Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Verborgen geluk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0,54 MB)

ebook (2,79 MB)

XML (0,19 MB)

tekstbestand






Genre
proza

Subgenre
schetsen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Verborgen geluk

(1877)–August Snieders

Vorige Volgende

XI.

Den volgenden dag, des middags, treedt mijnheer Dolberg den winkel van den boekverkooper binnen.

‘Is het hier, dat mijnheer Wilfried woont?’

‘Ga maar boven op de tweede verdieping, de deur links!’ ‘luidt het antwoord van den ouden boekworm, die zonder op te zien zijne handelswaren doorzoekt.

Mijnheer Dolberg vindt dien kerel bijzonder onbeschoft.

Wat een moeielijke trap - en hoe donker, niet waar mijnheer Dolberg? Ja, dat is een groot verschil met dien in uw huis. Daar is hij breed, luchtig en gemakkelijk, van een tapijt en koperen

[p. 29]

roeden voorzien. En wat onaangename reuk vervult dat huis! Hoe is het mogelijk dat iemand dáár wonen kan!

Wat verandert een mensch toch, niet waar mijnheer Dolberg? Voor vele jaren, toen ge nog eenvoudig winkelier waart.... maar neen! laat ons die gevoelige snaar niet aanraken. Men denkt slechts aan het verledene, als men over het tegenwoordige niet tevreden is, en dat is het geval bij mijnheer Dolberg niet.

Hooger nog, mijnheer Dolberg, hooger!

Eindelijk staat oom in de kamer van den armen neef, die wel verwonderd en verlegen is, den rijken eigenaar van Rozenhof te zien: te meer verlegen, daar oom met een opgetrokken neus het vertrek in oogenschouw neemt.

‘Ge woont hier drommels hoog, jongen!’ zijn de eerste woorden van oom. ‘'t Ziet er hier maar slecht uit, en me dunkt dat er zulk gemeen volk nestelt. Kunt ge dan niets beters vinden, jongen? Nu, dat is uwe zaak; maar, in waarheid, men zou schrikken hier te gaan zitten’ - en oom slaat met zijn zakdoek over de biezen zitting van den stoel.

Mijnheer Max heeft iets gemompeld, dat op eene verontschuldiging gelijkt.

‘Nu, ik zal het kort maken, want mijne vrouw wacht me bij mijnheer Delmare,’ hervat oom. ‘Zeg eens, jongen, ge hebt zondag een slechte figuur op Rozenhof gemaakt.’

‘Had ik geweten, oom....’ en Max ziet verlegen voor zich.

‘Nu dat is voorbij. Als mijn vrouw hier was, die kan iemand een preêk voorhouden, en dat juist kan ik niet. Wat mij betreft, jongen, ik zie u gaarne bij ons komen; maar nu Ada....’

‘Ik begrijp oom, dat ik niet meer komen moet.’

‘Dat nu wel juist niet’, zegt oom, die maar zoo stokstijf en afgebeten in zijne woorden is, omdat zijne vrouw hem de les heeft voorgezegd. ‘Maar jongen, de wereld waarin wij leven.... Wij hebben onzen stand te houden.... Was mijne vrouw hier, die zou u dat alles klaar en duidelijk doen begrijpen.’

Mijnheer Max zegt geen woord; hij gevoelt dat hij tegen de redeneerkracht van zijn oom niet bestand is, en hij wenscht Betsy Richard naast zich. Nu, dat is onmogelijk, want oom komt hem een voorslag doen. Die rente, ge weet wel, wil hij afkoopen; het kapitaal vernietigen en alzoo Max Wilfried eene aanzienlijke som in de hand storten.

Zie eens, hij wil hem twee duizend francs geven! Eene ronde som, voorwaar! De procureursklerk kon dan zijn geluk beproeven. Hoevelen zijn er niet met minder de wereld ingegaan en rijk - schatrijk zijn ze geworden! En Max - altijd dezelfde sukkelaar - heeft op dat alles niets geantwoord, dan ‘ja wel, oom!’ - ‘ja, zeker oom!’ en zonder te berekenen dat hij letterlijk bestolen wordt, heeft hij het geld ontvangen en kwitantie gegeven.

[p. 30]

Ja, 't ware wel noodig geweest dat Betsy aan de onderhandeling hadde deel genomen!

Oom gaat heen; maar de oude man is ontroerd, want zijn oog is op het portret zijner zuster gevallen. Het is alsof zij hem zijne eigenbaatzuchtige handelwijze verwijt - aan hem, die bij haar sterfbed zoo plechtig beloofde, haar eenig kind bij te staan en te beschermen.

Nu heeft hij den armen jongen niet alleen uitgeplunderd, maar hem nog daarenboven voor altijd van zich weg gestooten.

Ja, 't hindert hem wel; maar zijne vrouw wil het zoo. Toch houdt hij op den dorpel nog even stil en zegt:

‘Als gij ooit in verlegenheid zijt, reken dan op uw oom.’

Hij is weggegaan! Max Wilfried laat het hoofd in de hand vallen en weent: de laatste band die hem aan zijne familie hecht, is voor altijd verbroken. Och, zoo zou hij een armen bloedverwant niet behandelen!

Wonderlijk! tot nu toe had Max Wilfried zich niet kunnen verbeelden, dat hij de mannelijke jaren was ingetreden. Hij leefde nog in de herinneringen der jeugd - in den schooltijd, in de liefde zijner moeder, in de begoochelingen die ik niet zal optellen, omdat ze mijnen held wellicht belachelijk zouden maken.

Nu gevoelt hij eerst volkomen dat die tijd voorbij is; dat een nieuw leven moest worden aangevangen - en om dat leven in te gaan, was de arme jongen niet gewapend, niet voorbereid.


Vorige Volgende