zijn kind weêr te vinden, grinnikte Boudewijn; indien een vreemde mij had gedaan, wat gij gedaan hebt, zou het tusschen mij en hem niet zuiver afloopen; neen, ik vocht mij dood tot mijn laatsten bloeddroppel.
- Bedaar, broeder; uw kind was immers in goede handen, meende zijn broeder.
- In goede handen! herhaalde Boudewijn op een heel anderen toon; in de handen van iemand, die het edele kind met een vreemden gelukzoeker, met een geus zocht te koppelen.... in de handen van kerels, die haar aan de hel en den duivel wilden overleveren.
- Boudewijn, Boudewijn! wat slecht denkbeeld hebt gij toch van uw broeder, zuchtte Volpard.
- Wiens schuld is dat? riep Boudewijn verontwaardigd.
- Ik hoop dat Nella mijn gedrag jegens haar geheel anders beoordeelt, zei Volpard.
- Volstrekt niet, antwoordde het meisje maar altijd voortspinnend; zoo als vader spreekt, denk ik er ook over; mijn vertrouwen en mijne achting hebt gij voor eeuwig verloren.
- De mijne ook, voegde Boudewijn er bij.
- Maar in Gods naam bedaar toch; gij spraakt daar van koppelen met....
- Met een schobber, een schobbejak, een vlegel, een rekel, een schavuit, een schurk, een.... een kerel misschien zonder huis of t'huis.... een....
- Met een achtbaar man, met....
- Nu, al ware hij dan ook president van den hoogen raad.... maar.... indien ik ooit de gelegenheid heb hem af te ranselen....
- Wie Palmm aanraakt, beleedigt Volpard Mys.
- Denkt gij dat ik ook mijn broeder niet een flap om de ooren zou geven, als het er op aan kwam? riep Boudewijn opspringend.
- Ach, vader! schreide Nella; zij sprong op van haar spinnewiel, en kwam haastig den lagen trap afgeloopen.
- Stil maar, kind, sprak Boudewijn; ik weet wel dat ik mij