gedragen te worden, om met het woord ‘elegant’ te worden bestempeld.
Laat mij een enkelen dag uit dergelijk leven nemen, en het zal u volkomen doen zien, hoe nuttig een welopgevoed jong mensch, zoo als Georges is, voor het maatschappelijke leven zijn kan, aangenomen dat al de dagen zijn zoo als de dag dien wij willen beschrijven.
Vandaag bestaat zijn dagwerk in drie hoofdbezigheden.
De eerste heeft hij met al de zorg die zij vereischt, volbracht: hij heeft - 't is bijzonder ernstig! - hij heeft een voortreffelijk schoonen strik in zijnen halsdas gelegd....
Lach niet, lezer, een schoone strik in een halsdas is in de oogen van zekere wereld eene bewerking, die hooger geschat wordt dan het voortbrengen van een meesterstuk in kunst of literatuur.
Gefriseerd en de knevels van punten voorzien, draait Georges op de hielen voor den spiegel en overtuigt zich, dat hij aan alle kanten onberispelijk is. Inderdaad, hij is over zichzelven tevreden en zeer geschikt om, met bijval, te gaan papillonneeren - een gek woord, niet waar lezer; maar onze ronde nederduitsche taal heeft niets gelijksoortigs om die fransche dwaasheid uit te drukken.
Na den knoop in den halsdas, komt de tweede hoofdzaak van een welopgevoed jong mensch - namelijk het hof maken aan de dames, zich hier als de nederige slaaf, daar als de losbol en verkwister, ginds als de kronkelende slang aan te stellen - enkel om langs verschillende wegen tot een en hetzelfde doel te geraken. Dat is de diplomatie dezer heeren.
Het derde en laatste gedeelte van den dag, even als een deel van den nacht, wordt besteed in dit of dat gezelschap, altijd van welopgevoede jongelieden, waar men drinkt, rook, bluft, grof speelt of biljart, en vooral.... waar men de eer der vrouwen bekladt.
Beken met mij dat die welopgevoede jonge menschen het zeer druk hebben, en men hun niet verwijten kan, dat ze in ledigheid hun brood eten!
Met de tweede voorname bezigheid is mijnheer Georges nu volop bezig.
Dat is niet altijd een eerlijk dagwerk, zult gij misschien uitroepen, gij, eenvoudige burger; maar gij zijt een domoor - en ik ook - en uwe dochters, lief, frisch en coquet, zouden zelfs vereerd mogen zijn, als die beschaafde jonkheid zich verwaardigt haar een oogenblik tot speelbal te nemen.
Nu, dat zult ge nooit kunnen begrijpen, en ge zult eeuwig in dat jammerlijk vooroordeel voortleven, dat ge ten laatste die welopgevoede jongeheeren, even als aan schooljongens, eenige tikken om de ooren moet geven, om hen te beletten uwe dochters en vrouwen, tot zelfs in de open straat, haar best en onbetaalbaar kleed - hare eer - te verscheuren.
O, wij zijn altijd onverbeterlijke burgers!