeten?
- Sedert mijn ongeluk heb ik geen, volstrekt geen geheugen meer.... doch ik begin te gevoelen dat het langzamerhand wederkeert; er komen lichtpunten in mijn hoofd.... den eersten dag den besten ga ik uit.
En dat deed Saltman eenige dagen later. Het was lsof de lindeboomen met hun geelachtigen bloesem, de korenakkers, doorspikkeld met duizende blauwe korenbloemen, en daarboven de lucht met haar schitterend zonlicht eensklaps van hem een geheel ander mensch hadden gemaakt.
- Het is bijna alsof de warmte, het licht en de lucht weer alles in mijn hoofd terugvoeren, wat die schelm van een paard er uittrapte, sprak hij bij zich zelven; ja ik word weer de oude smidsknecht met zijn hooge schouders en lange armen, zooals de boeren zeggen. De nieuwe baron met zijn scheeve oogen heeft mis gerekend, indien hij zich verbeeld heeft, dat men den romp van zijn ouden knecht hier of daar zoude hebben kun- | |
| |
nen wegstoppen; neen, Stan blijft leven..... zijn tijd is nog niet daar..... nu, ik raad wel waar hij heen wil..... of zou ik niet raden welke knepen hij in 't hoofd heeft? Och, ik ken toch den zoon van Zworl den Scheerslijper wel.... of is hij beter dan zijn vader, de grootste gauwdief, die er ooit met voeten over de aarde heeft geloopen? Maar die groene scheefoog is een knappe kerel, indien hij zijn neefje Stanislaüs Saltman te knap is. Neen, burger Maire, al de booze streken, die gij van uw vader hebt geërfd, kent ook uw oude knecht; met al uw doorzicht en schelmerij zijt gij niet tegen hem opgewassen. Zijt gij benieuwd om te weten, wie van de twee neefjes der scheerslijpers-familie de slimste is? Wacht dan maar uw tijd af, burger Maire!
Zoo bij zich zelven sprekend, stond hij in eens voor het klooster. Hij stond daar, verbaasd rechts en links om zich heenziende naar den ouden kloosterbouw, naar de kerk, en het voorplein, waarop de gekende kalvarieberg had gestaan met zijn kruisbeeld, dat eenigen tijd geleden, door de moedwillige Jacobijnen werd neergehaald. Hij stond daar, met de grootste verbazing het oog wendend naar de hooge eiken en beuken, en van daar naar de ledige plaatsen waar vroeger hunne eeuwenoude medebroeders de gebladerde kruinen hoog in de lucht hieven.
- Mag ik mijn oogen wel gelooven? sprak hij bij zich zelven; het is bijna alsof ik daar eensklaps van boven uit de lucht kwam gevallen. Wat is er toch gebeurd? Staat die kloosterbouw nog wel op zijn oude plaats? Zijn het wel de oude boomen, dreven en hovingen, die het eertijds omgaven?
Hij wreef met zijn hand over zijn aangezicht, zag weer rond zich heen, en vervolgde, dan zijn wandelstok rechts, dan weer links en daarna recht voor zich uitstekend:
| |
| |
- Saltman, zijt gij wakker? Droomt gij, of zouden er in uw hoofd nog schroeven zijn losgedraaid?
Terwijl hij zoo bij zichzelven sprak, stond eensklaps Barn Elshout voor hem.
- Zoo, komt gij het werk eens afzien? vroeg hij, met gemaakte onverschilligheid.
In 't eerst kreeg hij geen antwoord; nadat Saltman nogmaals rechts en links en achteruit had gezien, antwoordde hij, zijn wandelstok vooruitstekend:
- Waarom wordt die kerk daar afgebroken? Ja, waarom wordt die afgebroken?
- Omdat het een kerk is; of hebben de Republikeinen ook nog tempels noodig? antwoordde de Schout.
- Dat is waar; ook de poort is neergehaald, en die prachtige elzeboom meer dan tweehonderd jaren oud heeft men neergeveld..... Wat beteekent dat? Of heeft de Republiek u ook bevolen poorten en boomen te doen verdwijnen?
- De poort was bouwvallig en de oude els ging sterven.
- Zoo; is het daarom? Ging die els sterven? 't Was anders een prachtige boom, die in uren in 't rond zijn weerga niet had..... zoo, zoo, ging die els sterven?
- Ja, daarom is het; anders nergens om; of hebt gij nooit bemerkt dat de boom versleten was?
- Ik zie daar dat de oude kruisvensters van het klooster uitgebroken en door nieuwmodische ramen zijn vervangen; waren die ook al versleten?
- Zooals gij zegt; van de oude eetzaal heb ik kamers en daarachter een zaal doen maken dat er op het grafelijk kasteel geen schooner te zien zijn. Ook heb ik daar links dien ouden vleugel doen afbreken; ik zou daar wel een behoorlijke stalling en daarbij een cheeshuis maken.... een behoorlijke plaats voor paard en koetsier was er niet.... het oude ding krijgt zoodoende een heel ander aanzien.
| |
| |
- Indien ik wat vroeger te been was geweest, zoude ik mij tegen al dat afbreken en opbouwen verzet hebben..... ik begrijp niet dat gij mij over een en ander niet hebt geraadpleegd? Ik voor mij zag die gebouwen, allen sterk als domtorens, liever zooals zij altijd waren... nog eens ik begrijp niet, waarom gij mij over al die veranderingen niet hebt geraadpleegd.
- Waarom zou ik een ander daarover raadplegen? vroeg de Schout schijnbaar bedaard.
- Indien ik mij niet bedrieg, heeft Stanislaüs Saltman hier toch ook nog iets te zeggen; of heb ik het mis?
- Versta ik u wel goed? vroeg de Schout zijn Secretaris met zijne scheeve, half toegeknepen oogen zijlings beziende; neen, ik moet u niet goed verstaan hebben.
- Och, ja, dat verstaat eenieder; daarvoor moet men juist geen Schout van een dorp zijn.
- Het is bijna of Barnabas Elshout hier niet alleen heer en meester is?
- Half baas zijt gij; meer niet; of heb ik het al wederom mis?
- En wie heeft hier buiten mij iets te bevelen?
- Dat zal Saltman wezen, denk ik, of heeft die de helft der koopsom niet geschoten? Of heb ik abuis? 't Is bijna of ik maar altijd abuis heb.
- Neen, dat is werkelijk zoo; zoodra gij verkiest, zal die som u worden wedergegeven.... kom maar binnen; het geld ligt gereed.
- Wacht even; dan is Saltman geen medeeigenaar van het aangekochte goed? Verduiveld! 't Is bijna of ik al wederom abuis moet bebben!
- Een schoone grap! Nu, dat is dan ook niet ernstig wat gij daar zegt.
- Zeer ernstig; of denkt gij dat het paard van den jager ook dat uit mijn hoofd trapte?
| |
| |
- Luister eens, vrienden zijn en blijven wij; doch neem niet kwalijk, dat ik alleen de eigenaar van het oude klooster ben, en het wil blijven ook.
De oogen van Saltman schoten stralen van vuur op den Schout; bleek van gramschap stak de langgearmde kerel de vuist op, en riep:
- Moet ik zoo door een vriend bedrogen worden? Barn, Barn!
- Bedrogen worden? herhaalde Elshout met een gemaakten glimlach; indien gij u wilt herinneren, wat er tusschen ons beiden, is afgesproken, zult gij.... luister eens hoe dat is toegegaan....
- Ik luister naar niets! Barn, gij zijt een schurk! En waart gij ooit iets anders?
- Dergelijke taal verdraag ik van niemand; of ben ik hier in 't dorp de eerste ambtenaar der Republiek niet meer, die ieders eerbied verdient?
- Indien ik op dit oogenblik mijn vroegere krachten weerhad, brak ik u den nek hier op dezelfde plaats waar de kloosterheeren u eens naakt als een jonge pad hebben opgeraapt.
- Durft gij den Schout van het dorp, den voornaamsten ambtenaar der Republiek, beleedigen?
- Al de Schouten der Kempen tel ik niet meer dan dat! hij knipte met zijn duim over zijn vinger; en wat den ambtenaar der Republiek hier van het dorp betreft die is een schurk;... Ja, een schurk zijt en blijft gij!
- Stan, uwe langdurige ziekte moet onze afspraak uit uw hoofd hebben gewischt.... geld bebt gij mij geleend, en gij zult het weerhebben... wilt gij het dubbel der geleende som? Ja, dat geef ik u; ben ik niet rijk genoeg? Doch dat ik een medekooper zoude hebben, daaraan heb ik zelfs nooit gedacht.
- Schurk!
- Wilt gij uw geld weerhebben?
| |
| |
- Neen, behoud het; ik ben tienmaal rijker dan gij.... om duizend dukaten draai ik mijn hand niet om.
- Waarom maakt gij u dan boos?
- Omdat gij een schurk zijt; och, ik weet wel wat het is, voegde hij er spottend bij; gij gaat in 't huwelijk treden met de dochter van den doodarmen vrederechter; gij wilt haar en hare familie in eens schatrijk maken, en zelf een voornaam man worden.... ha, ha! is het zoo niet? Is het daarom niet dat gij uw deelhebber buiten de deur dringt?
De Schout gaf hierop geen antwoord; Saltman keerde hem den rug toe, en ging heen. Op de plaats waar de oude elzeboom gestaan had, draaide hij zich om, stampte met den voet op den grond en riep:
- Ja, hier stond de elzeboom! En hier heeft men den scheerslijpers-jongen opgeraapt; en weet gij wat men met u moest gedaan hebben? Men had u aan een tak van den ouden els moeten ophangen, evenals men deed met uw vader, den ouden scheerslijper, wien men te 's-Hertogenbosch aan de galg hing.
Toen hij dit gezegd had, liet hij een afschuwelijken vloek los, en ging heen. De Schout stond aan den grond genageld; met gapenden mond staarde hij zijn gewezen knecht achterna.
- Stan! riep hij eindelijk; Stan, kom eens weer! Zoo toch was het niet gemeend!
Doch Saltman scheen hem niet te hooren, en vervolgde zijn weg. Den volgenden dag, zeer vroeg in den morgen ging hij van huis, en kwam dien avond niet weder. Er verliepen dagen, weken, doch niemand hoorde iets meer van hem. De Schout nam rechts en links inlichtingen, schreef den eenen brief over den anderen aan het hooger bestuur, doch nergens had men Saltman gehoord of gezien.
| |
| |
Een boer die op den akker achter de eikenhaag stond te werken, had iets van de hevige woordenwisseling tusschen de twee gewezen smidsknechten gehoord. Men sprak er van dienzelfden avond, terwijl het huisgezin om den haard zat, in het bijwezen van Winand den ouden scheerslijper, die met zijn vrouw op de boerderij nachtverblijf had verkregen.
- Ja, dat was daar terdege stormachtig, zei de boer, die achter de eikenhaag de twee Municipale ambtenaars had afgeluisterd. Nooit in mijn leven heb ik zulke hevige woordenwisselingen doormengd met grove vloeken gehoord.
- Men zegt dat die kerel met zijn hooge schouders en lange armen, zoo ontzettend boos kan worden.
- Ja, boos was hij, toen hij stilstond op de plaats, waar de oude elzeboom gestaan heeft, en uitriep: ‘hier heeft men den armen scheerslijpers-jongen opgeraapt!’
- En wat zegde de Schout daarop?
- Het kwam mij voor dat de Schout niet op zijn gemak was. Saltman zegde ook nog dat men den vondeling daar aan een tak van den ouden els maar had moeten ophangen.
- Wie zegde dat? vroeg Winand.
- Dat zegde zijn gewezen knecht, die nu sedert een tijd zijn Secretaris is geworden.
- En verder?
- Dat hij dan maar het lot zoude gehad hebben van zijn vader, den ouden scheerslijper, wien men eenige jaren geleden, te 's-Hertogenbosch aan de galg hing; ja, dat zegde Stan Saltman.
- Foei! waar haalt men de leugens! zei de vrouw van den Scheerslijper.
- Dat is nu juist geen leugen, zegde daarop de Scheerslijper; maar dat is nu hetzelfde.... ik zou dat alles maar blauw- blauw laten.
| |
| |
- Ja 't dient toch ook tot niets, voegde de vrouw er bij. Zij trapte herhaalde malen haar man op den voet, om hem indachtig te maken voorzichtig te zijn, en van al die oude geschiedenissen verder niets los te laten.
Had er dien avond een aanhanger van den Schout met Winand bij het ketelvuur gezeten, en wat er gezegd was, afgeluisterd en overgebracht? Dat was te denken, want er was geen half uur verloopen, of Barn Elshout wist van woord tot woord wat er van hem, wat er van den opgehangen scheerslijper gezegd was rond het ketelvuur.
|
|