neer hij voor den flinksten ruiter van het regiment doorging.
Dit alles wordt door de weduwe in eer gehouden, alsof Horbaak nog in wezen was en morgen op het paradeplein moest verschijnen voor den Koning.
Zij is arm, ja, maar toch stond zij voor geen geld die overblijfselen af, welke aan een beminden echtgenoot toebehoorden.
Ja, zij is arm; daarom ook zit zij, terwijl Hild daarbuiten op de bank maar altijd blijft voortvertellen van het monsterachtig houten paard, op haar kantkussen te werken. Tot laat in den nacht, wanneer de buren reeds liggen te droomen van de zonderlinge verhalen uit den Troijaanschen oorlog, zal zij haar fijne kantbouten door elkander blijven werpen, om vôôr zij gaat slapen, ten minste nog eenige centiemen verdiend te hebben.
Ja, zij is arm; daarom ook zal zij morgen, zoodra het maar licht is, haar kantkussen op de knieën hebben liggen, en voortwerken aan dat blanke, fijne spinneweb dat voor de een of andere groote mevrouw bestemd is; want het is een keurige kant, twee handen breed en kunstig geteekend.
Een enkele bloem kan zij in geen dag afwerken, zelfs niet wanneer zij slechts haar werk neerlegt, als de klok middernacht heeft geslagen. O, indien de rijke mevrouw, voor wie dit heerlijk kunstspinneweb bestemd is, eens wist hoeveel slapelooze nachten de arme werkster voor haar doorbrengt! Indien zij eens wist dat haar dagloon niet toereikend is om voor haar en haar twee kinderen het noodig brood, en niets anders dan brood, aan te schaffen!
- Is de weduwe Horbaak dan zoo arm?
- Haar kantkussen maakt haar eenig bestaan uit.
Gij ziet ook wel hoe er in haar huis uitziet: kleederen, huisraad, meubelen, alles draagt het kenmerk der armoede.