‘Raphaël!’ buldert Dros eensklaps los; gloeiend wordt hij van gramschap en driftig trekt hij de teugels van zijn paard in.
‘Mijn beste Willem,’ zegt de baron geslepen, ‘gij verraadt daar plotseling, dat gij reeds tot over de ooren verliefd zijt.’
‘Hoor eens Raphaël, ik kan niet dulden, dat gij van Rosa Ranke spreekt als van eene dier lichtzinnige vrouwen, op wier kennis gij u in de stad beroemd hebt. Vermeng het kaf niet met het koren! Rosa is een eerlijk meisje, hare moeder eene brave vrouw en ik beken dat ik mij in haar huis, waar alles rust en liefde ademt, een paar uren recht gelukkig heb gevoeld.’
‘En wie zegt u, dat gij de eenige zijt die zulks ondervonden hebt?’
Nijdig, nijdig als slangenbeten zijn die woorden!
‘Gij toch hebt het niet ondervonden!’
‘Dros, mijn beste Dros, gij zijt jaloersch, en dat past den gentleman niet voor een minnarijtje, voor een tijdverdrijf. Houd toch de vrouwen voor geene heiligen, goede jongen, en volg het eenige ware stelsel: Pluk de rozen en kranst er u meê, en pluk versche als de eerste verflenst zijn.’
Willem Dros zwijgt, maar het stormt in zijne ziel.
Hij, de ronde jongen, verstaat de kunst niet gelijk de baron, hoe jong deze dan ook zijn moge, om in dubbelzinnige en schijnbaar losweg uitgeworpene woorden, een ontastbaar venijn uit te strooien.
Hij heeft nooit in die wereld geleefd, waarin het kind uit de volksklas slechts als een speelgoed voor het kind des rijken aangemerkt wordt; waar men roemt op het getal der slachtoffers - en als men er geene heeft, waar men door dubbelzinnige woorden, door twijfelachtige gebaren, zich in getal op de hoogte zijner makkers weet te plaatsen.
Laf is 't - ja, dat is waar!
Raphaël lastert ook. Zonder initiatief, vadsig en lui, is echter een enkel woord genoeg om hem vooruit te jagen.
Nauwelijks heeft hij op de bruiloft gehoord dat Rosa schoon is; nauwelijks heeft hij gezien dat Willem's oog op het blonde meisje rust, of eigenbaat en afgunst maken zich van hem meester. Hij, hij zal datgene wat men roemt, het eerst bezitten - en daarna? - anderen als zij willen.
Hoe dom, dat hij dat meisje niet vroeger heeft opgemerkt!
Maar indien Rosa Ranke hem ongenadig van zich stoot, zoo als zij reeds deed, toen hij zoo even voor haar huis stil hield? Dan, dan doet hij verstaan, zoo als hij reeds aan Willem gedaan heeft, dat zij hem toch niet vreemd is - dat.....
Weet gij wel, schrijver, dat die baron een gemeene schurk is?
Ik heb er nooit aan getwijfeld, beste lezer.
Willem gelooft niets van al wat de baron zegt - en toch verliest in zijn oog die blonde en blanke Rosa iets van hare reine frischheid.
De slak heeft over den bloemkelk gekropen. De steen van den