De scheerslijper. Uit de kerkvervolging in de laatste dagen der voorgaande eeuw. Deel 2
(1881)–Jan Renier Snieders– Auteursrechtvrij
[pagina 103]
| |
XXVI.
| |
[pagina 104]
| |
- Dat was te denken. - De Generaal moet er duivelsch boos om zijn, en.... - Dat was ook te denken. - En gedreigd hebben heel het regiment jagers bij de boeren in kwartier te leggen.... - Dat zou erg wezen, meende Willi in zijn hals krabbend. - En indien dat niet mocht helpen, zou hij den Duivel uit de hel afzenden, om de boeren recht te zetten. - Waarom komt hij niet naar den Grenspaal? zei de smid; daar zou hij vinden wat hij hebben moet. - Cocles heeft mij ook verzekerd, dat het bestuur van het Departement der beide Neethen, of hoe heet dat? zeg ik het goed? een brief heeft gezonden aan Barn Elshout.... - Ga eens voort; weet gij wat die brief behelsde? - Dat het een schande was, aan al die beweging hier in het dorp en in de omstreken geen einde te stellen.... - De jagers doen hun best, glimlachte Donaat. - Dat het onvergeeflijk was, de torenklokken, die het eigendom der Republiek zijn, te laten stelen. - Ja, de boeren zijn hen te knap geweest, lachte Willi; stond er nog iets in den brief? - Dat men de klokken, kost wat kost, moest weervinden, en men anders den Duivel zou afzenden, om ze te zoeken. - Al weer den Duivel? glimlachte de smid. - Ja, die moet weten, beweert Cocles, waar al die kostbare klokspijs verborgen is. - Dat heeft Cocles u op de mouw gespeet. - Denkt gij dat, Wolf? Nu, dat is mijne schuld niet.. ook stond er in den brief, dat ingevolge de wet, een prijs van honderd franken kon worden uitgeloofd, aan diegenen, welke den Abt in de handen van het gerecht zou overleveren.... | |
[pagina 105]
| |
- Ja dat staat in de wet, zei Donaat. - Maar volgens Cocles belooft men ditmaal vierhonderd in plaats van honderd franken. - Noch voor vierhonderd, noch voor honderdduizend verraadt men hem, zei de smid. - Er moet in den brief staan, dat hij het volk tot opstand aanhitst, en een der gevaarlijkste vijanden der Republiek is..... - Een gevaarlijke vijand! was de verontwaardigde uitroep van allen. - En hij ook daarom op de lijst staat met vele andere priesters, welke veroordeeld zijn tot de ballingschap. - Dat alles weet men. - Verder; is er nog iets? - Dat de Schout en ook Saltman door krachtdadige en verstandige mannen zouden vervangen worden, indien..... - De Abt niet in de handen van het gerecht wordt overgeleverd? Is het dat wat gij meent? - Ja, zoo is het. - Het verwondert mij dat het bestuur van het Departement der beide Neethen de twee dronken kerels niet lang heeft weggejaagd, zei de smid; weet gij nog iets? - Dat de gewezen Schout, Craas de vorster en zijn zoon Prothasius naar eene andere stad, hoe heet zij ook weer? zijn overgevoerd. - Ik hoop toch dat men die eerlijke menschen geen verder kwaad zal doen? zei Willi. - Cocles denkt er anders over. - Ja, die ruwe jagers zouden hen zeker maar het hoofd afhakken? - Weet gij wat Cocles zegt? Dat men, eenige dagen geleden, een man die ook meegedaan had in den Boerenkrijg, te Postel heeft gevangen genomen. | |
[pagina 106]
| |
- Hoe heette die man? - 't Was een boekdrukker van Turnhout.Ga naar voetnoot(*) - Wel, lieve tijd! ik ken hem, alsof hij mijn broer was. - Ja, ik ken hem ook; nu, men heeft hem overgevoerd naar eene stad diep het land in, en hem daar voor den kop geschoten. - De Heer zij ons genadig! - Hetzelfde lot, zegt Cocles; hebben ook de Schout, Craas en zijn zoon te wachten; allen worden beschuldigd van opstand tegen de openbare macht en van hoog verraad. - 't Is een ongelukkige tijd; wist Cocles nog iets? - Ja, de jagers beweren, dat indien men er ooit achterkomt wie de boeren waren, die met het geweer in de hand aan de turfschuur stonden..... - Men hen even als den boekdrukker van Turnhout voor den kop zouden schieten? - Ja, dat zei Cocles. De smid, Willi en Donaat bezagen elkander met een veel beteekenenden blik; de drie vrienden, ontstelden eenigszins bij het hooren van al het nieuws van Cocles. De twee eersten hadden in den afgeloopen Boerenkrijg meer dan eens gewapenderhand ontmoetingen gehad met Fransche soldaten; Donaat had zich twintigmaal als bespieder ten dienste gesteld der oproerige Kempenaars; allen hadden zich schuldig gemaakt aan een of ander vergrijp tegen de Republikeinsche wetten. - En nu ben ik uitgepraat, hernam de weerdin uit den Gouden Sleutel; neen, ik weet nog iets: morgen vertrekken de jagers. - Goddank! zei de smid; ik werk een week lang ten voordeele van den dorpsarme, indien iemand in het dorp zal roepen: goede reis, en niet tot weerzien! | |
[pagina 107]
| |
- Denkt gij ook dat wij voor altijd van de Fransche soldaten ontslagen zijn? glimlachte de weerdin; neen, dan zijt gij mis. - Wordt de ruiterij misschien door voetvolk vervangen? - Neen, de jagers rijden morgen naar het hoofdkwartier, waar de Generaal een wapenschouwing zal houden over al zijne troepen; morgen avond zijn ze allen in het dorp terug. - Zoodat wij een enkelen dag hebben om eens vrij adem te halen? - Cocles en een andere jager, die ook reeds een woord vlaamsch spreekt, blijven hier om de wacht te houden. - Indien het geen zonde was iemand te verwenschen, zou ik bijna durven zeggen..... - Dat de Nikker hen maar allen moest meenemen, volledigde Donaat. - Den Duivel hebben wij niet noodig om van soldaten, Schout en Secretaris, den een of anderen dag, ontslagen te worden, meende Willi. - Wel, neen, zei de smid, de groote Baas daarboven is er nog. |
|