- Volstrekt niet; doch ik had niet moeten zeggen ‘verhuizen,’ neen, dat is het eigenlijk niet.
- Wat is het dan, Barn?
- Ik heb besloten niet langer als knecht te werken.
- Wilt gij dan smidsbaas worden?
- Ja, dat is het; dat wil ik en dat zal ik ook.
- Wel, jongen, gij kent uw ambacht nog niet; zijt gij zinneloos?
- Zinneloos ben ik niet; en of ik hamer, vijl en nijptang naar behooren weet te behandelen, zal de tijd leeren.
- En hoe gaat gij dat aanleggen? Om een smis in te richten, is er geld noodig; hebt gij geld? Neen.
- Zeker heb ik geld; een goede vriend heeft mij een voldoende som geleend.
- Er hoort nog al iets toe om smidsbaas te worden.
- Dat geloof ik; maar de som is toereikend om te beginnen.
- Indien ik u een raad mocht geven, zou ik zeggen: Barn gij loopt veel te hard, al te hard, en wanneer men al te hard loopt, kan men al licht struikelen, vallen en zich bezeeren.
- Dat is mogelijk; maar ik zoek morgen te vertrekken.
- En is daaraan niets te veranderen?
- Ja, indien Wolf Klumpp dat wil.
- Ik? Wat meent gij? Spreek recht voor de vuist!
- Zult gij niet kwaad worden?
- Waarom zou ik kwaad worden? Hebben wij ooit met elkander getwist, of zelfs maar woorden gehad?
Barn nam hem bij den arm, trok hem voort in den versten en donkersten hoek der smis, en sprak stil:
- Mag ik nu recht uitspreken?
- Ja, zeker, waarom niet? Wat hebt gij mij te zeggen? Hebt gij een grooter huur te vorderen?
- Neen, de huur is voldoende.
- Staat u iets tegen in mijn huis?