- Hoe meent gij dat? De Heer behoeft slechts te willen, wierp de weduwe op.
- Zeker, maar indien hij ieders bede eens wilde verhooren, en aan elke loteling een gelukkig nommer toestaan...?
Het gesprek was een oogenblik onderbroken.
De weduwe overweegde dat zij de zaak nooit zoo diep had nagedacht, en zij moest bekennen, dat een gebed door al de belanghebbenden in denzelfden zin gedaan, moeilijk konde verhoord worden.
Brinkpoel, met een glimlach op de lippen stond voor haar en scheen te wachten, dat men hem een compliment maakte om zijn gepaste aanmerking.
- Ik voor mij, indien ik zonen had, zou ik nooit bidden om een hoog nommer, sprak hij, weet gij waarom? omdat voor mijn afgebeden, gelukkig lot, de zoon van mijn armen buurman misschien wel soldaat zou moeten worden.
- Neen, men mag niet willen gelukkig zijn door het ongeluk van een ander, meende de weduwe; denkt gij dan, Brinkpoel, dat ik zou misdoen met mijn gebed voor onzen Hild voort te zetten?
- Bid om hetgeen u zalig is, moeder, antwoordde hij, de vrouw op den schouder kloppend, en vertrouw verder in de goedheid van den Heer.
- Zoo toch was mijn gebed gemeend, zei de vrouw; onder dergelijke voorwaarde heb ik steeds gebeden.
- Zoo is het, en laat ons hopen dat uw zoon nooit soldaat zal worden, zei Brinkpoel, en ging de deur uit. Hebt gij iets noodig? vroeg hij, terwijl hij zich bij het uitgaan omkeerde.
- Duizendmaal dank; voor 't oogenblik heb ik niets noodig, antwoordde de weduwe.
- Gij weet anders waar ik woon; en zijn oogen slaande op de eksterkooi die tegen den muur hing, voegde hij er bij: