zij zou het willen doen blijken, indien valsche schaamte haar niet weêrhield.
De vader is reeds wat verder op de baan, want het schijnt hem toe dat het onweêr, 't welk hem dreigde, aftrekt. Och, die man kan onmogelijk ‘stand houden’, zooals mevrouw gewoonlijk zegt; de kruidenier drijft van tijd tot tijd nog eens boven.
Bij mevrouw heeft neef nog geen voet gewonnen, en dewijl ze nu weêr op de wandeling denkt, welke door het bijzijn van dien armoedigen neef zou kunnen ‘gecompromitteerd’ worden, neemt ze een oogenblik waar om te doen verstaan, dat 's avonds de weg zoo onveilig is; dat Wilfried voor zijne gezondheid zorgen moet en vooral de avondlucht vermijden, en nu de zon een oogenblik zich achter de wolken verbergt, dat men nog in den voor-avond wel onweêr zou kunnen hebben - altemaal wenken, welke eigenlijk aan neef moeten doen verstaan: ‘Max Wilfried, maakt dat ge zoo spoedig mogelijk uw biezen pakt!’
Mijnheer Georges heeft den ongenoodigden gast, van ter zijde, eenige woorden toegevoegd, die den fijnen waarnemer niet zouden ontsnapt zijn, en bij u, lezer, waarschijnlijk een verdiend antwoord zouden hebben doen ontstaan. Bij den armen neef schenen zij echter onopgemerkt voorbij te gaan. Slechts toen er eene zinspeling gemaakt werd op een ouden witten vilt, die eene eeuw buiten de mode was, is Max Wilfried even rood geworden. Dien steek op zijne armoê heeft hij gevoeld.
Na den maaltijd wordt er eene wandeling voorgesteld; men zal in het paviljoen, achter in den hof, koffie gebruiken. Mevrouw, Ada en Georges gaan voorop; mijnheer Dolberg houdt neef gezelschap die weêr met zijnen curieusen witten vilt versierd is, 't geen Georges doet glimlachen, mevrouw lastig en akelig maakt - en Ada nadenkend het oog naar beneden doet slaan.
Max Wilfried is beladen als een muilezel; hij draagt de twee shals der dames - want de avondlucht is soms wat koel; in den anderen arm draagt hij den witten keeshond van mevrouw, dien hij bij toeval op den poot heeft getrapt, en volgens tante niet meer loopen kan. Het arme dier!
Verder draagt hij een korf met een aantal voorwerpen, dienstig voor de koffie-partij, terwijl raadsheer Jan het overige zal aanbrengen. Wel heeft deze er zich tegen verzet, dat mijnheer Max daarmeê beladen werd, maar mevrouw vindt dat zeer goed.
Moet zij aan mijnheer Georges niet doen zien, op welke hoogte zij den ‘indringer’ schat? O, die kleingeestige wraak! Ook heeft de arme neef die rol, door zijn eeuwig onderdanig en onderworpen: ‘ja wel, tante!’ aangenomen.
‘Ja wel, tante!’ heeft de sukkelaar nogmaals gezegd, nadat men in het paviljoen koffie heeft gebruikt, en tijdens welke plechtigheid, waarvan Ada de eer ophield, de arme neef als het vijfde wiel van