In dien tijd had Max Wilfried eens gevraagd:
‘Waaraan werkt ge toch zoo laat, juffer Betsy?’
‘Aan een rouwkleed,’ had ze stil gezegd.
De juffrouw, voor welke zij werkt, heeft haar de stof op krediet verkocht - want ze kent Betsy Richard - ofschoon zij het dwaas vindt zich een rouwgewaad aan te schaffen, wanneer de beurs die pracht niet dragen kan.
Juist bevonden zich mevrouw Dolberg, hare dochter en Georges Delmare in het magazijn, om eenige kostbare aankoopen te doen, en toen de dame des huizes - die toch moet altijd iets te vertellen hebben - in een paar woorden de geschiedenis van het arme meisje deed kennen, had mijnheer Georges een aanval van edelmoedigheid gekregen; hij wilde dat rouwkleed aan het lieve kind ten geschenke geven.
Waarom niet? Is hij niet rijk, en is het de plicht der rijken niet, edelmoedig te zijn?
‘Nu, dat vind ik allerliefst van u, mijnheer Delmare!’ zegt een bleek, mager, maanziek en droomerig magazijnjufferke.
‘Ik neem geene... geschenken aan, mijnheer!’ heeft de fiere Betsy gezegd, en ze heeft den jonkman den rug toegekeerd en is heen gegaan.
Het kleed is nu nagenoeg versleten, doch het verschuldigde bedrag heeft ze eindelijk bijeen gegaard; 't is eene zoete voldoening voor haar, dat zij de nagedachtenis van haren vader zoo heeft mogen gedenken.
‘Hij verdient het niet!’ zegt spottend de buurt; doch wat geeft haar de denkwijs van anderen.
Gisteren is zij door de besneeuwde straat gegaan - want 't is nu volop winter geworden - en Georges Delmare is haar voorbij gestapt, zonder haar ditmaal te kennen. Hij heeft haar zelfs geen oogslag gegund. Onkennelijk is zij voor hem geworden. Ook een paar vriendinnen, uit vroeger dagen, zijn haar voorbij gegaan en hebben haar niet niet eens opgemerkt. Alleen de straatjongens hebben ‘die vale en geplukte kraai’ eenige sneeuwballen naar het hoofd geworpen.
Ik zeg dat ze gisteren was uitgegaan, om eindelijk het rouwkleed te betalen, en bleek en beteuterd heeft ze moeten hooren, dat het reeds lang betaald was.
‘En door wien dan?’ heeft Betsy gevraagd, want Georges Delmare rees in hare verbeelding voor haar op.
‘Ja, de naam van den persoon is mij onbekend!’ luidde het antwoord. ‘Maar hij had veel moeite om de zaak behoorlijk aan boord te leggen; hij moet uw buurman zijn en zeide mij in vertrouwen, dat hij wel eens op de dwarsfluit speelt!’ voegde de dame er lachend bij.
Betsy heeft gebloosd; want al de meisjes in het magazijn lachten nog bij de herinnering aan dien wonderlijken, maar toch hartelijk