- Ligt er niet een smalle plank over de gracht, daar een paar honderd schreden hooger op? vroeg de man met de lantaarn.
Terwijl hij dit zegde, liep hij langs de gracht en kwam weldra met de plank op den rug aanloopen.
- Houd u stevig vast, riep hij, terwijl hij de plank van zijne schouders nam en ze daarna over het water heen stak.
De man klampte zich aan de reddingsplank vast, en werd in een oogenblik tegen den steilen overkant omhoog getrokken.
Alle gevaar was voorbij.
- Loop nu maar spoedig naar huis, en ga u droogen, zei de man met de lantaarn.
- Waar woont gij? vroeg de vorster.
- Ach, lieve heeren, heeft de arme bedelaar een t'huis? kermde de arme kerel bevend van koude.
- Zijt gij geen Hollander? vroeg de man met de lantaarn.
- Ach, ja, lieve heeren, een arme Amsterdammer om u te dienen.
- Ja, het is een bedelaar, zei de vorster, terwijl hij den afgevallen hoed van den vreemdeling bij het licht bracht; zie, daar is de kempenkoord met het loodje er aan, ten teeken dat hij in zijn land zijn brood mag bidden....
- Ja wel, beste heeren, zeide de bedelaar.
- Maar zeg eens, hernam de vorster, wiens moed geheel was terug gekeerd; wie was de man, die daar even hier met u tegen den boom stond, en daar langs de dreef heenvluchtte?
- Och, beste heeren, een arme bedelaar, zoo als ik, uw dienaar.
- Liegt gij niet, rabauw? sprak Quinte, terwijl hij hem de lantaarn tegen het aangezicht hield.
- Ach, beste heer, zou ik durven liegen? sprak de bedelaar jammerend; het zou den Heer getergd zijn voor een bedelaar.
- In Amsterdam, en misschien ook in de omstreken hebt gij het recht om uw brood te vragen, doch hier....
- Ach, beste heer, onze genadige koning, Philippus-de-