Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Verborgen geluk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0,54 MB)

ebook (2,79 MB)

XML (0,19 MB)

tekstbestand






Genre
proza

Subgenre
schetsen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Verborgen geluk

(1877)–August Snieders

Vorige Volgende

XVII.

Max Wilfried, gij ziet het, lezer! is nog altijd niets meer dan de vriend, de beschermer van Betsy Richard.

Slechts eens - en ik ben wel verplicht dat oogenblik naar de natuur te beschrijven: mijnheer Max lag op zijn rug en in zijn bed te droomen en strak naar de zoldering, met hare bliksemachtige scheuren en spinnewebben, te zien - slechts eens is bij hem het denkbeeld opgekomen: ‘Indien ik Betsy Richard eens tot vrouw nam.’

Maar, lezer, dat denkbeeld heeft hij verjaagd door zich, morrend over zooveel gekheid, in zijn bed om te werpen en nu dat denkbeeld hem andermaal komt plagen, wordt hij zelfs schaamrood, als ik mij niet vergis, en gramstorig heeft hij zich de dekens over het hoofd getrokken.

Langzamerhand vereenzelvigt hij zich echter met dat denkbeeld; het hoofd verschijnt allengs weêr boven het deksel, en stout doet hij zichzelven de vraag: ‘en waarom niet?’ Maar ten slotte vindt hij dat toch maar dom.

Als hij eens procureur zijn zal, wil hij er echter wel eens op nadenken. Toch klopt zijn hart wel wat sterker, nu hij een uur later met den ouden boekworm staat te spreken - en hij rekt zelfs

[p. 43]

met inzicht de samenspraak, tot Betsy Richard uitgaat en hem met een stil lachje ‘goê morgen’ zegt.

Nu, het is en blijft beslist - haar vriend, haar beschermer zal hij zijn - en toch kan hij niet verdragen, dat de zoon van den schoenmaker Betsy aanspreekt; dat die jonge winderige klerk, verder op in de straat, haar toelacht; dat de bakker, die 's morgens met zijn groenen broodwagen door de straat komt, altijd twee- of driemaal het hoofd omkeert, als hij de schoone Betsy ziet.


Vorige Volgende