vig opgewonden en vandaag zoo onverschillig; gij zijt toch niet ziek, Brinkpoel?
- Neen, ziek ben ik eigenlijk niet, doch 't spijt mij zeer dat ik zoo ver ben gegaan.
- De tegenpartij wint veld, veel veld, Brinkpoel, indien dat zoo voortgaat...
- In Gods naam, indien het zoo wezen moet, is daaraan toch niets te veranderen.
- Nu, dat ware voor onze partij toch een eeuwige schande; spreek, zeg ik de waarheid?
- Dat is waar, maar nog eens, neem mij niet kwalijk; ik ben stellig besloten mij met niets meer te bemoeien; voor het overige zal het mij aangenaam zijn indien de goede zaak mag zegepralen.
- Is dat uw laatste woord? vroeg de boer; bedenk u tot morgen.
- Neen, 't is mijn laatste woord, zei Brinkpoel kort af; 't is onnoodig mij nog te bedenken.
Daarmede ging zijn buurman de deur uit en morde bij zich zelven:
- Wat mag Brinkpoel schelen dat hij zoo mistroostig is, en in eens die gekke kuren in 't hoofd krijgt? Of is dat wederom een trek van zijn oude eigenzinnigheid en stijfhoofdigheid? Een braaf man is hij, maar om een rechte voor met hem te ploegen, dat is wat anders. En Brinkpoel morde ook bij zich zelven:
- Neen, met gemeentezaken laat ik mij niet meer in. Indien men zonder Brinkpoel in den Raad, niet heenkan, moge de boel maar draaien zooals 't valt. Wat kan 't mij ook eigenlijk schelen, wie hier in 't dorp de baas is? Wat geef ik er om of de aarde rond of vierkant is, en of ze draait of stilstaat? Brinkpoel blijft toch dezelfde. Neen, met al dat har-