eene hoekkas niet een paar flesschen en kruiken, en eenige omgestulpte glazen zien staan.
‘Wie is daar bij u, Bavo?’ vroeg eene stem, die uit de bedsteê, met donkerblauwe gordijnen, opsteeg.
‘Ik, moeder!’ zegde Ida.
‘Hoe gij, kind? zoo laat?’
‘Wel ja, het smoort weêr daar ginder met Job Jeurick,’ bromde de vader, die de kleine blikken lamp ontstak. ‘Ditmaal echter moet die bullebak, die stijfkop eene geduchte les hebben.’
‘Och, Bavo, spreek zoo niet,’ zegde de oude vrouw; ‘men moet geduldig en toegevend zijn. 't Gaat in den aanvang nooit heel goed, neen! zeker niet; 't zal wel beteren, dochter. Morgen zal ik Job Jeurick spreken. Maar gij hadt naar uw eigen huis moeten gaan. Het huisdak verlaten is niet goed, neen! vooral niet 's nachts. Nu, om 't even.’
Ida zat in den hoek van den haard en zweeg, terwijl vader gromde en morde, omdat de lemmet der lamp niet branden wilde. Er was gewis nat aan, want de wiek knetterde al erger dan een vuurwerk; maar tusschen dat alles in, herhaalde hij toch:
‘Neen, eene les moet hij hebben, die Teutekop! Gelijk heeft Ida, en zij zal ditmaal niet de eerste zijn die toegeeft, neen! Hij moet komen, ja, hij moet den kop in den schoot leggen.’
Bavo was dus van stemming veranderd, sedert hij Ida in de herberg aanzette om er vroolijk op los te dansen, en de zorgen tot morgen te verschuiven.
Eene magere taankleurige hand scheidde andermaal de gordijnen van elkander, en het spookachtige hoofd van moederke Buck kwam deels te voorschijn.
‘Is kleine Tony daar?’ vroeg ze.
‘Ja, grootemoê,’ antwoordde de knaap, die aan den knie zijner moeder stond en zeer wel begreep wat er ge-