Verre over bergen en dalen, over zeëen en meiren wellicht, naar het brandende land, waar de grond snakt naar eene teug nats; waar de bewoner sedert lang naar den koperen hemel ziet of er niet een neveltje opdammert; zij drijft misschien naar de Sahara, om er de oasissen, paradijzen na een brandenden dag, te verkwikken en te gaan rusten op de onbewogen dadels en palmen.
Weldoende regendrop, die de aarde verfrischt, den plantengroei opbeurt, den oogst redt, den hongersnood afweert - regendrop, kostbaarder dan goud, dan diamant!
Ofwel de nevel wordt tot in hoogere, tot in koudere sferen gedreven en daar, tot dons of soms tot steen verstijfd, stuift hij als sneeuw, slaat hij als hagel naar beneden, en de weldoende regendrop van gisteren is, als hagel, een vernielende en verpletterende verwoester voor den armen landbouwer geworden.
Zelfs als hij in sneeuw, schijnbaar onschuldig, den top der bergen kroont, beglansd door het vurige en vinnige avond- en morgenrood, wordt die waterdrop soms een vijand aan welken niets weêrstand biedt.
De lawinen bestormen de rustige valleiën, smeltend doen zij de stroomen zwellen, breken de dijken, overrompelen onze vlakten, ontnemen ons onze kinderen, onze bezittingen, onze have en erf. Wat eindelooze verwoesting die nietige nevel, die nietige waterdrop, welken de vinger van een kind kon wegknippen, aanbrengt!
Aan de oostzijde van den St. Gothard, achter Muschelhorn, waar de onbeklimbare Firnen zich uitstrekken, daar smelt de korrelachtige sneeuw - die drop van vroeger - allengs en zijpelt en druppelt, en vloeit door de scheuren en spleten der rotsen en die ontelbare straaltjes vereenigen zich langs onnaspeurbare wegen in het Rheinwaldthal, om den oorsprong te zijn van een der schoonste stroomen der wereld, van den Rhijn: die ‘grootvorst van Europa's stroomen’, zingt de dichter.
Ofwel, wie zegt u dat die drop, altijd voortgedreven, niet eens opgenomen wordt in een der duizelig hooge watervallen, welke ons bij haar aanschouwen het hart van ontzetting doen jagen?
Ofwel de nevel, waarin de waterdrop besloten zit, werd verder en verder gedragen, tot in het barre noorden, en daar vormt hij die doode, die ijzingwekkende natuur, maar niet ontbloot van woeste grootheid: hemelhooge ijstorens, tinnen en spitsen, wonderlijke gewelven en gangen, glinsterend en fonkelend in den winter-zonneschijn; hier tintelend van blauwe, groene en gele weêrspiegelingen, daar helder als boheemsch kristal, ginder dof en somber als rotsblokken.
En daar zal die droppel gevangen blijven, totdat er een van die mysterieuse warme golfstroomen in de zee, uit het zuiden komt opdagen, om het ijs te ontdooien en den gesmolten droppel weêr in de wijde zee te slingeren, hem andermaal in de lucht te verheffen en zijne eeuwige en vaak zoo onbegrepen werking te hernemen. Duizelingwekkende vaart, die de mensch met al zijn trotschen en verwaanden geest niet volgen kan!