XXVI.
Bezijden de wandeling verheft zich het nieuwe Antwerpen. Het is de woonplaats van den nieuwen rentenier, van den koopman die zijn kantoor in de stad heeft, van den schilder, den dichter, den klerk en beambte.
't Woont er vroolijk en - goedkoop. Eene voortreffelijke aanbeveling in onze dagen!
Wandel door de nieuwe straten, welke er ieder jaar neer getooverd worden, en gij zult u inderdaad beter thuis gevoelen dan in de dompige stad. De huizen zijn er meest allen met een of twee verdiepingen en balcon. Werp eenen oogslag in de vensters gelijkvloers; gij zult eene lieve salon zien; door de geopende deur ziet gij in een tweede vertrek en verder, door het openstaande venster, bemerkt uw oog een kleinen frisschen hof.
Voor in de kamer hangt een kleine, vergulde luchter; aan den muur, onmisbaar, vier gravuren door de Maatschappij van Schoone Kunsten uitgegeven; daarbij eenige fotografiën en misschien wel hier en daar een geschilderd schetsje. Op de tafel, met een wit gehaakt kleed belegd, liggen een paar albums en staat eene kristallen vaas met eenige bloemen. Aan den muur staat een piano, eenige stoelen, een leuningstoel en eene sofa met paardenharen zitting.
Het tweede vertrek schijnt de eetkamer te zijn, luchtig, tamelijk ruim; voor het venster, dat uitzicht op den hof geeft, hangt een frissche bloemkorf, en onder deze zit eene dame ieverig te werken, terwijl ze van tijd tot tijd eenen oogslag door het open venster in den hof werpt, waaruit soms eenige juichende kinderstemmen opstijgen.
Inderdaad ginds, op de witte bank achter in den hof en onder het neêrhangende loover, spelen een knaap van vier en een meisje van zoo wat drie jaren, met een paar vaalkleurige hazewindjes, die heen en weêr rennen, nu eens de dame in haar werk komen storen en dan weêr springend en dartelend bij de kinderen aanlanden.
Geheel dat huis, van voor tot achter in den hof, ademt rust, kalmte en tevredenheid, 't moet den bewoners eene wereld van genoegen opleveren - ten minste als de harten met het uitwendige overeenstemmen.
Nu, dat is zoo, en gij moet er u van overtuigen, als gij eenen oogslag op den deurstijl werpen wilt, waar, met zwarte letters en naast een helder blinkenden koperen belknop, ‘Max Wilfried’ te lezen staat.
't Is hier dat onze held zich heeft neergezet sedert hij getrouwd is, in afwachting dat het Staatsblad, op een goeden morgen, zijne benoeming tot procureur bij de rechtbank zal aankondigen - indien het dit ooit aankondigt, want, sinds er zooveel schreeuwers en poli-