- En nu valt u dat geluk zoo onverwacht uit den Hemel! sprak Brinkpoel; en zijdelings zijn dochter beziende, dacht hij, waarom dat schelmpje van een meisje toch zoo rood zag.
- Nu, ik wensch u veel geluk in uwe studiën, en voorspoed in uwe geneeskundige loopbaan, zei de erfgenaam goedhartig; van heden af stel ik de som, door het testament voor 't geheele schooljaar bepaald, in handen van uw vriend en beschermer, Bavo Brinkpoel.
- En mocht er al een enkele gulden, bij het einde des jaars, te kort komen, dan is Brinkpoel altijd de man, zei deze, met den wijsvinger op zijn borst drukkend.
Nauwelijks was de erfgenaam van den ouden pastoor vertrokken, of Bavo riep opgetogen uit, wat de burgemeester zou zeggen, indien hij vernam dat de arme Horbaak, evenals zijn zoon Oscar, zich op het vak der geneeskunde ging toeleggen.
- Heeft de Burgemeester...? wilde Narda vragen.
- Maar zeg eens, meisje, ik heb u daareven meer dan eens zien bleek worden en dan weer blozen; zijt gij ook onpasselijk?
- Wat bedoelt gij, vader, vroeg zij; neen, ik ben zeker niet onpasselijk, lachte het meisje.
- Zie, daar wordt gij wederom bleek als een doode, lachte Brinkpoel, zijn vinger naar haar uitstekend.
- Ik, vader? Wat wildet gij daar vragen?
- Of gij soms ook een oog hadt op den toekomenden dokter? lachte Brinkpoel.
- Och, vader, waarom plaagt gij mij toch altijd? zei Narda verlegen.
- Zie, daar wordt gij al wederom zoo rood als een dakpan!
- Het nieuws, dat daar zoo eensklaps uit de lucht komt