II.
Ik hoor stemmen in de salon naast de eetkamer. Laat ons de deur openen, en, verzekerd dat wij de toovermacht bezitten van den onzichtbaren soldaat uit onzen kindertijd, binnentreden, zien en hooren.
Er zijn vier personen aanwezig - namelijk de dame, de heer en de jonge juffer, wier conterfeitsels wij zoo even in de eetkamer gezien hebben. Dat klaverblad is moeder, vader en dochter.
De vierde persoon is een jong mensch, in een elegant licht zomerkleed, zwart gefriseerd haar, heldere maar onbeschaamde oogen; met een paar als bajonetten gescherpte knevelpunten, en een onmisbaren neusnijper aan een breed zwart lint - een dandy, die zich wendt, draait, keert en buigt, nu voor mevrouw dan voor de dochter, alsof hij wil doen gelooven dat, in zijn persoon, de eeuwigdurende beweging is uitgevonden.
Dat jonge mensch moet in de oogen van mevrouw en hare dochter bijzonder galant zijn, want mevrouw glimlacht, de dochter glimlacht - en papa glimlacht natuurlijk, omdat zijne vrouw het voorbeeld geeft. Mevrouw vindt hem zeer aardig, recht gezellig, fijn in manieren - zij doet haar best om hem den dunk te laten, dat ze in dat alles niet beneden hem staat.
Daarbij, dat jonge mensch heeft een deftigen naam, eene flinke fortuin, is de zoon van een wisselaar, die - 't zij u toegefluisterd - wel eens naar deze of gene afgelegen badplaats reist, en zich daar als ‘bankier’ op de badlijst doet aanteekenen. Welkom, welkom! zou het immers zingen in al de harten van al de voor hare dochters bezorgde moeders?
Aan mevrouw is de jongeling dus welkom, en de luchtkasteelen rijzen reeds in de verte op; bij de dochter is de zaak nog zóó ver niet gevorderd, en de vader denkt hoegenaamd niets.
Waarom ook zou hij denken? Dat doet immers zijne vrouw voor hem. Waarom zou hij plannen maken, luchtkasteelen bouwen? Zijne vrouw is meer bedreven dan hij, en indien hij er ooit gevormd of gedroomd heeft, werden ze altijd of door mevrouw miskend, of door haar weg geblazen.
De familie, bij welke ik u heb doen binnen treden en wier naam ik u nog niet deed kennen - ik vraag, mij ten dezen opzichte te willen verontschuldigen - heet Dolberg, voorheen de firma Jacob Dolberg en Co.
De man is een geretireerd koopman - eigenlijk maar een kruidenier, maar er is iets onteerends, vindt ge niet, in het denkbeeld dat mevrouw, de vrouw is van een gewezen builenplekker? De dochter, eene lieve brunette, die eenige jaren op eene voorname kostschool heeft doorgebracht, heet Ada, en de jonge springer, Georges Delmare - die uit de stad eens onverwacht is komen overvliegen.