De man was half gekleed; zijn aangezicht was bijna koolzwart; hij had een zwaren smidshamer in de hand.
- Wat is dat? vroeg hij, zelf niet weinig ontsteld bij het zien eener vrouw, die angstig tegen den muur wegdook; wat doet gij hier?
- Ach! doe mij geen kwaad, kermde het meisje; ik ben geene kwaaddoenster.
- Wat duivel! komt gij hier maken? vroeg de man met den hamer.
- Ach, ik zal u alles zeggen, doch doe mij geen kwaad, kermde Nella, terwijl zij de handen smeekend naar hem uitstak.
- Voorzichtig, smid, met uw hamer! riep de stem eener vrouw, die uit het huis kwam geloopen.
- Eerst moet ik weten, wat hier te doen is, antwoordde de smid, die nog altijd zijn hamer dreigend omhoog had.
- Ach! bescherm mij, schreide Nella, terwijl zij zich achter de vrouw poogde te verbergen; doe mij geen kwaad.... Ik zal u zeggen wie ik ben, ik zal....
De toon harer stem was zoo zacht, zoo innemend dat de vrouw er door bewogen scheen.
- Neen, neen, men zal u geen kwaad doen, zeide zij, terwijl zij Nella bij de twee handen vatte en oplettend gadesloeg.
- Nero! schei uit met uw leven, gebood de smid, en hij voegde er zacht bij; ik zou toch zeker geene vrouw kwaad willen doen.
- Zoo jong, zoo schoon, sprak de vrouw; neen, dat is geen gemeen volk.
- Wel, ga dan binnen, zei de smid; en hoor eens wat daar achter steekt.
In de groote, zwarte smidse, waarin het opkomend morgenlicht schemerend doordrong, leunend tegen de schroefbank, verhaalde Nella, wie zij was en wat haar sedert eenigen tijd was overkomen.
- Wat zegt gij daar, dat de geuzen u hebben opgelicht? vroeg de smid onderbrekend; ga binnen in de keuken, kind; gij