De geuzen in de Kempen. Deel 2
(1875)–Jan Renier Snieders– Auteursrechtvrij
[pagina 138]
| |
XXIX.
| |
[pagina 139]
| |
Eenige minuten later zitten Tymen, de vlaskooper, Boudewijn en de vorster in de gelagkamer een stevige kan te drinken. - Geen nieuws in de Vrijheid? vroeg Tymen. - Ja, vertel hem eens, Boudewijn, hoe het hier sedert drie weken toegaat; niemand zou het gelooven, sprak Quinte. Boudewijn bracht in een oogenblik den vlaskooper op de hoogte. - Dan wordt hier ook al ‘gegeusd’ zooals overal? vroeg de vlaskooper. - ‘Gegeusd’? Men doet niets anders meer; in de dorpen zelfs gaat het zoo ruw toe, dat evenals hier in de Vrijheid, heel de boel overhoop ligt. De priester wordt openlijk bespot; naar de kerk gaat men niet meer, dan om ze te onteeren. Vreemde apostelen verkondigen er leerstellingen, die den mensch, de Hemel mag het weten waarheen leiden; de neringen staan stil; de armoê is ontzettend; er wordt niet meer gwerkt, maar wel gebrand en gemoord; de familieband is verbroken; want in hetzelfde huis treft men er aan, die aan het oude gehecht blijven, anderen die ‘geuzen’; wereldlijk gezeg bestaat er niet meer, de naam des Konings wordt niet meer geëerbiedigd dan die van God; de tronen, zegt men, worden afgebroken, het Pausdom voor altijd vernietigd; wat moet dat toch worden! - Verschrikkelijk! Dat is bijna al zoo erg als bij ons! riep de vlaskooper. - En wat nieuws is er bij u zoo al in de wereld? vroeg Quinte; ‘geust’ men daar ook al? - Nieuws? herhaalde de vlaskooper, terwijl hij zijne twee handen tegen de ooren hield. - Ja, de ooren moeten hedendaags tuiten van het nieuws, meende Boudewijn. - Hebt gij nog niet gehoord, wat er, eenige dagen geleden, gebeurd is in Westvlaanderen tusschen de Leye en de zee? vervolgde Tymen. - Uit Antwerpen en omstreken krijgen wij nog al eens wat nieuws, doch uit Westvlaanderen maar zeer zelden, antwoordde Boudewijn. | |
[pagina 140]
| |
- Nu, eenige dagen geleden, kwamen daar ongeveer driehonderd geuzen aangedreven, die heel eenvoudig in de kerk braken en er al wat breekbaar was, vernielden; wat draagbaar was, werd gestolen. - Verschrikkelijk! riep Bondewijn de handen ineenslaande; wat heiligschennis! - Daarop staat de doodstraf, mompelde de vorster. - En waar komt dat schuim vandaan? vroeg Boudewijn; uit de hel? - Van Sint-Omer en omstreken, zei de vlaskooper; en nu loopt die duivelentroep heel het land af, en voert alles met zich om te breken en te vernielen; ja, als men die havelooze boeven met hunne ladders, touwen, hamers, hefboomen, breekijzers en bijlen daar ziet heen loopen, zou men waarachtig denken, dat de hel is losgebroken. - Ik schud en beef er van, zeide Boudewijn. - Maar zijn er in uw land dan geene galgen meer? vroeg Quinte zijne twee vuisten op de heupen zettend. - Spreekt gij van galgen? zei de vlaskooper schokschouderend; wie zou zich tegen al dat kerkgeboefte durven verzetten? Zonder zich aan iemand te storen, of door wie het ook zij gestoord te worden, doorloopen die kerels omtrent Sint-Omer, in de Casselrye van Cassel, alle dorpen en plunderen kerken en kloosters. In Belle ging het er ook al even ruw toe, maar in Yperen was het nog erger.... - Nog al erger? zei Quinte. - Men plunderde daar niet alleen kerken en kloosters, maar zelfs bijzondere huizen, zooals het paleis van den bisschop en van sommige priesters.... In de kerken te Meenen, Comene Werveke, in de abdij van Marquette heeft men alles gestolen wat onder de hand viel; het overige heeft men verbrijzeld of verbrand. - Br.... deed Boudewijn met het hoofd schuddend. - Ja, dat is Belzebuth met zijn zwarten aanhang, die uit de hel naarboven komt, zeide Quinte; wat zal er nog gebeuren! | |
[pagina 141]
| |
- Maar te Seclyn kreeg dat geboefte de boeren der omliggende dorpen op het lijf; volgens men zegt, moeten die dorpelingen, met stokken, ketelhouten, gaffels en zinkroeren gewapend, de kerkroovers ongenadig hebben toegetakeld.... - Waarom handelt men elders ook niet zooals de boeren te Seclyn? zei Quinte. - En te Gent? vroeg Boudewijn; gaat het daar ook al zoo dwaas toe? - Daar broeit ook al iets; de kanonnikken van St. Baefs te Gent hebben hunne kostbaarheden en reliquiën reeds geborgen in het kasteel; in het openbaar doen de priesters geen mis meer.... - In welk een tijd leven wij toch! riep Quinte uit. - De raad van Vlaanderen is opgeschorst.... - Dan loopt alles op zijn einde, kermde Quinte. - De vierscharen zijn gesloten.... - Als nu de wereld niet vergaat, ken ik er niets meer van. - Men hoort bij ons en in de omstreken niets meer, dan razen, tieren, schieten en stormkleppen.... - Ja, dan vergaat de wereld! - En is dat nu de nieuwe geloofsleer waarmeê Volpard zooveel opheeft? grinnikte Boudewijn; maar wie duivel! kan het toch in zijn hoofd krijgen, zoo woest te werk te gaan? - Weet gij wat men te Gent zegt? hernam de vlaskooper; dat men eene groote menigte edellieden te Sint-Truyen heeft bijeengetrommeld, en men daar besloten heeft onmiddellijk een algemeenen beeldenstorm te beginnen, om zoodoende te verkrijgen wat de ketters sinds lang vragen, namelijk vrijheid van godsdienst. - Een algemeene beeldenstorm! herhaalde Quinte verbleekend. - En onder ons gezegd en gebleven, weet gij wat men mij stellig heeft verzekerd? Dat de geuzerij er zelfs op aanlegt om den Koning uit het land te jagen. | |
[pagina 142]
| |
- Ho, ho! dat gaat toch zoo gemakkelijk niet, riep Quinte de vorster; of zijn er dan geen soldaten meer in Spanje? - In Spanje, ja, maar hier te lande zijn er geen; en de geuzen weten dat maar al te goed, zei de vlaskooper; indien wij soldaten hier hadden, had zich dat alles heel anders toegedragen. - Ik heb dikwijls gezegd, zuchtte Boudewijn, dat ik wilde eene eeuw vroeger geleefd te hebben, om geen ooggetuige te zijn van al die afschuwelijke dingen, welke er hedendaags plaats grijpen. - Wij zijn nog maar aan 't begin, meende de vlaskooper; de Hemel alleen kan weten wat er nog voor de deur staat. - Hebt gij 't gehoord? vroeg een buurman van het Roode Schild, die op dit oogenblik binnenkwam; mijn knecht komt daareven met de kar te huis uit Antwerpen; het schijnt dat het daar ook al begint te stuiven. - 't Is waarachtig om bang te worden! zuchtte Boudewijn. - Er moet daar een zekere dokter Hermanus eene predikatie gedaan hebben voor duizende en duizende toehoorders; het moet er verschrikkelijk zijn toegegaan, dewijl al de gildebroers der zes kamers bevel hebben ontvangen, op staanden voet geharnast en gewapend op te komen, - Heb ik het niet gedacht! riep de vorster; nu zullen de grappen al spoedig uit zijn.
Een dag of drie later moest de vorster echter bekennen, dat de geharnaste gildebroers ook al niets meer konden uitwerken, dan de doodeenvoudige vorster eener Vrijheid. Het gerucht liep toen te Turnhout dat ‘de guyten ende quade rappalie Vive le Geus!’ hadden geroepen ‘in Onslievevrouw, ende aant wywatervat begonsten psalmen te singen met groote hoopen, dat doctor Hermanus op den preckstoel was geghaen om te precken ende soo hebbende altsaemen, die in de kercke waeren met luyder stemmen psalmen ghesongen, en | |
[pagina 143]
| |
Hermanus voortsgaende in syn sermoon heeft seer veel gepreckt van de afgoderye expresselyck gebiedende dat men alle die beelden, figueren, chieraet van der kercken, omverre smyten soude, dwelck terstont aen onsen lievevrouwchoor begost wirt.’ Het nieuws kwam wel bijna ongeloofelijk voor, doch na gehoord te hebben hetgeen de vlaskooper van Gent over het gebeurde in Vlaanderen had verteld, was men van gevoelen, dat men zich aan nog grooter gruweldaden konde verwachten. Laat in den avond vertelde men, dat de vijf parochiekerken te Antwerpen benevens de kloosters, kapellen en godshuizen letterlijk uitgeplunderd en de kloosterlingen onder het aanhoudend geroep van ‘Vive le Geus!’ uit hunne kloosters verjaagd waren. Ook vertelde men in het Roode Schild dat al ‘dat kettergeboefte droncken achter straeten met gestolen tortsen en keerssen, den geheelen nacht daer sy wesen wouden, roepende al tsaemen: Vive le Geus! haer nyet hebbende als kersten menschen, maer erger als Turken ende Sarasynen. Dat dese destructie nyemant vande wethweghen en heeft beledt, want die heeren haer hielen altsamen opt nieuw stathuys vreesende dat er noch yet anders quaders affcomen mochteGa naar voetnoot(*).’ |
|