vuil, zijn kraag blinkt, zijne schoenen zijn zoo lomp. Gelukkig als dit of dat enfant terrible dit alles niet luidop zegt!
Ook hij heeft geene handeling om met kinderen om te gaan: de arme bloedverwant leeft immers alleen, altijd alleen; want hij heeft zich nooit de pracht kunnen veroorlooven te beminnen, en met de vrouw zijner keuze het lief en leed des levens te dragen.
En wat kan die arme bloedverwant vreeselijk eten! Mama heeft zich dat eens laten ontvallen; de kinderen herhalen het, en 't is een groot geluk als die kleine monsters het den ongelukkigen drommel niet vlak in het aangezicht werpen, en hem doen blozen als een paradijsappel.
Och, indien men eens wist welk een feest het voor hem is aan eene ruim voorziene tafel te zitten - hij, die misschien dagen van gebrek en honger beleefd heeft! En indien hij getrouwd is en kinderen heeft, wat moet hij in die oogenblikken dikwijls denken: ‘Ach, kon ik mijn eten eens tusschen mijn arme lievelingen verdeelen; of mocht ik het overschot maar eens heimelijk van tafel wegdragen!’
Wat de kinderen nog in het oog springt, is, dat men den armen neef nooit gaat bezoeken; men verzoekt hem evenmin; men laat hem komen, maar eens dáár, bekommert men zich niet veel of liever niet om hem. Men laat hem gaan en staan waar hij wil, al heeft men dan ook al eenige genegenheid voor hem.
Ook de man gevoelt zich niet te huis, en terwijl men binnen lacht, speelt en aardigheden zegt, sluipt hij de kamer uit en gaat in den hof - gesteld dat er een hof is, - of wel hij ontsteekt zijne pijp en gaat op de binnenplaats, met de handen op den rug staan kijken naar de trippelende hoenders, naar de vuile achtergevels, naar de vervelende schoorsteenen, naar den blauwen hemel, of liever, hij ziet naar niets - tot dat eene welwillende stem hem toeroept: ‘Maar, neef, kom toch binnen!’
‘Och, laat mij dit blad omkeeren en niet verder dat leven, die type fotografieeren!
Mijn Max Wilfried is een van die wezens, welke, men heeft het reeds genoeg bemerkt, om Gods wil, zooals het volk zegt, ontvangen worden en die, zonder twijfel, in zijn leven reeds meer dan eene der aangehaalde vernederingen moet ondergaan hebben.
Doch dat alles zijn, volgens zekere wereld, slechts vooroordeelen; men moet altijd en in elke gelegenheid weten ‘stand te houden.’ Nu, 't zij zoo: we gaan terug naar de eetkamer der Dolberg's.