trekken zonder u een belooning te geven, welke ik denk u hoogst aangenaam zal wezen.
Hij nam van de kas een groote vogelkooi, waarin een ekster was opgesloten, en schoof dezelve op de tafel.
- Duizendmaal dank, zuchtte de weduwe; ik houd niet van vogels...
- Waarom niet? Meer dan eens heeft men er vijftig gulden voor geboden.
- Nog eens, heer Burgemeester, ik heb geen lust om mij met 't verzorgen van eksters bezig te houden.
- 't Zou mij genoegen doen, indien gij mijn geschenk wildet aannemen.
- Dank u, dank u.
- Van dien vogel heb ik altijd veel werk gemaakt, omdat hij zoo wonder schoon kan praten; nu, ik heb gemerkt dat gij het arme diertje altijd zoo geregeld hebt gevoederd en het lief hadt; daarom heb ik gedacht u mijn ekster af te staan... draag er bij u in huis steeds dezelfde goede zorg voor; het is een onbetaalbare vogel..., vaarwel!
Hij ging het vertrek uit, en liet de weduwe alleen staan.
Ziet gij haar daarover de straat langzaam heengaan, gebogen, neergedrukt onder de zwaarte der bitterste teleurstelling?
Er glinstert een traan van droefheid in haar oog; op haar wezen leest men de uitdrukking van diepe verontwaardiging.
Onder den linkerarm draagt zij een pak met kleederen; aan de rechterhand hangt de eksterkooi, die haar de burgemeester met geweld aan den arm hing.
Waarom smeet zij die getraliede woning, welke met haar bewoner volstrekt geen waarde voor haar kon hebben, niet aan de voeten des gevers in stukken?
Is zij nog niet arm genoeg, en moet die vogel haar nog komen helpen, om het brood nog spoediger uit de kas te zien